JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

Martens’ federalisme: van extremisme tot unionisme

Karl Drabbe15/10/2013Leestijd 7 minuten

Wilfried Martens mag wel de vader van het Belgische federalisme worden genoemd. Ja, er was een Vlaams Komitee voor Federalisme kort na WO II actief, met de illustere professor taalkunde Walter Couvreur aan het hoofd. Maar het is de Vlaamse Volksbeweging die in 1962 onder het voorzitterschap van Maurits Coppieters federalisme op de politieke agenda plaatste. Architect en promotor: Wilfried Martens, oud-studentenleider in een unitair land, toekomstig premier van een federaal België.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Na de grondwetsherziening van 1970 – de ‘cultuurgemeenschappen’ waren toen in het leven geroepen, van echte hervormingen was nog geen sprake – liet voormalig premier Gaston Eyskens in zijn houterig-deftig Nederlands al verstaan dat een perpetuum mobile in gang was gezet. Die ‘staatshervorming’ zou snel gevolgd worden door nog een, en nog een, en nog een … In de Christelijke Volkspartij, zoals de CD&V toen heette, was een Belgische vleugel en een Vlaamse vleugel. Herman Suykerbuyk wijst hier op in zijn recente memoires. Die Vlaamse vleugel was lange tijd opgedeeld in een ‘federalistische’ groep en een ‘meerderheidsgroep’. Vergelijk met de maximalisten en minimalisten tijdens en na WO I.

De ‘meerderheidsgroep’ maakte lange tijd de grootste groep uit, maar krijgt zijn naam in feite uit het denken van Frans van Cauwelaert: de Vlamingen moesten de macht van hun getal uitspelen binnen een unitair België in plaats van zich terug te trekken in hun eigen ‘regio’. Leo Tindemans was tot op hoge leeftijd een aanhanger van dat laatste kamp. Maar met een intelligente Wilfried Martens, zou het anders uitdraaien.

In counterfactual history wordt de vraag gesteld ‘what if …?’ Wat als Martens niet voor de CVP had gekozen, maar bijvoorbeeld voor de Volksunie. Of wat als hij advocaat was gebleven, of een carrière zou hebben uitgebouwd in pakweg het ACW? Zou België dan géén federale staat zijn geworden? In se is het federalisme gemunt geworden in Wallonië. De linkse renardisten van de Mouvement Populaire Wallon wilden een gedefederaliseerd België.

Sociaaleconomische structuurhervormingen.

Wallonië moest zijn eigen industrie in handen krijgen. Cultuur was voor de onderwijzers in Vlaanderen en de ringbebaarde cultuurflaminganten van het Davidsfonds het hoogste goed. In het zuiden van het land wilde men de productiemiddelen in handen krijgen. Cultuurautonomie versus economisch regionalisme. We weten waar dat toe leidde: een federaal België van drie gemeenschappen en drie gewesten, zoals de Belgische Grondwet van 1993 het stelt. Een Grondwet die gekneed werd door Martens en zijn CVP, met hulp van de PS – de wettige erfgenaam van de renardisten.

De omvorming van een unitaire naar een federale staat ligt in een mystiek huwelijk dat CVP en PS in de jaren 1970 smeedden. Wilfried Martens (CVP) en André Cools (PS) waren de aannemers. Hugo Schiltz de architect. Willy Claes de promotor, de fixer (de op stapel staande politieke biografie van Hugo Schiltz zal daar allicht meer klaarheid in kunnen scheppen). Maar dat federalisme, dat in de jaren 1970 vorm kreeg – via het Egmontpact tot de ‘derde fase van de staatshervorming’, waar de Volksunie stilaan aan tenonder ging – werd in Vlaanderen voor het eerst geëist door de Vlaamse Volksbeweging.

Vlaamse Volksbeweging voor ‘federalizering’

Onder de titel ‘De Vlaamse Volksbeweging en het vraagstuk van de Vlaams-Waalse verhoudingen en de hervorming der Belgische staatsstruktuur’ (sic) werd het ‘Tweede Algemeen Vlaams Congres’ aangekondigd met een twee krantenpagina’s groot stuk in haar maandblad Doorbraak. En wel hierom: ‘Door het politieke gebeuren van het jaar 1961 is de toestand in België aldus geëvolueerd, dat de hervorming van de staatsstruktuur de allereerste opgave is geworden.’ Daarom ‘heeft de VVB beslist haar “Tweede Algemeen Vlaams Kongres”, dat op 4 februari 1962 te Antwerpen doorgaat, mede te wijden aan de kronkrete (sic) en technische aspekten van de federalizering van de Belgische staatsstruktuur. Een eerlijk, objektief en nuchter onderzoek van de huidige toestand dwingt inderdaad tot het besluit, dat de enige uitkomst gelegen is in een degelijke, grondige reorganisatie van het staatsbestel, waardoor aan de Vlaamse en Waalse gemeenschappen effektieve doch met hun gezamenlijke belangen strokende autonomie wordt verleend binnen het gemeenschappelijke vaderland.’ (Doorbraak, jan. 1962)

Ook de toen zeer populaire Europese eenmaking komt om het hoekje kijken, en is – dan – de reden voor de VVB om niet te kiezen voor staatsvorming, maar wel voor staatshervorming – Maurits Coppieters zou niet voor niets spreken van een ‘revolte van de realisten’. ‘Het voorbijgestreefde hypernationalisme verwerpende en gevoelig voor de steeds sterkere éénwording van ons werelddeel en van de ganse wereld, zoekt de VVB de oplossing van het politieke vraagstuk in een soepele en funktionele staatsinrichting, zoals door de federale leer aangeprezen. De kern van de federale gedachte is inderdaad, dat ELKE menselijke gemeenschap – de kleinere en de grotere – een eigen gepaste organisatievorm moet verwerven’. Subsidiariteit heet zo iets, personalisme ook, of later – bij de Volksuniejongeren – ‘integraal-federalisme’. (Doorbraak, jan. 1962)

In het februarinummer wordt dit alles ‘een konkreet plan van Belgisch federalisme’ genoemd, met ‘effektieve autonomie die met het gezamenlijk belang volkomen in overeenstemming is’ van de Vlaamse en Waalse gemeenschappen. ‘Deze autonomie van de Vlaamse en Waalse gemeenschappen én het behoud van de Belgische eenheid zijn volgens de VVB slechts mogelijk in een federaal staatsbestel’.

In een liber amicorum voor zijn oud-VVB-voorzitter Maurits Coppieters schrijft Martens zelf: ‘Over het VVB-congres van februari 1962 zijn de meningen verdeeld. Een van de kritieken luidde dat de VVB nogal pardoes de ideeën over het federalisme op tafel goodie, zonder voorafgaande en diepgaande brainstorming met haar achterban.’ Aansluitend op een toespraak van Martens in het Antwerpse Billiard Palace, stelde Coppieters ‘dat de unitaire staat de federale staat zelf tot stand moest brengen “op geleidelijke en democratische wijze” maar ook “op een manier waarin geen geen enkele groep gedupeerd wordt”. Het unionistische federalisme was daarmee geboren! Het zou gedurende 25 jaar de Belgische politiek diepgaand beheersen.’ (Martens, 2009)

Federalisme: te radicaal

De vrijzinnige VVB’ers verlieten het schip. Ze vreesden een minorisering in het overwegend roomse Vlaanderen. De Vlaamse pers was gematigd positief; Manu Ruys meende optimistisch dat ‘de opstand der realisten inderdaad dringend aan de orde was’. Het ACW haakte af; federalisme was een té radicale optie. In de Vlaamsgezinde groep binnen de CVP reageerden de aanhangers van la Flandre majoritaire ‘of de Vlamingen, die met meer dan 60 procent zijn , dan de fiftyfifty wilden aanvaarden’. En dan was er ook de emotionele uitval van Jos De Saeger naar de ‘federalistische extremisten’ van de VVB …

Wat was er dan zo radicaal? De volledige top van de VVB zelf was in 1962 nog niet overtuigd van het federalisme. Sommigen wilden hun nek nog niet té ver uitsteken. Maar de bomvolle zaal van de Antwerpse Billard Palace steunde Martens in zijn lange toespraak waarin hij niet zozeer federalisme bepleitte maar ‘zijn’ federale model uiteenzette. Een lange, saaie, droge en vooral technische speech. Zeker niet begeesterend, wel inhoudelijk vooruitstrevend. Enfin, iets waar je vandaag als politiek secretaris voor wordt naar huis gestuurd. ’s Namiddags in de Antwerpse Handelsbeurs bepleitte Martens’ VVB-voorzitter Coppieters voor ‘meer dan tweeduizend enthousiaste mensen de later beroemd geworden uitdrukking unionistisch federalisme’. De uitdrukking komt dus niet van Martens, zoals hij zelf toegeeft in zijn memoires. (Martens, 2006, p. 54)

Uit de evolutie van het ledenaantal van de VVB, valt ook af te leiden dat het federalisme een schot in de roos was: in november 1961 telde de vereniging ca. 4000 leden, in september 1962 waren dat er al 8702. (Van Windekens, 2006, p. 47)

Autonomiemanifest

In 1964 ging Martens naar de CVP. Na de volgens Nelly Maes ‘fameuze’ betoging in Wezembeek-Oppem van 29 juni 1963, vertelde hij zijn toenmalige chauffeur Gaston de Jaeger dat hij niet anders kon (lees: niet naar de VU kon): ‘als ik het doe (zich partijpolitiek engageren – KDr.) zal het zijn om aan de politieke besluitvorming deel te nemen’. De VU was toen een kleine zweeppartij, niemand kon denken dat de partij zou uitgroeien tot een grote en invloedrijke oppositiepartij.

Op 1 maart 1969 werd Wilfried Martens herkozen als jongerenvoorzitter van de CVP met een nieuwe ploeg die door Hugo de Ridder het ‘wonderbureau’ werd genoemd, met o.a. Miet Smet. Op het congres van 26-27 april 1969, in de Brusselse Magdalenazaal waar ook het FDF zijn vergaderingen hield, kwam het tot een openlijke breuk in de CVP. Het Wonderbureau liet sterk van zich horen op dat congres. (Martens, 2006, p. 80 e.v.)

Twee jaar eerder, op 10 juni 1967 kwam Martens met zijn Jongerenbureau op de proppen met een zogeheten Autonomiemanifest. Martens hierover in zijn memoires: ‘Ik word getroffen door de gelijkenis met de toespraak die ik vijf jaar eerder had gehouden tijens het VVB-congres in Antwerpen op 4 februari 1962. Het is voor mij een bewijs dat ik, ondanks mijn toetreding tot de christendemocratie, trouw ben kunnen blijven aan de diepe flamingante kern die steeds in mij is schuilgegaan. Ergens was het vanzelfsprekend dat mijn federalistische houding positief werd onthaald bij de CVP-Jongeren. In die tijd heerste er immerse en grote moedeloosheid in de CVP-rangen. Wegens het gematigde Vlaamse profiel van hun partij bevonden de CVP’ers zich in een zeer kwetsbare positive voor de radicale, federalistische retoriek van de Volksunie. (…) Sinds mijn komst had de CVP iemand in huis die de VU van antwoord kon dienen. (…) De tijd bleek trouwens rijp voor een federalistische koerswending, aangezien de Vlaams-Waalse confrontatie door de Leuvense kwestie in een nieuw stadium was beland. (…) Met het Autonomiemanifest zorgden we binnen en buiten de CVP voor een eerste schok.’ En Martens wilde met zijn visie op de staatshervorming ‘niet alleen passionele discussies losweken, we wilden die ook politiek hard maken.’ (Martens, 2006, p. 70 e.v. – mijn cursivering)

Martens’ missie

Wie die passages zo veel jaren later opnieuw leest, stelt vast dat Martens’ missie federalisme was. In zijn memoires vergelijkt hij ‘zijn’ Autonomiemanifest met zijn VVB-tekst. En pas bij het schrijven valt hem de gelijkenis op. Maar enkele pagina’s eerder omschrijft hij zijn doel: ‘Mijn grote betrachtig bestond erin de CVP-Jongeren te winnen voor de federalisering van het land, om vervolgens – met de Jongerenbeweging als vaste uitvalsbasis – de hele CVP te injecteren met het federalistische gedachtegoed. Ik besefte dat dit een process van lange adem zou worden, het unitaristisch denken was immers diepgeworteld in de toenmalige CVP. Maar ik was tegelijk vastberaden om te volharden in dit project.’ (Martens, 2006, p. 67)

Zo hardnekkig hield hij aan zijn unionistisch federalisme, dat hij in zijn late jaren lid werd van B-Plus, een drukkingsgroep voor het ‘behoud’ van het federale België. Als historicus en publicist Peter Van Windekens hem wil interviewen voor een boek n.a.v. het vijftigjarig bestaan van de VVB, weigert hij resoluut. Ook andere vragen voor een interview met het blad dat hij ooit zelf oprichtte, Doorbraak, weigerde hij steevast. De VVB en Doorbraak waren geworden wat hem verweten werd in zijn jonge jaren: extremistisch.

 <Vindt u dit artikel informatief? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>

 

Literatuur

Alain Debbaut, Ongebonden best. Nelly Maes, Vrouw en Vlaams. Pelckmans, Kalmthout, 2013.

Wilfried Martens, De Memoires. Luctor et emergo. Lannoo, Tielt, 2006.

Wilfried Martens, ‘De invloed van Coppieters op de ontwikkeling van de Vlaamse Volksbeweging’ in F.J. Verdoodt (red.), Het laatste jaar van de klaproos. Denkend aan Maurits Coppieters. Van Halewyck, Leuven, 2009, pp. 125-132.

Herman Suykerbuyk, Journal d’un député de campagne. 30 jaar politiek. Eigen beheer, Essen, 2013.

Peter van Windekens, ‘Wij betogen!’ Vijftig jaar Vlaamse Volksbeweging. 1956-2006. Pelckmans, Kapellen, 2006.

Doorbraak, V, 1, januari 1962; Doorbraak, V, 2, februari 1962

Karl Drabbe is uitgever van ERTSBERG. Hij is historicus en wereldreiziger en werkt al sinds 1993 mee aan Doorbraak.

Commentaren en reacties