JavaScript is required for this website to work.
Analyse

Morgen begint de sperperiode voor de verkiezingen

Wie in 2019 won, start vandaag in 'pole position'

NieuwsBart Maddens8/2/2024Leestijd 5 minuten

foto © Unsplash

Morgen start de sperperiode. De verkiezingsuitgaven zijn sterk gereglementeerd en geplafonneerd, maar werken ongelijkheid en particratie in de hand.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De verkiezingen van 9 juni zijn nog ver weg.  Toch begint vandaag/morgen al de sperperiode.  Tijdens die periode moeten de partijen zich aan allerlei beperkingen houden.  Sommige campagnemiddelen zijn verboden, zoals het uitdelen van gadgets.  En de uitgaven voor de verkiezingscampagne worden geplafonneerd.

Sinds de zesde staatshervorming is die sperperiode met één maand verlengd, van drie naar vier maanden.  Op die manier wilde men het fenomeen van de pre-campagnes tegengaan: partijen die nog snel wat geld pompen in een campagne vlak vóór het begin van de sperperiode.  In het verleden gebeurde dat vooral via commerciële borden, die ook verboden zijn tijdens die periode.  Maar dat argument is in feite achterhaald.  Want vandaag voeren de partijen doorheen de hele legislatuur een permanente en veel duurdere pre-campagne via de sociale media.

Geld teveel

Dat komt omdat vooral de grotere Belgische partijen geen blijf weten met hun centen.  Ze worden overstelpt met overheidssubsidies, maar kunnen dat geld slechts beperkt kwijt tijdens de eigenlijke verkiezingscampagne.  De plafonds voor de verkiezingsuitgaven zijn onveranderd gebleven sinds de invoering van de euro.  Ze worden niet geïndexeerd en dalen daardoor in reële termen.  De dotatie aan de partijen wordt daarentegen automatisch geïndexeerd (op af en toe een indexsprong na).  Daardoor groeit de kloof tussen wat de partijen krijgen van de overheid (dus van ons als belastingbetaler) en wat ze kunnen uitgeven tijdens de campagne.

In feite komen belachelijk lage plafonds neer op een campagneverbod voor kandidaten.

Zo mogen partijen tijdens de sperperiode 1 miljoen euro uitgeven.  Maar uitgedrukt in prijzen van vandaag was dat in 2003 1,6 miljoen euro.  De maximumbedragen zijn de voorbije twintig jaar dus met 40% gedaald.  Dat de inflatie knabbelt aan die plafonds is het meest problematisch voor de gewone kandidaten.  Die mogen maar 5.000 euro uitgeven (en de opvolgers 2.500 euro).  Daar komt nog bij dat de kandidaten sinds de kieshervorming van 2002 campagne moeten voeren in grotere provinciale kieskringen, zonder dat de maximumbedragen zijn aangepast.  5.000 of 2.500 euro is al relatief weinig om campagne te voeren in je eigen gemeente, laat staan in een kieskring van soms meer dan één miljoen kiezers.  In feite komen die belachelijk lage plafonds neer op een campagneverbod voor kandidaten.

Dubbele ongelijkheid

Ten minste voor gewone kandidaten.  Want daarnaast heb je ook de geprivilegieerde kandidaten die veel meer mogen uitgeven.  Dat zijn de zogenaamde eerstgeplaatste kandidaten.  Als een lijst bij de vorige verkiezing bijvoorbeeld drie zetels haalde in een kieskring, dan zijn de drie hoogste effectieve kandidaten automatisch eerstgeplaatst, en mag de partij vrij één bijkomende eerstgeplaatste kandidaat kiezen. Het maximumbedrag voor die geprivilegieerden is wel aangepast aan de grotere schaal van de kieskringen, omdat het wordt berekend op basis van het aantal ingeschreven kiezers.  Zo mogen die kandidaten in de grootste kieskringen Antwerpen en Oost-Vlaanderen tien keer meer uitgeven dan gewone kandidaten (en twintig keer meer dan opvolgers).

Er is met andere woorden een dubbele ongelijkheid.  Hoogstgeplaatste kandidaten hebben een financieel voordeel ten opzichte van gewone kandidaten.  Bovenaan de lijst staan levert sowieso voordelen op: je krijgt automatisch meer voorkeurstemmen en je kunt profiteren van de overdracht van de lijststemmen.  Maar daar komt nog eens dat extra financiële privilege bovenop.  Naast die ongelijkheid tussen de kandidaten binnen de lijst, is er ook de ongelijkheid tussen de lijsten. Partijen die bij de vorige verkiezingen veel stemmen en zetels haalden worden bevoordeeld.  Ze hebben meer eerstgeplaatste kandidaten en mogen dus in totaal meer uitgeven.  Anders gezegd, wie in 2019 won mag vandaag in pole position starten.

Maxima

Dat wordt geïllustreerd in onderstaande grafiek.  Die geeft weer wat elke partij in totaal mag uitgeven tijdens de sperperiode.  Voor alle partijen samen gaat het om 53, 4 miljoen euro. Dat bedrag bestaat uit drie componenten: de maxima voor de partijen (1 miljoen per partij, samen 13 miljoen), de maxima voor de eerstgeplaatste kandidaten (22,4 miljoen) en de maxima voor de overige kandidaten (18 miljoen).  De verschillen tussen de partijen worden hoofdzakelijk bepaald door het aantal eerstgeplaatste kandidaten, dus door de verkiezingsuitslag in 2019.  CD&V mag bijvoorbeeld maar 4,5 miljoen euro uitgeven, maar bij N-VA en Vlaams Belang loopt dat op  tot respectievelijk 5,9 en 5,2 miljoen. (Lees verder onder grafiek.)

PVDA is als unitaire partij een geval apart.  Die partij komt zowel op in Vlaanderen als in Franstalig België, voor alle verkiezingen. Dat vertaalt zich in een beduidend hoger aantal kandidaten, en dus ook een hoog totaal maximumbedrag van 5,9 miljoen euro.  Dit grotere aantal kandidaten compenseert ruimschoots het feit dat de partij slechts één keer het maximum van 1 miljoen euro mag uitgeven.   Tussen haakjes: als de N-VA het plan zou doorzetten om voor de Kamerverkiezingen ook in de Waalse kieskringen (volledige) lijsten in te dienen, dan zou de partij 0,4 miljoen euro extra kunnen uitgeven.

Franstalige partijen

Bemerk ook dat het maximumbedrag door de band lager is voor de Franstalige partijen. Voor de uitsluitend Vlaamse partijen is het gemiddelde maximumbedrag 4,7 miljoen euro, voor de uitsluitend Franstalige partijen 3,6 miljoen. Dat komt hoofdzakelijk omdat de bedragen voor de eerstgeplaatste kandidaten worden berekend op basis van het aantal ingeschreven kiezers in de kieskring, wat in Vlaanderen over het algemeen hoger is dan in Wallonië.

Bijna alle partijen krijgen per jaar beduidend meer overheidsfinanciering dan wat ze mogen uitgeven tijdens de campagne.  De meeste partijen krijgen elk jaar zelfs dubbel zoveel subsidies. De N-VA bijvoorbeeld krijgt jaarlijks ongeveer 12,6 miljoen euro, twee keer zoveel als het maximum van 5,9 miljoen. Als je alle subsidies voor de vijf jaren van de legislatuur samentelt, dan kan ruwweg een tiende daarvan worden besteed aan de verkiezingscampagne.

Extra dotatie

Dat is wrang.  Want de partijen hebben in het verleden altijd geargumenteerd dat ze meer subsidies nodig hadden om de steeds duurdere verkiezingscampagnes te kunnen betalen.  Zo werd een extra regionale dotatie ingevoerd (eerst in Wallonië, daarna ook in Vlaanderen) naar aanleiding van de invoering van aparte regionale verkiezingen.  Dat is een extra verkiezingscampagne, dus hebben we meer geld nodig, zeiden de politici.  Alleen, sinds de zesde staatshervorming vallen regionale en federale verkiezingen opnieuw samen.  Dat is een serieuze besparing voor de partijen.  Maar de extra regionale dotatie, die blijft natuurlijk wel bestaan.

Ook al hebben de meeste partijen wel het geld ervoor, ze spenderen in de praktijk toch minder dan ze mogen.  Voor alle partijen samen wordt slechts 60% van het maximumbedrag ook effectief uitgegeven.  Bij de grotere partijen loopt dit op tot 80% en meer.  Dit percentage was in het verleden het laagst bij Groen, Ecolo en PVDA, die enkel het partij-maximum van één miljoen benutten.  De verwachting is wel dat de PVDA dit keer een beduidend duurdere campagne zal voeren.  Die partij heeft de voorbije jaren zwaar geïnvesteerd in een permanente digitale campagne.  Allicht zullen de communisten dat doortrekken naar de eigenlijke campagne.

De kost van deze verkiezingscampagne

Op basis van de effectieve uitgaven in 2019 schatten we dat de verkiezingscampagne die morgen begint in totaal 32 miljoen euro zal kosten.  Deze schatting is sterk vergelijkbaar met het bedrag dat alle in de grafiek vermelde partijen effectief hebben uitgegeven in 2014 (31,6 miljoen euro) en in 2019 (33 miljoen).  Maar dat zijn bedragen in nominale cijfers. Als we die bedragen indexeren (index van januari 2024), en dus rekening houden met de stijgende levensduurte, dan zien we een substantiële daling van 41 miljoen euro in 2014 naar 32 miljoen vandaag.  Dat is het gevolg van de niet-indexering van de plafonds.

Op zich hoeft die daling geen probleem te zijn.  In vergelijking met andere landen is de verkiezingscampagne bij ons niet echt goedkoop.  Anderzijds, als de partijen toch zoveel geld krijgen van de overheid, dan kunnen ze dat misschien beter gebruiken om de kiezers te overtuigen.  En dat liefst tijdens de campagne, als de mensen echt met de verkiezingen bezig zijn en een keuze moeten maken.  Maar het zijn vooral de gewone kandidaten die veel meer financiële speelruimte moeten krijgen om hun boodschap tot bij de kiezers te krijgen, los van de partij.  Het kortwieken van de kandidaten werkt de particratie in de hand.  Dat is het echte probleem.

Meer weten? Lees ons nieuwe boek ‘De Kolonisten van de Wetstraat’.

Bart Maddens (1963) is germanist en politieke wetenschapper. Als student was hij actief in het KVHV van Leuven en in de Volksunie-Jongeren. In de jaren 1990 was hij lid en bestuurder van het IJzerbedevaartcomité. Vandaag publiceert hij regelmatig opiniestukken over de Vlaamse Beweging en de staatshervorming. Hij is auteur van onder meer 'Omfloerst separatisme. Van de vijf resoluties tot de Maddens-strategie'. 

Commentaren en reacties