JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

Nederlandse confederatie

Een soevereine Nederlandse confederatie in de 16de eeuw

Karl Drabbe5/1/2014Leestijd 6 minuten

Op 6 januari 1579, 435 jaar geleden, zag de eerste confederatie ooit het levenslicht. Nu het confederalisme weer politiek actueel is, kan het nuttig zijn om er bij stil te staan.  

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

435 jaar. Voor Doorbraak is dat getal rond genoeg om er bij stil te staan. 435 jaar geleden werd in onze Lage Landen de eerste confederatie ooit – na de Zwitserse van 1291 – gesmeed. De Franstalige gewesten sloegen de handen in elkaar. Gezagsgetrouw aan hun wettelijke vorst – de Habsburger Filips II – en overtuigd katholiek, dreef hun afschuw tegen het radicale calvinisme in de Nederlandstalige gewesten hen naar elkaar. Dat gebeurde op 6 januari 1579 en ging de geschiedenis in als de Unie van Atrecht (het huidige Arras). Een paar weken later deden de Nederlandstalige gewesten van de Lage Landen een tegenzet door zich te confedereren in de Unie van Utrecht. In de historiografie van (Noord-)Nederland geldt dit als de broedkamer van de latere Republiek van zeven provinciën en nog later het huidige koninkrijk der Nederlanden (inderdaad, meervoud tot op vandaag).

In die protonatievorming vallen drie zaken op die het waard zijn om bij stil te staan. (1) In hun strijd tegen hun legitieme vorst gooiden de Franstalige gewesten het over een andere boeg dan de Nederlandstalige gewesten. Een communautair verschil. Toen al. Of toch niet? (2) Het gaat om de eerste confederatie in Europa die bottom-up is tot stand gekomen, vanuit autonome gewesten, na de Zwitserse confederatie (°1291). (3) Toen werd voor het eerst het politiek-filosofische concept ‘soevereiniteit’ gemunt én gebruikt zoals wij dat op vandaag nog begrijpen.

Redenen genoeg dus om in Doorbraak stil te staan bij de Unie van Atrecht die rechtstreeks tot de Unie van Utrecht leidde. Die laatste Unie kwam tot stand op 23 januari 1579. In feite had dit stuk even goed op 23 januari 2014 gepubliceerd kunnen worden, maar dit terzijde.

Unies van Atrecht en Utrecht: een communautaire kloof in 1579?

Toen de Tachtigjarige Oorlog nog niet zo heette en nog niet zo lang duurde, beet de Spaanse vorst Filips II, legitiem vorst van de Lage Landen (behalve het prinsbisdom Luik – grosso modo de huidige provincies Luik en beide Limburgen – dat in heel dit artikel niét aan bod komt) zijn tanden stuk op de calvinistische rebellie van de rijke gewesten aan de Noordzee. Die waren toen elk ‘onafhankelijk’ en slechts in personele unie door de prins verbonden met elkaar. Daarvoor was er geen politiek verband van welke orde ook tussen pakweg Vlaanderen, Brabant, Zeeland, Holland, Luxemburg, Henegouwen … In de voorgeschiedenis was een landheer wel eens suzerein van meer dan één ‘land’ – de graaf van Vlaanderen was lange tijd ook graaf van Henegouwen – maar er was géén politiek verband tussen de gewesten.

De meest radicale calvinistische en dus ook opstandige gewesten waren de rijkere regio’s: Vlaanderen (Gent!), Brabant (Antwerpen!), Holland. Trouw aan Rome en gematigder in hun rebellie tegen de usurperende vorst waren Henegouwen, Artesië, Namen, Luxemburg en Limburg. Taal heeft daar weinig mee te maken. Het is allicht toeval dat je van een communautaire scheidslijn zou kunnen spreken in de manier waarop de Opstand werd beleefd en gecontinueerd doorheel de vele jaren. Immers, ook in het noorden waren Gelre en vooral Drenthe maar moeilijk te overhalen om tot de Unie van Utrecht toe te treden. In hun Geschiedenis van de Nederlanden wijzen Blom & Lamberts op de ‘groeiende afkeer van Waalse edelen en geestelijken tegen de calvinistische radicalisering. (…) In de Waalse gewesten, met Doornik (dat sterk op het graafschap Vlaanderen was gericht – KDr.) als typische uitzondering, behielde de traditionele machten een veel grotere invloed.’ (Blom en Lamberts, 1993, p. 115)

Hugo De Schepper wijst er op zijn beurt op dat eerder al – tegen het licht van grote sociaaleconomische verschillen – de ‘vertegenwoordigers van Waals-Vlaanderen, Artesië, Henegouwen en Valencijn (Valenciennes) – hoge edelen en geestelijken – zich na 1577 in de Staten-Generaal gaan profileren als een aparte Waalse, tevens behoudende katholieke factie’. De Vlaams-Nederlandse historicus wijst er ook op het ‘monarchaal, adellijkaristocratisch en antiprotestants programma en haar afscheidingstendens tegenover de “union particulière des provinces flamandes”’ van de Unie van Atrecht. Wat een snelle vrede met de Spaanse landvoogd Parma toeliet in mei 1579′. (De Schepper, 1987, p. 18)

De ‘Nadere’ Unie van Utrecht: een échte confederatie

In het door de N-VA aangezwengelde debat over confederalisme halen tegenstanders en critici nogal vaak aan dat een ‘heuse’ confederatie ‘wettelijk gezien’ maar kan ontstaan tussen ‘onafhankelijke’ staten. Die beslissen op eigen initiatief om de handen staatkundig in elkaar te slaan en bepalen in onderling overleg hoe ver zo’n confederatie mag gaan, welke bevoegdheden aan het confederale, overkoepelende, niveau worden overgedragen. In de geschiedenis kennen we zo Zwitserland (dat uitgroeide tot een federatie), Servië-Montenegro, de VS (tot 1789), de Verenigde Arabische Republiek (Syrië en Egypte).

De confederatie die de autonome en zich tegen hun legitieme vorst afzettende gewesten sloten was er een in die traditie. Autonome ‘landen’ zaten samen rond de tafel en beslisten wat samen te doen. Concreet kwam het erop neer dat  vooral militaire zaken als defensie zouden ‘gedeeld’ worden op confederaal niveau, zoals een gemeenschappelijk dienstplichtleger. Op aansturen van het Gentse stadsbestuur lag daar trouwens de kern van de ‘nadere unie’: geen afzonderlijke vrede sluiten met Filips II – wat de Waalse gewesten dus we hadden gedaan, en samen opkomen voor de verdediging van hun privleges en hun onderlinge geschillen door arbitrage oplossen. Elk gewest zijn wetten en gewoonten (costuymen). Net het overtreden van die wetten en gewoonten verwijtten ze hun prins, die daarmee eenzijdig het contract had verbroken tussen hem en ‘zijn landen’. Lode Wils citeert hieromtrent Johan Huizinga: ‘De Nederlanden (…) waren nauwelijks een staat te noemen, zozeer werden zij beheerst door het beginsel der provinciale zelfstandigheid.’ (Wils, 1992, p. 75)

Het begrip confedereren valt trouwens al in de eerste regel van de verdragstekst: ‘Ende eerst, dat die voorsz. provincien sich met den anderen verbynden, confedereren ende vereenyghen sullen, gelijck si hem verbynden, confedereren ende vereenyghen mits desen, ten ewygen daeghen by den anderen te blijven in alle forme ende maniere als off siluyden maer een provincie waeren, sonder dat deselve hem tenyger tijde van den anderen sullen scheyden, laeten scheyden ofte separeren …’

Soevereiniteit als staatsvormend principe

Met de renaissance en het herontdekken van Romeinse juristen en politici – zoals Cicero – ontstond in West-Europa een traditie van politieke filosofie. Centraal in de nieuwe teksten en debatten stond het belang van vrijheid. Persoonlijke vrijheid stond tot dan voor vrijheid van eigendom, van beweging en erkenning van de onschendbaarheid van het lichaam.

Persoonlijke vrijheid bestond wel telkens binnen een collectief (universitas of corporatie). Vooral in de rijkere Noord-West-Europese en Noord-Italiaanse gewesten, waar sterke steden hun plaats onder de feodale zon hadden opgeëist, raakten deze ideeën in zwang. In het verlengde daarvan ontstonden verzetstheorieën tegenover de niet-deugdzame vorst, die zijn landen en onderdanen niet respecteerde en hun rechten en vrijheden ontnam of inperkte. Vooral in landen waar het protestantisme voet aan de grond kreeg, heerste dit debat. (Geen wonder ook dat de eerste reactie vanuit het katholieke en centralistische Frankrijk kwam met de Franse rechtsgeleerde Jean Bodin, maar dit terzijde.)

Het zou de vermaarde Marnix van Sint-Aldegonde geweest zijn die als eerste de term ‘soeverein’ gebruikte in onderhandelingen met het centrale gezag. ‘De kwestie van soevereiniteit stond in feite al lang centraal in de rechtvaardiging van de Opstand tegen het beleid van Filips II.’ (Van Gelderen, 2006, p. 197)

Marnix stelde al in 1568 – ruim tien jaar voor de ‘afscheiding’ van de Nederlands(talig)e gewesten – ‘dat het antwoord op de vraag of en wanneer men “eenen tyran” mocht “wederstaen … aldermeest in de ghelegentheyt der wetten ende landtrechten” ligt.’ Hierin werd hij gevolgd door andere ‘politici’: de rechtvaardiging van de Opstand werd gebaseerd op ‘de ghelegenthet der wetten ende landtrechten’. De belangrijkste bronnen waren de charters en privilegies die gewesten, steden, adel, gilden, corporaties … in de loop der eeuwen hadden verkregen of afgedwongen.

Een nieuwe vorst moest die akkoorden trouwens telkens herbevestigen – daar komt de traditie vandaan van de Blijde Innkomsten. In het slot van de Blijde Inkomst van Brabant stond al in 1356 dat ‘indien de hertog in strijd handelde met de bepalingen het charter, “de onderdanen hem geen enkele dienst meer verschuldigd zouden zijn noch gehoorzaamheid in enie hem aanbelangende zaak, totdat de overtreding geheel en al ongedaan gemaakt zou zijn”.’ (Van Gelderen, 2006, p. 198)

Terwijl de Habsburgers – eerst Karel V en vervolgens Filips II – streefden naar een sterke centraal geregeerde eenheidsstaat, hielden de steden en gewesten van de Nederlanden (eeuwenlang) vast aan ‘het politieke ideaal van een op federatieve principes en constitutionele garanties gevestigde en door de steden zelf gedomineerde regeringsvorm’.

Zo werd vrijheid een hoog, zo niet het hoogste politieke doel in de Nederlanden. En in elke onderhandeling, in elk document, in elke daad van verzet in de Opstand, concentreerde de rechtvaardiging van dat verzet zich op de (eeuwenoude) constitutionele tradities. Net dàt maakte de kern uit van de soevereiniteit. De vorst werd aanvaard op voorwaarde dat hij de rechten en vrijheden van de landen zou respecteren, handhaven en beschermen. Filips trad die soevereniteit met voeten. Dus waren de landen geen gehoorzaamheid meer verschuldigd aan de ‘tirannieke vorst’. De vorst was immers dienaar van het volk, en geen ‘heerser’. Soevereiniteit werd toevertrouwd aan de collectiviteit van afgevaardigden van de verschillende ‘deelstaten’ aan de overkoepelende Staten-Generaal.

Verlating

Met de oprichting van de Unie van Utrecht en het document dat aan de Nederlandse confederatie ten grondslag ligt, stelden de Nederlanden een grotere verzetsdaad dan twee jaar later, in 1581 met het veel bekendere Plakkaat van Verlatinge. Dat wordt doorgaans naar voor geschoven als stichtingsdocument van het huidige Nederland. Maar de kiem werd op 23 januari gelegd in Utrecht. Het Plakkaat van 1581 bevestigde een bestaande situatie maar was in die zin revolutionair dat het voorgoed afstand deed van de wettige vorst. Niet de Nederlanden hadden de landsheer verlaten, echter, maar omgekeerd.

De preambule van het Plakkaat betoogt al dat de vorst slechts bij de gratie van zijn onderdanen regeert. ‘Wanneer zijn regering tot tirannie verviel, hadden de Staten-Generaal het recht om de landsheer af te zetten teneinde de vrijheid te waarborgen of te herstellen. Het Plakkaat beschuldigde Filip van pogingen om de oude vrijheid van de Nederlanden te beroven en hen onder het Spaanse juk te brengen. En dus konden de Nederlanden en hun onderdanen niet anders dan Filips te verlaten.’ (Van Gelderen, 2006, p. 201)

Bronnen

J.C.H. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden. Nijgh & Van Ditmar Universitair/Infoboek, Rijswijk, 19931.

M. Van Gelderen, ‘Van vrijheid, soevereiniteit en verzet. Politiek denken in de vroegmoderne tijd.’ In: W. Frijhoff en L. Wessels (red.), Veelvormige dynamiek. Eropa in het ancient regime 1450-1800. SUN/OUNL, Amsterdam, 2006.

H. De Schepper, ‘Belgium Nostrum’ 1500-1600. Over integratie en desintegratie van het Nederland. OVDP, Antwerpen, 1987.

Unie van Utrecht: http://nl.wikisource.org/wiki/Unie_van_Utrecht.

L. Wils, Van Clovis tot Happart. De lange weg van de naties in de Lage Landen. Garant, Leuven, 19921.

Karl Drabbe is uitgever van ERTSBERG. Hij is historicus en wereldreiziger en werkt al sinds 1993 mee aan Doorbraak.

Commentaren en reacties