Nico Wouters, historicus ‘cum ira et studio’?
Cornelius Tacitus, een vader van de geschiedschrijving.
foto © REPORTERS / Mary Evans PL
Selectief en krom citeren hoort niet voor een historicus. Die hoort ‘zonder wrok en berekening’ te schrijven.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementDat was even schrikken toen ik vorige week Knack magazine (15 januari) doorbladerde. Daar stond, in koeien van letters : ‘Iemand als Bart Maddens kan vandaag opnieuw doodleuk zeggen dat “collaborateurs eigenlijk goede Vlamingen waren die door de Duitsers werden misleid” en door de anti-Vlaamse repressie zijn gestraft.’ Aan het woord is historicus Nico Wouters, de directeur van het CegeSoma, het ‘Belgisch expertisecentrum voor de geschiedenis van de conflicten in de twintigste eeuw’, dat deel uitmaakt van het Rijksarchief.
Oorlogsmisdadigers of idealisten?
Ik pijnigde mijn hersenen. Waar komt dat nu in godsnaam vandaan? Zou ik dat echt zo ongenuanceerd hebben gezegd, en dan nog wel ‘doodleuk’? Het citaat kwam me ergens wel bekend voor. Toen viel mijn frank. Dit komt uit een artikel dat ik vorig jaar (3 april 2019) publiceerde in Tertio, onder de titel Oorlogsmisdadigers of idealisten?.
In dat artikel schets ik eerst het discours van de Vlaamse beweging tot en met de jaren negentig:
‘Voor de flaminganten was de bestraffing van de collaborateurs arbitrair en ongenadig. Er werd een loopje genomen met de normale rechtsprincipes. Ongetwijfeld hebben de Vlaams-nationalisten daarin overdreven. Dat maakte deel uit van een bredere mythevorming rond collaboratie en repressie. De collaborateurs waren Vlaamsgezinde idealisten die door de Duitse bezetter werden misleid. Het was de katholieke kerk die de Oostfronters ertoe had gedreven om te gaan vechten tegen het “goddeloze communisme”. De naoorlogse repressie was vooral een politieke afrekening met het Vlaams-nationalisme.’
Daar komt het bewuste ‘citaat’ blijkbaar uit.
Het artikel gaat verder met een schets van het huidige discours:
‘Maar vandaag slaat de slinger helemaal door naar de andere kant. De historici creëren nu bij voorkeur een beeld van de collaborateurs als fanatieke nationaalsocialisten. Het waren criminelen die medeplichtig waren aan de ergste oorlogsmisdaden. In het licht daarvan was de naoorlogse bestraffing zeer mild. Het was een model van billijke en correcte rechtspraak. De term “repressie” is dan ook misplaatst.’
Had Wouters zich op deze tweede passage gebaseerd, dan had zijn ‘citaat’ evengoed als volgt kunnen klinken: ‘Iemand als Bart Maddens kan vandaag doodleuk zeggen dat de collaborateurs eigenlijk criminelen waren, medeplichtig aan de ergste oorlogsmisdaden.’ Overigens schrijf ik verderop in het artikel: ‘Het narratief van de collaborateur als misleide flamingant was zeker aan correctie toe.’ Bemerk dat dit exact het tegenovergestelde is van wat Wouters mij in de mond legt.
Over begrijpend lezen
Nico Wouters heeft een probleem met begrijpend lezen, zou je vergoelijkend kunnen zeggen. Maar er is duidelijk meer aan de hand. Wat hem kennelijk vooral dwars zit, is dat ik in mijn artikel ook kritisch ben tegenover sommige actuele historici. Overdrijven zij soms niet in de andere richting, vraag ik me af. Dreigt er daardoor geen nieuwe mythe te ontstaan? De mythe inderdaad dat alle collaborateurs criminelen en oorlogsmisdadigers waren, en dat de bestraffing van de collaboratie voorbeeldig was.
De aanleiding van mijn stuk was een interview in De Standaard (23 februari 2019) met de Gentse historicus Koen Aerts. De bestraffing van de collaboratie was ‘opvallend genadig’, zegt hij daarin. Volgens hem zijn er daarbij, op een paar uitzonderingen na, geen fouten gebeurd. Hij staaft deze bewering met een verwijzing naar de studie Onverwerkt Verleden van Luc Huyse uit 1991.
Het klopt dat Huyse het gitzwarte beeld van de repressie in veel opzichten relativeerde, en dit op basis van gedegen empirisch onderzoek. Maar tegelijkertijd formuleerde Huyse ook snoeiharde kritiek op de repressie. ‘De eerste twaalf maanden na de bevrijding was de repressie uitermate hard, zeker voor politieke en militaire collaborateurs. Van een evenwichtige afweging van schuld en boete was nauwelijks sprake’ (p.277). En verder: ‘Vanaf de herfst van 1945 werd één jaar lang door de linkse regeringen geprobeerd om via de uitstoting van kiezers, verkozenen en ambtenaren de macht van de rechterzijde te breken.’ (p.279). Als men wil beweren dat er bij de naoorlogse repressie geen vuiltje aan de lucht was, dan kan men zich alvast niet op de studie van Huyse beroepen.
Een onbewezen bewering
In hun ijver om de Vlaams-nationale mythes te ontkrachten struikelen de historici soms over hun voeten. Een ander voorbeeld. In Het Laatste Nieuws van 16 februari 2019 beweert Herman Van Goethem dat Cyriel Verschaeve tijdens de oorlog Auschwitz heeft bezocht. Nu kan er weinig twijfel over bestaan dat Verschaeve een vurig nationaalsocialist was. Maar zou hij echt in Auschwitz zijn geweest en de gruwelen daar met eigen ogen hebben gezien? Zou hem dat als priester onberoerd hebben gelaten?
Ik heb er de zeer gedetailleerde en kritische biografie van Romain Vanlandschoot nog eens op nagelezen. Verschaeve is tijdens de oorlog helemaal niet in Auschwitz geweest. Waarom zegt Van Goethem dat dan? Het lijkt wel alsof men een iconische figuur als Cyriel Verschaeve toch naar Auschwitz wil halen om hem, en met hem het Vlaams-nationalisme, zo direct mogelijk te linken aan de Holocaust. Ten slotte verwijs ik in Tertio ook naar de vlijmscherpe kritiek (hier op Doorbraak) van Pieter-Jan Verstraete op het boek Drang naar het Oosten van Frank Seberechts.
Die kritische kanttekeningen zijn in de ogen van Nico Wouters blijkbaar heiligschennis. Voor hem is het een zwart-wit aangelegenheid. Wie bedenkingen heeft bij het actuele discours van historici over collaboratie en repressie, die onderschrijft daarmee automatisch de vroegere Vlaams-nationale mythes. Zeggen dat de huidige historici soms overdrijven in hun criminalisering van de collaboratie, staat voor Wouters per definitie gelijk met het idealiseren ervan.
Ten gronde wil Wouters vooral de mythe in stand houden dat de huidige generatie van flaminganten nog steeds dweept met de collaboratie. Daartoe mogen de feiten wel wat worden verdraaid met leugenachtige citaten. Men mag enkel maar hopen dat Wouters in zijn wetenschappelijk onderzoek zorgvuldiger en correcter omgaat met het bronnenmateriaal.
Bart Maddens (1963) is germanist en politieke wetenschapper. Als student was hij actief in het KVHV van Leuven en in de Volksunie-Jongeren. In de jaren 1990 was hij lid en bestuurder van het IJzerbedevaartcomité. Vandaag publiceert hij regelmatig opiniestukken over de Vlaamse Beweging en de staatshervorming. Hij is auteur van onder meer 'Omfloerst separatisme. Van de vijf resoluties tot de Maddens-strategie'.
De Union des Francophones (UF) bestaat nog. En haar zetel bevindt zich in het MR-hoofdkwartier.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.