Niet alle transfers zijn transfers
Vlaamse groei vertaalt zich in nog grotere noord-zuid-transfers
foto © KUL
In deel 2 van zijn tweeluik over de transfers tussen Vlaanderen en Wallonië belicht Jan Van de Casteele de analyse van Herman Deweerdt.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementIn 2015 gaf de Vlaamse Regering de opdracht voor het opmaken van een studie over de interregionale transfertstromen in België. Blijkbaar hadden minister-president Geert Bourgeois en co de hoop dat notoire tegenstanders van het debat over die transfers (in dit geval het Leuvense duo Decoster en Sas) de eigen standpunten zouden bevestigen. In een vorige bijdrage hadden we het over die merkwaardige keuze.
Herman Deweerdt, die al jaren de transferberekeningen aandachtig volgt, onder meer voor het AK-VSZ, analyseerde de studie. Om te beginnen is er het slordige jargon van Decoster en Sas. ‘Een expliciete definitie van de term “transfer” is blijkbaar niet eens nodig’, schampert Deweerdt. Dat zorgt – al dan niet zo bedoeld – voor verwarring.
Redelijke ijkpunten
De auteurs gebruiken zogenaamde ‘ijkpunten’ om te beoordelen wat ‘redelijke’ transfers zijn. De vraag is natuurlijk wat ‘redelijk’ (juste) is? ‘Een wetenschapper stelt feiten vast en analyseert. Punt. Duiding en politieke commentaar dienen gescheiden te worden van de feiten’, aldus Deweerdt.
Deweerdt vertrekt zelf wel vanuit een duidelijke definitie: ‘Een transfer is de berekening van het verschil tussen de uitgaven van de Federale Overheid en de Sociale Zekerheid (Entiteit I) in of voor de drie Gewesten en de ontvangsten die beide overheden hiervoor halen uit de drie Gewesten’. De berekening van dit verschil is tegelijk de berekening van de hoeveelheid overgedragen/ontvangen koopkracht tussen de Gewesten. Het ene Gewest is netto-betaler, het ander netto-ontvanger.
Meetbare kanalen van transfers
In welke mate kunnen we die transfers nu becijferen? Al meer dan veertig jaar verschijnen cijfers over de jaarlijkse transfers tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel (zie overzicht in vorig artikel). We spreken niet over kleine bedragen. In een vorige bijdrage werd duidelijk gemaakt dat het debat niet meer gaat over het bestaan van transfers, wel over het bedrag ervan. Waar precies zijn er transfers, kunnen we ze becijferen? (A). En zijn ze billijk (B)? (terzijde: Deweerdt houdt zich vooral aan de cijfers, niet aan de beoordeling ervan).
Best meetbaar zijn de transfers via de sociale zekerheid (I). De statistieken spreken daar voor zich. Langs de ontvangstenzijde zijn de vennootschapsbelasting en de BTW moeilijk te berekenen, langs de uitgavenzijde geldt dat voor de pensioenen en de wedden + toeslag van het overheidspersoneel.
Dat geldt met de nodige moeite ook voor de berekening van de transfers via de financiering van Gewesten en Gemeenschappen (II). Hoeveel geld krijgen die via de hypercomplexe financieringswet uit de federale kas? Dan zijn er nog de transfers via de de federale uitgaven (bijvoorbeeld de kost van federale ambtenaren uit de Belgische kas) (III). Dat is een verhaal van cijferwerk over de balans tussen gewestelijk verdeelbare inkomsten (personenbelasting, BTW, sociale bijdragen, etc.) en gewestelijk verdeelbare uitgaven (kinderbijslagen, pensioenen, dotaties aan Gemeenschappen, subsidies aan bedrijven, steun aan OCMW’, enz…).
Een stuk moeilijker is de berekening van transfers via de intrestbetalingen op de jarenlang opgebouwde federale staatsschuld (IV).
Laat dit meteen duidelijk zijn: Decoster houdt enkel rekening met de kanalen I en II, en halvelings met kanaal III. Het is de verdienste van Deweerdt ook in te gaan op III en IV en er zelfs nog een vijfde aan toe te voegen: de transfers op de terugbetaling van de overheidsschuld.
Taalrol en rentelasten
Gaan we even dieper in op de verschillen, eerst de transfers op basis van de (dure) overheidstewerkstelling (III). Decoster en Sas becijferden die duidelijk ‘tegen hun zin’, want, zo schrijven ze, ‘op vraag van de opdrachtgevers van de studie.’ (p. 4). Hun argument: de Nationale Bank neemt die ook niet mee in haar berekeningen van de transfers, want dat zouden ‘geen overdrachten’ zijn. Maar als slechts 53 % van het overheidspersoneel in dit land op de Nederlandse taalrol staat, is er ook hier een duidelijk een transfer. Er is zelfs meer: ‘Niet alleen de kosten van de verloning zouden moeten meegenomen worden, maar ook de kosten die nodig zijn om dit personeel te laten werken (informatica, burelen, uitrusting, enz.)’, aldus Deweerdt.
Het berekenen van transfers via de rentelasten op de overheidsschuld (IV) is een moeilijke en betwistbare oefening. Schuld en rente zijn opgebouwd in de loop van vele decennia. Sinds de jaren 1950 gaven alle Belgen samen méér uit dan ze bereid waren bij te dragen aan hun overheid, waarvan ze wel almaar hoge(re) uitgaven eisen. ‘Alle Belgen (tous ensemble) leven boven hun stand… Of dat verstandig was of niet, doet er niet toe’, registreert Deweerdt.
Gewestelijk verdeelde overheidsschuld
Het probleem is wel dat het niet makkelijk is om die rentelasten gewestelijk te verdelen. En pogingen om dat te doen, zoals door Vives, gingen de mist in. ‘Decoster en Sas hebben gelijk als ze deze berekeningen als totaal fout of onbruikbaar beschouwen’. De rentelasten zijn het gevolg van de in het verleden aangegane schulden. De schulden zijn het gevolg van de begrotingstekorten in het verleden. De eigenlijke vraag is dus: hoe kunnen de begrotingstekorten gewestelijk worden toegewezen?
En vanaf wanneer? 1830? 1914? 1940? 1951? 1980? Valt dat te becijferen voor pakweg de infrastructuurwerken (wegen, kanalen, spoor…), defensie, dijkenbouw, industriesteun, bankensteun…?
Terzake heeft Deweerdt overigens een voorstel. In afwachting van historisch onderzoek naar de begrotingstekorten als gevolg van specifieke uitgaven zoals hiervoor genoemd, stelt hij voor om de overheidsschuld gewestelijk te verdelen in dezelfde verhouding als de verdeling van de gecumuleerde uitgaven per Gewest, en dit zo ver mogelijk teruggaand in het verleden.
Een nieuwe transfer op komst (V)
Indien in de komende jaren de schuld zou afgebouwd worden zal er in de jaren dat er een terugbetaling gebeurt een transfer ontstaan op het terugbetaalde bedrag. Deweerdt raamt voor Vlaanderen het prijskaartje voor de transfers bij de totale terugbetaling van de schuld op 25 miljard of ruim 500 miljoen per schijf van 10 miljard terugbetalingen.
Of zoals hij het uitdrukt: tientallen jaren boven onze stand leven met geleend geld kost twee keer geld: a) jaarlijks in de vorm van interestlasten en de hiermee gepaard gaande transfers; b) bij de afbouw van de schuld in de vorm van terugbetalingen en de hiermee gepaard gaande transfers.
Decoster en Sas ontkennen de transfer bij a) en nog erger: zij beweren dat het een dubbeltelling zou zijn. Zij reppen met geen woord over de transfer bij b).
Besluit
Biedt de studie van Decoster en Sas een toegevoegde waarde t.o.v. de bestaande berekeningen? ‘Neen, integendeel’, besluit Deweerdt. ‘De lezer verdwaalt in een bos van zeer uiteenlopende gegevens en blijft zitten met de vraag: maar wat is nu de echte transfer en hoe groot is die? Opzettelijk, zodat de lezer zou geloven dat een berekening van transfers niet meer is dan ‘een rekenspelletje dat alle kanten uit kan’. Alsof ze willen zeggen: stop met leuteren over die transfers. Alles is relatief. Niets is waar. Je kunt ieder bedrag krijgen op bestelling’.
De transfers worden de jongste tijd erkend. Maar ze zijn voor sommigen ‘normaal’. Dat is de sprong van wetenschap (die nooit af is) naar politiek. Decoster en Sas hebben een zoveelste bijdrage willen leveren aan het debat, meer niet. Ze zorgen vooral voor weinig transparantie en veel verwarring. Wat meer assertiviteit van Vlaamse politici in deze ook. Almaar verder aanslepende, blijkbaar weinig efficiënte transfers moeten blijvend en liefst nog scherper in vraag worden gesteld.
* Decoster en Sas, ‘Interregionale financiële stromen in België 2000-2020’. http://regionalestatistieken.vlaanderen.be/sites/default/files/atoms/files/rapport-financiele-stromen-2000-2020.pdf
Herman Deweerdt, ‘Niet alle transfers zijn echte transfers. Enkele kritische opmerkingen bij de studie van André Decoster en Willem Sas (Departement Economie van de KU Leuven – 6 juli 2017): Interregionale financiële stromen in België 2000 – 2020’. www.dwarsliggers.eu
Categorieën |
---|
Jan Van de Casteele is historicus. Hij was journalist bij Het Nieuwsblad (1989-1999), werd stafmedewerker van de VVB (vanaf 1999) en hoofdredacteur van Doorbraak van 2003 tot 2012. Sindsdien is hij zelfstandig journalist.
De peiling van VTM/HLN zal weinig partijen deugd hebben gedaan. Maar vergeleken met 2014 wijst ze op interessante structurele veranderingen.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.