JavaScript is required for this website to work.
post

‘Onder den hiel’: de oorlogsgedichten van Filip De Pillecyn

Poëzie van de Prins van het Vlaamse Proza

Patrick Auwelaert27/11/2018Leestijd 8 minuten
Filip De Pillecyn in het gezelschap van Marieke Janssens en Felix Timmermans,
Lier, 1936

Filip De Pillecyn in het gezelschap van Marieke Janssens en Felix Timmermans, Lier, 1936

foto © Erven Filip De Pillecyn

In 1920 publiceerden Filip De Pillecyn en Jozef Simons samen de dichtbundel ‘Onder den hiel’, die oorlogsgedichten bevatte.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Op zondag 18 november l.l. vond in het ADVN | archief voor nationale bewegingen een literaire matinee plaats onder de titel ‘Filip De Pillecyn en de Groote Oorlog’, een initiatief van het Filip De Pillecyncomité in samenwerking met het ADVN. Luc Boeva, de directeur van het archief, verwelkomde het publiek. Historicus Luc Vandeweyer, verbonden aan het Rijksarchief Brussel, bracht de lezing ‘Filip De Pillecyn in de “Frontbeweging”, een leerschool voor het latere leven?’. Professor Emmanuel Waegemans, de voorzitter van het Filip De Pillecyncomité, las een gedicht van De Pillecyn voor, terwijl musicoloog en componist Jurgen De Pillecyn — familie van de schrijver, hoewel hij hem nooit heeft gekend —  enkele door hem getoondichte gedichten van De Pillecyn liet horen. Ondergetekende bracht op zijn beurt de lezing ‘“Onder den hiel”: de oorlogsgedichten van Filip De Pillecyn’, waarvan de onderstaande tekst een bewerking is. 

Dietsche Warande en Belfort

In 1920 verscheen van de hand van Filip De Pillecyn (Hamme, 1891 — Gent, 1962) en Jozef Simons (Oelegem, 1888 —  Turnhout, 1948) de dichtbundel ‘Onder den hiel’. Beide schrijvers, die elkaar goed kenden en bevriend waren, schreven de gedichten tijdens de Eerste Wereldoorlog, die ze allebei als frontsoldaat aan den lijve ervaarden. Voor Simons, die vooral bekendheid verwierf als auteur van reisverhalen, verhalen over de Kempen, novellen en romans, was het zijn tweede stap in de dichtkunst. In 1914 publiceerde hij al eerder de lijvige dichtbundel ‘Blonde Garve’. Na ‘Onder den hiel’ zou hij tijdens zijn verdere leven geen dichtbundels meer publiceren. Voor De Pillecyn was ‘Onder den hiel’ zijn debuut als dichter. Ook hij zou daarna geen poëzie meer uitgeven.

Het is niet bekend op welk tijdstip De Pillecyn en Simons elkaar leerden kennen. Wel geweten is dat ze elkaar voor het eerst ontmoetten aan of achter het IJzerfront tijdens de Eerste Wereldoorlog. Jozef Simons maakt in zijn oorlogsdagboek Van het kasteel naar het front. Het oorlogsdagboek van Jozef Simons 1914-1918, in boekvorm bezorgd door zijn zoon Ludo in 2016, pas gewag van De Pillecyn op vrijdag 22 februari 1918. Beide mannen moeten toen al op de hoogte geweest zijn van elkaars bedrijvigheden als schrijver en publicist. Het literaire tijdschrift ‘Dietsche Warande en Belfort’ verbond hen. Jozef Simons publiceerde er in 1913 zijn novelle ‘De danstent’ in, De Pillecyn in 1914 zijn drama ‘Margaretha van Eyck’. In de loop van de daaropvolgende maanden vermeldt Simons in zijn oorlogsdagboek meermaals ontmoetingen met Filip De Pillecyn en Hendrik Borginon. Borginon en De Pillecyn waren de adjuncten van Adiel Debeuckelaere, de leider of ‘ruwaard’ van de Frontbeweging.

Het frontleven als inspiratiebron

PillecynErven De Pillecyn en Simons

Cover Onder den hiel

Op 11 november 1918 wordt de Wapenstilstand getekend en is de oorlog voorbij. Maar daarmee nog niet de diensttijd van beide frontsoldaten, die tijdens de oorlog als kanonnier dienden, zij het niet in hetzelfde artillerieregiment. Pas na de oorlog kwamen ze in hetzelfde regiment terecht, eerst te Seraing en daarna bij de bezetting van de Rijnvallei in Duitsland. Het grootste deel van die naoorlogse maanden waren ze zelfs kamergenoten, tot de ondertekening op 28 juni 1919 van het Verdrag van Versailles tussen Duitsland en de Entente, waarmee de Eerste Wereldoorlog formeel werd beëindigd. Het is tijdens die periode dat beide mannen hun tijdens de oorlog geschreven gedichten bij elkaar voegden en er een bundel uit distilleerden, die ze zouden publiceren bij nog een andere frontsoldaat, Joris Lannoo (1891 – 1971), een uitgever uit Tielt die het activisme eveneens genegen was.

Dat de gedichten die De Pillecyn en Simons tijdens de Eerste Wereldoorlog schreven de oorlog en het frontleven als onderwerp hadden, hoeft niet te verbazen. Het tegendeel zou pas ongeloofwaardig zijn. De titel van de bundel, ‘Onder den hiel’, alleen al spreekt boekdelen. Vier jaar lang lag België grotendeels vertrappeld onder de hiel van ‘den Duitsch’. Die jaren vinden dan ook hun neerslag in de oorlogsgedichten van De Pillecyn en Simons, met veelzeggende titels als ‘Bij ’t kanon’, ‘Stille nacht aan den Yzer’, ‘Lente aan ’t front’, ‘Observatiepost’ en ‘Patrouille’. De titels van de drie cycli waaruit de bundel bestaat, doen daar overigens niet voor onder: ‘Van oorlog en dood’, ‘Dissonanten’ en ‘Onder den hiel’. De eerste twee cycli, die respectievelijk dertien en tien gedichten bevatten, zijn van de hand van Jozef Simons. De derde cyclus, die twintig gedichten telt, werd door De Pillecyn geschreven.

‘Onder den hiel’

In wat hierna volgt, focus ik op de cyclus ‘Onder den hiel’ van De Pillecyn, waarover Emmanuel Waegemans het volgende schreef in het voorwoord bij de bibliofiele heruitgave van ‘Onder den hiel’, die in 2008 het licht zag: 

‘De bundel bevat twintig oorlogsgedichten waarin De Pillecyn zijn hart uitschreeuwt over de verschrikkingen van de oorlog, de rauwe realiteit van de loopgraven, het verlangen naar thuis, de gevoelens van opstandigheid bij het besef van de grote leugen (‘logen’) die de Vlaamse soldaten werd voorgehouden. Het bloed, de verminking, het lijden, de kanonnen, de vuurpijlen (‘fusées’), bajonetten en dolken beheersen het alledaagse leven van de soldaat in de oorlog, die verscheurd wordt door gevoelens van wrok en ontgoocheling en zich overeind moet houden met dromen van eeuwige liefde, het warme vaderhuis, de vrijheid.’

 Wie de cyclus ‘Onder den hiel’ leest, zal het ongetwijfeld opvallen dat de meeste gedichten niet zo anekdotisch zijn dan men, op basis van hun dagboekachtige titels en hun locaties en dateringen, op het eerste gezicht zou veronderstellen. Literatuurwetenschapper Dirk De Geest, verbonden aan de KU Leuven, heeft deze schijnbare tegenstelling treffend verwoord in een toespraak: 

‘een historicus [zal] met ‘Onder den hiel’ niet zoveel kunnen aanvangen. De anekdotiek van de oorlog wordt in deze verzen immers zoveel mogelijk naar de achtergrond gebannen, op uitzondering van occasionele vermeldingen van wapentuig of een historische persoon. Zelfs de plaatsnamen worden doelbewust buiten het lichaam van de eigenlijke poëtische tekst gehouden. Die relatieve de-historisering hangt nauw samen met het project van De Pillecyn als dichter. Hij wil net, via het gebruik van poëtische taal, loskomen van het hier-en-nu van de loopgraven, het niveau van de realiteit overstijgen om te komen tot een meer algemeen inzicht en, daarmee verbonden, een gevoel van fundamentele loutering. Veel verzen staan daarom in de tegenwoordige tijd: niet omdat ze gebonden zouden zijn aan een specifiek ogenblik, maar net omdat ze de opeenvolging van ogenblikken (en zelfs de begrenzing van een mensenleven) willen overstijgen in een tijdloos heden.’

 Jules Persyn

Het is interessant om na te gaan hoe ‘Onder den hiel’ destijds ontvangen werd door de literatuurkritiek, vooral in de wetenschap dat noch De Pillecyn noch Jozef Simons dichters van formaat waren. De Vlaams geëngageerde Jules Persyn, de toenmalige hoofdredacteur van ‘Dietsche Warande en Belfort’ en de meest invloedrijke Vlaamse katholieke criticus van zijn tijd, schonk in het voorjaar van 1921 in zijn tijdschrift uitgebreid aandacht aan de bundel. Onder de afkorting ‘J.P.’ recenseerde hij in de rubriek ‘Boekennieuws’ de bundel van De Pillecyn en Simons, waarbij hij opvallend milder is voor de eerste dan voor de tweede. Ik beperk me hier tot wat hij schrijft over De Pillecyns gedichten: 

‘De Pillecijn [sic] vangt aan met een ‘Rit in den Ochtend’, en op een, twee, drie, zijn we mijlen ver van de rijmeling, de hoogten op. Wel hier en daar wat gestommel, maar doorgaans toch goed gestrekte galop.

Het is een groote zeldzaamheid binnen zoo schamel bestek als hier, in de kleinere helft immers van dit kleine boekje, zoo rijke schakeeringen aan te treffen. Alle stijlen zijn de zijne. Het telegrammen-getik en het openlaaien van leeuwentriomfen. Terwijl anderzijds verzen als ‘Patrouille’ sinds Piet Paaltjens in onze taal niet meer zijn geschreven.

De bontste verschijningen, maar van het eene, vaste wezen. Want dit is wel ‘t geheim van deze kunst. Onder ‘t aardsch en helsch gedaver, bij vloek en schaterlach, uit millioenen monden van vleesch of van staal, is de Pillecijn steeds sterk zichzelf gebleven, heeft hij zijn vaste hart bewaard, en zijn koele hoofd. Niet omdat zijn aard zoo is, o neen, maar met die schoone wilskracht, op zichzelf reeds poëzie. ‘t Is waar, het gaat niet, zonder tandengeknars en zonder bitteren grijns. Maar daardoor eens te meer dragen deze verzen hun geboortemerk, het merk van den IJzer.’

Ernest Claes

Een tweede, met de initiaal ‘C.’ ondertekende recensie van ‘Onder den hiel’ is te vinden in ‘Ons Volk Ontwaakt’ van 16 oktober 1920. Het katholieke, Vlaamsgezinde weekblad ‘Ons Volk Ontwaakt’ was een van de eerste Vlaamse geïllustreerde bladen en was bedoeld als wegbereider van het dagblad ‘De Standaard’. De eerste aflevering verscheen op 7 september 1911, de laatste in 1976. Het weekblad bracht populariserende artikelen en schonk grote aandacht aan Vlaamse figuren. Na de Eerste Wereldoorlog publiceerde het allerlei bijdragen over de Vlaamsgezinden aan het front. Vanzelfsprekend beantwoordde Filip De Pillecyn aan dit profiel. Daarmee kennen we echter nog steeds niet de identiteit van C. Was het Ernest Claes, die de eerste redacteur van het weekblad was?

Wie de recensie ook schreef, was in elk geval meer opgetogen over de gedichten van De Pillecyn dan over die van Simons:

‘Wijl J. Simons bij ’t loopgravenleven en ’t kanonniersgetob, dat soms ook zijn pittoreske zijde had, gemoedelijke en weemoedige kantteekeningen in verzen maakte, welke soms aan den betreurden O.K. De Laey en zelfs aan Virginie Loveling herinneren, heeft De Pillecijn, bij wien de impressies tot meer cerebrale, philosophische bezinking kwamen, het oorlogsdrama met strakken peinzersblik zitten bestaren en wat zijn verzen hierdoor soms verloren aan luchtige melodische schoonheid, wonnen zij aan diepte en zerpe menschelijkheid.’

Dirk De Geest

Voor een hedendaagse kritische evaluatie van ‘Onder den hiel’ steek ik opnieuw mijn licht op bij literatuurwetenschapper Dirk De Geest. Ik citeerde hem al eerder en ik doe dat opnieuw. Beide citaten komen uit De Geests toespraak ‘Filip De Pillecyns frontpoëzie’, gehouden op de presentatie van de bibliofiele editie van ‘Onder den hiel’ in het Museum In Flanders Fields op 6 november 2008, en gepubliceerd in de ‘Filip De Pillecyn Studies V’ uit 2009. De Geest:

‘De dichter streeft vooral naar een eigen toon, ook al doet die vooralsnog onhandig aan. Vooral op formeel vlak zijn een aantal van de hier verzamelde verzen in feite onbeholpen. Het openingsvers start bijvoorbeeld veelbelovend als een lied, vol retoriek en met een krachtig ‘Hoezee’ in de kortere slotregel. In de daaropvolgende strofen wordt dat hechte schema echter steevast met de voeten getreden: teveel lettergrepen, zwak ritme, een onhandige zinsbouw. Blijkbaar overweegt de drang om zich persoonlijk te uiten op het schema van het vers. Iets vergelijkbaars geldt tot op zekere hoogte ook voor de meeste van de strofische gedichten en sonnetten in ‘Onder den hiel’. De ambitie van de dichter om aansluiting te vinden bij de meest prestigieuze lyrische genres verheelt niet dat hij moeite heeft om lange, complexe zinnen te schrijven, om de versvoeten overzichtelijk te ordenen, om esthetische franjes te verbinden met een functionele zegging. Op zijn beste momenten is hier een beloftevolle dichter aan het woord, maar tegelijk is het geen toeval dat De Pillecyn — zelfkritisch als hij was — al snel zou opteren voor het proza.’

 ‘O koning’

Uit al het voorgaande mag duidelijk blijken dat aan De Pillecyn geen groot dichter verloren is gegaan. Ironisch in deze context is wel dat het poëtische gehalte van zijn latere proza, met zijn talrijke lyrische sfeerbeschrijvingen, van een hoger niveau is dan zijn gedichten. Filip De Pillecyn, ofwel de Prins van het Vlaamse Proza, zoals hij wel eens werd genoemd, was inderdaad een meester in het suggereren van gevoelens, stemmingen en situaties. Sommige van zijn zinnen lezen dan ook als versregels. In deze moet hij wellicht zelfs alleen zijn tijdgenoot Felix Timmermans vóór zich dulden. Dat alles neemt evenwel niet weg dat De Pillecyns schaarse gedichten her en der schrijnende en pregnante passages bevatten, zoals duidelijk blijkt uit het gedicht ‘O Koning’. Het is gericht aan koning Albert I en laat zich lezen als een niet malse kritiek op het lot van zowat alle Vlaamse soldaten in de Eerste Wereldoorlog, samengevat in de vraag ‘Staan wij niet dieper dan de kleinste knecht?’.

O koning

Eens zag ik U, in glorie van veel duinen,
Met zon en zee gehuwd over ’t heelal,
Terwijl de hoog gestokene bazuinen
Ten hemel gilde’ in bronstig geschal.

De doffe slag klonk van de wilde choren
Die vóór Diksmui de dood zong op den wal!
Ritme als van klokken uit een dollen toren
Brak over zand en zee in loggen val.

O, vóór Diksmuide, waar de putten rieken
Van de verwording, waar het hart verwacht
Vol vrees of koopren tijd zijn wieken
Niet neerlegt op een doodgebranden nacht.

Sire, dien dag kwamen voorbijgehost,
Slijk aan de handen, bloed over ’t gelaat,
Twee brankardiers ten schaamlen grijzen post:
’t Gruwelijk lichaam van een Vlaamsch soldaat.

Een Vlaamsch soldaat, een Fronter! Oogen zacht
En klaar had hij, met den heel zuivren brand
Van veel verdoken liefde. En ik dacht,
Sire, aan de gouden logen die men spant

Over ons hoofden met dien schijn van Recht,
Met al die liedren over vrije mannen.
Ligt Vlaanderen op Cézembre niet gebannen?
Staan wij niet dieper dan de kleinste knecht?

Zijn al die vielen voor ons recht verloren?
Mindert ons recht bij elk gekrampte hand?
O mijne broeders, uit één bloed geboren,
Met éénder vreugde om eenzelfde land!

En gij reedt, ’t blauw oog over duinen
Gericht, naar hemel en oneindigheid en zee.
O! Schallen steeds de bronstige bazuinen
Zoo luid dat het luidschreeuwend vlaamsche wee

Niet doorklinkt waar gij rijdt in ’t land der puinen?

 

De dichtbundel ‘Onder den hiel’ van Jozef Simons en Filip De Pillecyn is integraal te lezen op de website van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) via de volgende link: https://www.dbnl.org/tekst/pill001onde01_01/

Voor meer info over het Filip De Pillecyncomité: http://www.filipdepillecyn.be/

Voor meer info over het ADVN: https://advn.be/

Patrick Auwelaert (1965) schrijft recensies, artikels en essays over literatuur, muziek en beeldende kunsten.

Commentaren en reacties
Gerelateerde artikelen

Het belang van de industrie voor de tewerkstelling neemt af. Maar dat betekent niet dat er geen nood is aan een industrieel beleid.