Oostfronters en jihadisten, kijken met de ogen van toen
Jihadisten van vandaag zijn niet Oostfronters van gisteren
Soldaten van de Waffen SS
foto © Reporters
De enige manier om het jihadisme en andere gevaarlijke ideologieën te bestrijden, is die jongeren realistische verwachtingen bij te brengen.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementMaagdenburg
Ik heb geen collaborateur in de familie en ik ben geen stamboomflamingant. Integendeel, mijn grootvader aan moederszijde, Georges Deprez, een slagerszoon uit het West-Vlaamse Eernegem, werd als jongste en ongetrouwde zoon verplicht tewerkgesteld in de buurt van Maagdenburg. Hij verbleef er in een Gemeinschaftslager in de omgeving van de fabriek en op een anderhalve kilometer van een kamp met uitgehongerde Russische krijgsgevangenen. Op gevaar van lijfstraffen, want solidariteit tussen de verplicht tewerkgestelden en krijgsgevangenen werd niet getolereerd, gaf mijn grootvader hen af en toe wat te eten. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog wandelde mijn ‘bompa’ honderden kilometers te voet naar huis. Zijn Duitse Personalausweis, met hakenkruis, is het enigste wat ons nog rest van zijn oorlogservaring. Af en toe blader ik er nog eens in, op zoek naar een fysiek contact met dit familieverleden. Een beetje zoals Geoffrey Brathwaite de papegaai van Gustave Flaubert streelde in het boek van Julian Barnes.
Geschiedschrijving
Niettegenstaande het gebrek aan familiale ‘affiniteit’ met Oostfronters en collaborateurs, ben ik sinds mijn adolescentie door de Tweede Wereldoorlog gefascineerd, al is het met de jaren wat geminderd. Ik verslond de voorbije twintig jaar tientallen boeken over dit thema. Historische werken over de succesvolle Blitzkrieg in het Westen en de hoogmoedige Operatie Barbarossa in het Oosten; mijlpalen zoals Goldhagen’s ‘Hitlers Gewillige Beulen’ en meer politiek-filosofische werk zoals ‘Eichmann in Jeruzalem, de banaliteit van het kwaad’ van Hannah Arendt; zowel de biografie van de Belgische staatsman Frans Van Cauwelaert van professor-emeritus Lode Wils, als die van zijn ‘zwarte’ vriend en Vlaams-nationalist Ernest Claes door Bert Govaerts. In mijn thuisbibiliotheek kreeg ‘Is dit een mens’ van Primo Levi een even prominente rol als ‘Ieder zijn zwarte’ van Frank Seberechts. Indien men de mensheid en de mens immers wil proberen te begrijpen, is men veplicht om ook de donkerste pagina’s van onze geschiedenis te ontrafelen en te bestuderen.
Omdat objectieve geschiedschrijving niet bestaat en een poging daartoe steeds een delicate en moeilijke opdracht blijkt, leest men best zoveel mogelijk historishe werken over een bepaalde periode uit ons verleden. Professor Cultuurgeschiedenis Jo Tollebeek verwoordde het in een interview over zijn essay ‘Een slapeloos doordenken van alle dingen’ als volgt: ‘Onze omgang met het verleden is minder rationeel dan wij gewoonlijk aannemen, of dan historici ons vaak willen laten geloven. We hebben allerlei herinneringen die zich op een nogal chaotische manier tot elkaar verhouden en die zich op een nogal richtingloze manier vermenigvuldigen. Voor de geschiedwetenschap geldt dat ook. Het is een wetenschap met een strenge discipline en methode, maar die rationaliteit wordt voortdurend doorkruist door onze emoties en al te menselijke gewoonten, en natuurlijk ook door de impact van politieke en maatschappelijke verschuivingen.’
Als student Moderne Geschiedenis leerde ik aan de K.U.L. dat historici best leren kijken met de ogen van toen door zoveel mogelijk historische bronnen kritisch te onderzoeken. Men kan over het verleden wel een oordeel vellen vanuit een hedendaags waardenkader, maar om het te begrijpen moet men proberen zich zo veel mogelijk in te leven in de tijdsgeest.
Oostfronter vs jihadist
Al de hierboven beschreven zaken zijn niet alleen basiskennis voor historici, maar essentieel voor mensen met een kritische geest en gezond verstand. De vergelijkingen tussen Oostfronters en de Vlaamse jihadisten die ik de laatste maanden regelmatig in de media zag opduiken, stoorden mij dan ook enorm. Ik begrijp dat men ter linkerzijde van het intellectuele en politieke spectrum graag empathie zou willen opwekken bij de Vlaamse burger voor deze zogenaamde ‘slachtoffers van jeugdig idealisme’ door ze te vergelijken met de Oostfronters, maar het selectief omgaan met feiten en historische contexten laten historici beter over aan senior writers of oorlogsverslaggevers. De opinie van de hedendaagse (kwaliteits)journalist overleeft een dag, misschien een week, maar zelden een maand. Geschiedkundigen schrijven wetenschappelijke naslagwerken ten dienste van de komende generaties. Het is dus niet aan hen om vlug enkele parallellen te trekken tussen Vlaamse jihadisten en de Oostfronters, zoals bijvoorbeeld historicus Bruno De Wever deed in De Standaard van 28 september 2017. De grote verschillen tussen de tijdsgeest en de motivatie van beide groepen werden hierin bewust of onbewust volledig onderbelicht of zelf niet eens vermeld.
In ‘De vreugde van Houssaye’ maakten Jo Tollebeek en Tom Verschaffel reeds brandhout van het ideologisch gebruik of misbruik van het verleden door bepaalde historici. Ze bepleiten de studie van het verleden om het verleden, weg van de dictatuur van het heden. Zo moeten we de Holocaust of de collaboratie vanuit onze huidige moraal wel veroordelen, maar mag dit moreel oordeel het zo objectief mogelijk historisch onderzoek van de geschiedkundige niet in de weg staan. Ik vermoed dan ook dat de familiale geschiedenis en de linkse ideologische overtuiging van Bruno De Wever in zijn artikel even de bovenhand haalden.
Tijdsgeest
Indien men Oostfronters vergelijkt met jihadisten, moet men eerst en vooral de tijdsgeesten tegenover elkaar plaatsen. De context van de jihadisten is gekend, en speelt zich af in het 21e eeuwse Vlaanderen, een liberale democratische samenleving waarin elk individu geniet van een historisch groot aantal vrijheden. Geen perfecte, maar wel de tot nu toe meest ontwikkelde maatschappij, zowel op wetenschappelijk, cultureel, socio-economisch en politiek vlak. We weten bijvoorbeeld vandaag dat het idee van de raciale superioriteit, dat trouwens niet door de nazi’s werd uitgevonden en reeds in de 19e eeuw door de kolonisatie gemeengoed was geworden, wetenschappelijke onzin is. Onze democratische rechtsstaat is stabiel, en ingebed in een internationale en vooral Europese context. De voorstelling barbarij versus beschaving is geen retorische strategie om de vijand te ontmenselijken en de eigen superioriteit te claimen, zoals Bruno De Wever stelde. De overgrote meerderheid van de Vlaamse (moslim)bevolking verafschuwde ook de wreedheid van de Islamitische Staat (wie niet trouwens?) waardoor dit cultuurrelativistisch argument totaal niet van toepassing is.
De maatschappij waarin de Oostfronters opgroeiden dateert daarentegen van zo’n tachtig jaar geleden, toen bepaalde politieke en maatschappelijke overtuigingen, zoals het fascisme en het antisemitisme, door een groot deel van de Vlaamse, en Europese, bevolking werd gedragen. Niet alleen in Italië, Duitsland, Portugal en Spanje heersten er autoritaire regimes, maar ook in Zuid-Amerika en Japan. Dat is vandaag niet geval. De prominentere rol van de Sovjet-Unie onder leiding van Stalin deed daarenboven de angst voor het heidense communisme toenemen in de katholieke middens. Sinds de val van de Muur in 1989 is de angst voor het ‘rode gevaar’ in Europa volledig verdwenen. De context waarin de Oostfronters kozen om te strijden met Nazi-Duitsland tegen het rode gevaar en die waarin de Vlaamse jihadisten beslisten om mee te werken aan de horrorshow van het Kalifaat onder leiding van Abu Bakr al-Baghdadi hebben weinig met elkaar gemeen.
Keuzevrijheid
De Oostfronters werkten allemaal vrijwillig samen met Nazi-Duitsland, net zoals ook de jihadisten uit Vlaanderen met de Islamitische Staat. Toch is er een wezenlijk verschil tussen beide beslissingen: de informatie waarop ze gebaseerd was en de motivatie. Ten tijde van de oprichting van de Algemeene SS-Vlaanderen in 1940 en het jaar daarop van het Vlaams Legioen, waren er echter veel minder communicatiemiddelen dan vandaag. Veel Vlaamse vrijwilligers wisten nauwelijks wat er zich precies afspeelde aan en achter het front. De informatiekanalen waren schaars en, met uitzondering van de klandestiene berichtgeving, in handen van de bezetter. Men kon dus de officiële propaganda geloven of niet. De collaborerende leidersfiguren wisten daarentegen goed welke wreedheden er zich in de concentratiekampen en daarbuiten afspeelden, maar zwegen of minimaliseerden, en misleidden daardoor vele jongeren. Het merendeel van het Vlaamse kanonnenvlees was dus slecht geïnformeerd en kon zich ook niet beter informeren. Velen kwamen pas ter plaatste in contact met de gruwelijkheden van de Endlösung, en inderdaad, daarna kozen sommigen toch nog om aan de gruwel mee te werken.
Met de mogelijkheden die er vandaag zijn om zich te informeren, kan geen enkele Vlaamse jihadist beweren dat hij is vertrokken zonder te weten welke wreedheden er zich afspeelden in het Kalifaat. De voorbije jaren passeerde elke gruwelijke misdaad van de Islamitische Staat willens nillens ons netvlies via de radio, de tv en de smartphone. Massa-executies, onthoofdingen, brandstapels, slavenhandel, homo’s die van hoge gebouwen werden geworpen, enzovoort; met deze hallucinante wreedheden werd iedereen bijna dagelijks live geconfronteerd. De jihadisten maakten dus een keuze met voorbedachte rade, om alle ongelovigen die ze op hun weg tegenkwamen op de meest gruwelijke manieren te gaan vermoorden, en te vechten voor een regime dat in alles het tegenovergestelde was van onze liberale democratische samenleving.
Motieven
Zowel in overtuiging als in collaboratiemethode waren de Oostfronters geen homogene groep. Zo vocht de ene mee aan het front terwijl de andere de logistiek verzorgde. Sommigen hielpen zoals reeds vermeld mee met de moordpartijen op de Joden achter het front. De ene ging vechten uit een katholiek anticommunistische overtuiging, de andere omwille van een Vlaams-nationalistisch ressentiment, en sommigen geïnspireerd door een virulent antisemitisme en de Groot-Germaanse gedachte. Slechts enkelen vertrokken naar het Oostfront om op die manier hun straf te ontlopen. Bruno De Wever trekt ook hier weer een verkeerde parallel met de Vlaamse jihadisten, omdat die bijna allemaal een ellenlang strafblad bezitten. Bij de Oostfronters waren de soldaten met een crimineel verleden echter uitzonderingen, terwijl het bij de jihadisten de norm is. Terwijl Oostfronters consequent uiting gaven aan hun, weliswaar verkeerde, ideologische overtuiging, lijkt het erop dat de meeste jihadisten voornamelijk zijn gevlucht voor hun verleden vol mislukkingen.
Daarenboven vochten Oostfronters tegen een externe vijand, de Sovjet-Unie, ten dienste van de eigen Vlaamse katholieke beschaving in een Groot-Germaans rijk, en hoopten ze als helden te worden ontvangen bij hun terugkeer. Maar de onvoorwaardelijke overgave van Nazi-Duitsland doorkruiste deze triomftocht, en er wachtte hen bij de thuiskomst een, al dan niet terechte, harde repressie. Het anticommunisme zou echter ironisch genoeg vanaf de jaren vijftig tot in 1989 de West-Europese politiek beheersen.
Jihadisten strijden niet tegen een extern gevaar, maar zij zijn het externe gevaar van onze democratische samenleving. Bruno De Wever schreef in het artikel dat Oostfronters zoveel mogelijk communisten wilden doden, net zoals jihadisten vandaag alle ongelovigen willen afmaken. Die parallel zou inderdaad kloppen indien de Oostfronters in 1940, zoals de jihadisten vandaag, waren verhuisd naar een buitenlands ‘Nazi-kalifaat’ en er zich volledig afkeerden van de eigen Vlaamse katholieke beschaving, én deze ook nog eens probeerden te vernietigen. Dat is bij mijn weten niet gebeurd.
Parallellen
In plaats van simplistische parallellen te maken tussen twee totaal verschillende fenomenen, vanuit een persoonlijke of ideologische inspiratie, verwacht ik van historici meer diepgang in wat ze publiceren. Hannah Arendt schreef in 1963 in haar boek ‘Eichmann in Jeruzalem, de banaliteit van het kwaad’ de volgende woorden: ‘Het gebrek aan werkelijkheidszin en gedachtenloosheid veroorzaken meer onheil dan alle boze driften die de mens eigen zijn.’ De enigste manier om het jihadisme en andere gevaarlijke ideologieën te bestrijden, is deze jongeren realistische verwachtingen bij te brengen, iedereen op zijn vrijheden en verantwoordelijkheden te wijzen, en de jeugdige hoofden te vullen met zoveel mogelijke kennis. Niet door incorrecte historische parallellen te trekken.
Philip Roose (1979) studeerde geschiedenis in Leuven en Granada en marketing en management in Parma. Hij woont in Catania (Sicilië) en exporteert Italiaanse wijnen. Samen met Joost Houtman schreef hij het boek 'Bella Figura: Waarom de Italianen zo Italiaans zijn?' (Uitgeverij Vrijdag; verschijnt 31 mei 2018).
Woorden scheppen de realiteit, of toch de perceptie ervan. Philip Roose over de instrumentalisering van taal.
Waterramp in Spanje gebeurde in gebied waar meer dan 50 dammen gesloopt zijn.