‘Wat is zoals het is, brengt niemand ooit tot zingen’
Poëtische vingerafdrukken: recent verschenen Nederlandstalige poëzie
Peter Theunynck
foto © Peter Theunynck
‘Grande dame’ Jo Gisekin, debutante Astrid Haerens en taalcomponist Peter Theunynck brachten recent erg goede bundels uit.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementIn deze maandelijkse rubriek worden telkens enkele recent verschenen Nederlandstalige dichtbundels tegen het licht gehouden.
De luwte van het geheugen
Jo Gisekin: De luwte van het geheugen, PoëzieCentrum, Gent, 2021, 64 blz., ISBN 978-90-56552-99-2
Ons oordeel: ****
Jo Gisekin (1942, Gent) behoort samen met Aleidis Dierick en Lucienne Stassaert tot ‘les grandes dames’ van de Vlaamse poëzie. Tussen 1969 en 2021 publiceerde ze twaalf reguliere bundels. Naast enkele (semi)bibliofiele uitgaven bracht ze daarnaast ook twee verzamelbundels uit: Kweeperen in cognac (1996) en Het eiland van elkaar (2006). In haar gedichten laat Jo Gisekin zich vaak inspireren door andere kunstvormen, zoals textielwerk, fotografie, muziek en schilderkunst. Dat is niet anders in haar jongste bundel, De luwte van het geheugen.
De bundel opent met ‘Toonladders hoog’, een cyclus gedichten die bijna allemaal geschreven zijn bij het werk van klassieke componisten als Clara Schumann, Maurice Ravel en J.S. Bach. Het gaat om speelse, dartele en tegelijk hartstochtelijke gedichten die trefzeker over de pagina’s glijden in gecondenseerde versregels met een minimum aan leestekens. In het gedicht ‘Die Kunst der Fuge’ omschrijft Gisekin Bach-vertolker Glenn Gould als volgt: ‘de stoel pakt hem vierkant in: een man in evenwicht / verzonken groeit de hals uit de kraag de blik / plooit open vingers in dolle verleiding / Bach is op komst // één hand wuift stoornis uit de lucht de andere / versmelt op het veld. Er is bedenktijd nodig en / stilte zonder verwijl’. Je ziet de excentrieke Canadese pianist zó voor je!
De tweede cyclus, ‘Het oog van de dichter’, schreef Gisekin bij het werk van beeldend kunstenaars. Onder hen Gustave Van de Woestyne, wiens schilderij Het wachten (1925) het voorplat siert, Léon Spilliaert en – ietwat verrassend – Barbara Hepworth. Bij een sculptuur van de Britse kunstenares in Museum Middelheim schrijft de dichteres van empathie doordrenkte verzen als: ‘Ik vraag je: verdrijf me niet versnijd me niet / tot schroot. Beschaduw mij. Er ruist gezang / der Stille Dagen in dit gerekt metaal / scheerlings de oorschelp langs.’ Om te eindigen met de nu al klassieke regel ‘Wie kijkt verzamelt eeuwigheid’.
In ‘Weifelend licht’, de derde cyclus, staan enerzijds geestelijke en lichamelijke aandoeningen centraal, en anderzijds bespiegelingen over troost, tijd, geluk en de ontoereikendheid van het leven. In ‘Ligplaats voor woorden’, de voorlaatste cyclus, gooit de dichteres het over een andere boeg. Ze roept een wereld op waarin taal, woorden en poëzie de toon aangeven: ‘het parcours is bijna afgelegd / tussen ons geen boogscheut uit elkaar een pennenstreek amper / de gleuf tussen pianotoetsen: een halve eeuw met letters in boeken’. Ook hier speelt het verstrijken van de tijd een onmiskenbare rol: ‘er is een voelbaar verglijden naar elk seizoen zoals letters / verschuiven op papier.’
Tot slot volgt nog de korte cyclus ‘De zon op de bleekweide’, waarin een meisje uitgroeit tot vrouw, echtgenote en moeder. Het is het sluitstuk van een doordachte bundel in vrije versvorm waarin de glansrijke formuleringen voor het oprapen liggen: ‘verdriet went niet het haakt in het nekvel’, ‘vogels op vinkenslag spelen hun troeven uit / pootjes takoptakaf in zilverdraad’, ‘wachten kent geen taal tenzij stilte’. Jo Gisekin is een dichteres die er telkens opnieuw in slaagt om gevoelige onderwerpen zonder een spoor van sentiment aan het papier toe te vertrouwen. Daartoe hanteert ze een stijl waarin verdichting, suggestiviteit, taaleigen en taalcreativiteit mooi in balans zijn. De luwte van het geheugen vormt een nieuw hoogtepunt in haar oeuvre.
Oerhert
Astrid Haerens: Oerhert, Atlas Contact, Amsterdam, 2022, 72 blz., ISBN 978-90-25471-54-5
Ons oordeel: ****
De Vlaamse schrijfster Astrid Haerens (1989, Kortrijk) woont en werkt in Brussel. Oerhert is haar poëziedebuut. Ze publiceerde al eerder gedichten in onder meer Het liegend konijn, Poëziekrant en De Gids. Haerens doceert het vak ‘schrijven’ aan de Muziekacademie van Anderlecht en bracht in 2017 de roman Stadspanters uit. Hoe sterk komt ze uit de hoek als dichteres? Verrassend sterk, toonvast en volwassen, zo blijkt.
Oerhert is een debuut dat staat als de stenen van Stonehenge: onverzettelijk. De bundel telt vijf cycli die Haerens zelf ‘aktes’ noemt: Opkomst, Oerhert, Vleeswoud, Pauzes, Exit. Elke akte heeft zijn eigen spanningsboog. De bundel als geheel heeft een begin en een einde en ook een plot met personages. Een ervan is een (oer)hert dat herhaaldelijk opduikt.
Oerhert handelt over pijnlijke gebeurtenissen, trauma’s en grensoverschrijdend gedrag, over hoe een lichaam dat opslaat en over de zoektocht naar een nieuwe taal. Haerens: ‘De bundel gaat over systemen die een mens klein kunnen houden. Ik denk dan aan het kerngezin, aan een romantische relatie, aan een schoolsysteem, maar ook aan de patriarchale maatschappij. Een oerhert is een metafoor voor die systemen die heel vaak vrouwen klein houden.’ De lezer zou hieruit kunnen afleiden dat de bundel autobiografisch is, maar dat is niet helemaal het geval: ‘Veel gedichten zijn gebaseerd op verhalen van vriendinnen en van familieleden. Ze gaan dus niet alleen over mij.’
De gedichten in Haerens’ debuutbundel verwoorden ook hoe vanuit diepe pijn iets van hoop, troost en schoonheid kan ontstaan. Om dat doel te bereiken, onderneemt de dichteres een ‘onveilige zoektocht in taal’. In sommige verzen zie je haar zo zitten aan haar schrijftafel: ‘je schuift heen en weer op je stoel terwijl je schrapt / wil je schrijven maar door de vlekken voor je ogen is er geen zicht / je krabt op zoek naar een winnend symbool / een rookwitte taal die je vormen verbergt je vel je geslacht’.
Enkele regels verder lijkt Haerens te willen zeggen dat schrappen niet noodzakelijk tot vergeten leidt, maar integendeel de herinneringen levendig houdt: ‘je weet wegsnijden maakt nooit iets neutraal / je breidt jezelf alleen maar uit’. Zelf verwoordt ze dat zo: ‘Herinneren is een belangrijk thema in de bundel, omdat ik het schrijven ook aanvoelde als een soort van handelingen van het herinneren zelf. Ik heb nagedacht over het belichaamd herinneren, in welke mate een lichaam een herinnering opslaat, anders of dieper dan de geest; welke signalen een lichaam geeft als de herinneringen naar boven komen. Het schrijven zelf was voor mij ook een daad van herinneren.’
Die ‘onveilige zoektocht in taal’ is voor de lezer geen gemakkelijke onderneming, en dat niet alleen omdat de bundel geen hoofdletters en slechts een minimum aan leestekens telt. Het is een bundel die vaak hermetisch overkomt, met regels die hun betekenis niet altijd onmiddellijk prijsgeven (wat overigens geen zwakte is, want goede poëzie is niet eenduidig). Oerhert is dan ook een bundel waar je tijd voor nodig hebt. Herhaalde lectuur dringt zich op. Maar wie volhoudt, wordt beloond met taal die je aankleeft als een tweede huid. In elk gedicht vallen wel enkele goudklompjes te rapen, zoals: ‘meeuwen cirkelen om je als witte ruiters, trekken traag hun lasso aan’, ‘ik zou je naast me neerleggen / als een trage reportage naar je kijken’ en ‘de hemel is met maanlicht ingesmeerd’.
Oerhert is een belangwekkende bundel die gevoelige hedendaagse thema’s aansnijdt in een taal die glanst alsof ze pas gisteren het levenslicht zag. Een gedroomd debuut.
Hoogliederen
Peter Theunynck: Hoogliederen, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2022, 95 blz., ISBN 978-90-28452-40-4
Ons oordeel: *****
Met Hoogliederen is dichter Peter Theunynck (1960, Eeklo) aan zijn negende bundel toe. Sinds zijn debuut Berichten van de Pan American Airlines & C° (1997) is hij een vaste waarde geworden in de Vlaamse poëzie. Voor de graphic novels Waterdicht (2011) en Nel. Een zot geweld (2016) werkte hij samen met dichteres en illustratrice Lies Van Gasse. In 2010 publiceerde Theunynck zijn biografie van Karel Van de Woestijne en in 2016 de roman De Slembroucks. Als dichter is hij een generatiegenoot van Dirk van Bastelaere, Erik Spinoy, Bernard Dewulf, Marc Tritsmans en Herman Leenders. Verdere overeenkomsten met deze dichters zijn er niet. Theunynck heeft doorheen de jaren een poëtisch universum ontworpen dat onvervreemdbaar het zijne is.
Peter Theunynck schrijft glasheldere, toegankelijke gedichten die getuigen van vakmanschap, engagement, menselijkheid en liefde voor de schoonheid van de taal. In zijn nieuwe, lijvige bundel brengt hij in zeven cycli en één afsluitend gedicht bekoorlijke ‘hoogliederen van de liefde, / taal van het allerhoogste allooi.’ En dat is allerminst overdreven, want Hoogliederen is een werkstuk waarin messcherpe en bloedstollend mooie beelden voor een poëtisch panorama zorgen dat in de Vlaamse poëzie nauwelijks zijn gelijke kent. Theunynck lezen is jezelf onderdompelen in een verfrissend taalbad en er als herboren uitkomen, om in de religieuze sfeer van de titel van de bundel te blijven.
Hoogliederen is in de eerste plaats een ode aan de liefde in al haar vormen en gedaanten, ook als ze niet onvoorwaardelijk is. ‘In den beginne’, de openingscyclus van de bundel, telt tien gedichten met een autobiografisch karakter. Ze omschrijven de ontluikende liefde van twee jonge mensen: ‘Je hemellichaam landde / in mijn hemisfeer. De avond klonk ons aan elkaar.’ ‘Het theater van de liefde’, de tweede cyclus, toont de minder fraaie kanten van de liefde, zoals blijkt uit gedichten met titels als ‘Agamemnon’, ‘Clytaemnestra’ en ‘Odysseus’, en uit verzen als ‘Zij is een muil / vol blikkerende tanden’, ‘Ons bed is spergebied’ en ‘Er woont een vreemde in mijn huis’. De Griekse mythologie als open moordkuil.
Het gedicht ‘Het bezoek van de lijfarts’, geschreven bij de gelijknamige historische roman van Per Olov Enquist, toont een andere onfraaie waarheid: ‘Je kon niet leven met de dingen zoals ze zijn. / Wat is zoals het is, brengt niemand ooit tot zingen.’ En ook in het driedelige gedicht ‘Harvey W.’ komt de liefde er bekaaid af: ‘Er is een man die het woord nee niet verstaat’ en ‘Hij lijft ons in / en slijpt ons sluw naar zijn verbeelding, // beslaapt ons in clausules in contracten. / Hij deelt de hoofdrol uit aan wie hij wil.’
Maar er is ook de ontroerende liefde van een zoon voor zijn moeder: ‘Blijf nog even, moeder, een dag nog minstens, / een etmaal of een jaar of tien, maar blijf nog even.’ En dan is er nog ‘La dama bianca’, de afsluitende cyclus van de bundel, over de legendarische Italiaanse wielrenner Fausto Coppi en zijn mysterieuze Witte Dame (Giulia Occhini), waarmee de ongelukkig gehuwde renner een buitenechtelijke affaire had: ‘Je fietste van ochtend tot avond / weg van je bedompte geluk. (…) Hoe hard je ook reed, je naderde niet. / Ze was geen vaas voor je bloemen.’
In opvallend veel gedichten verwijst de dichter naar de seizoenen, de hemel en het heelal, de elementen en natuurlijke fenomenen als regen, wind, kou, vorst, ijs, sneeuw, licht, warmte en hitte. De bundel opent er zelfs mee: ‘Je waaide aan in een decembermaand. / Winter wrikte zich een weg door alle kamers.’ De laatste twee versregels van het afsluitende gedicht eindigen ermee: ‘We zijn gemaakt om te blijven. Op de rug van de wind, / in de schoot van de regen, niemand houdt ons tegen.’ Door al die natuurfenomenen in zijn gedichten te vervlechten, tilt Theunynck zijn poëzie op een hoger, universeler plan. Bovendien staan ze symbolisch voor de ups en downs van de liefde: daarin kan het zowel zomeren als winteren.
In overwegend twee-, drie- en vierregelige verzen demonstreert Peter Theunynck in Hoogliederen nog maar eens zijn ijzeren greep op de taal – ‘taal van het allerhoogste allooi’. Alliteraties, assonanties, enjambementen, binnen- en eindrijm: de dichter zet deze en andere stijlmiddelen in zonder dat ze gekunsteld aandoen. Hoogliederen is een zorgvuldig gecomponeerde bundel van een meester in het vak die erin slaagt om niet één valse noot in zijn schepping te laten weerklinken. ‘Wat is zoals het is, brengt niemand ooit tot zingen.’ Dat geldt alvast niet voor Peter Theunynck.
Patrick Auwelaert (1965) schrijft recensies, artikels en essays over literatuur, muziek en beeldende kunsten.
In Waasmunster kan je nog tot 17 december kennismaken met een 25-tal vertegenwoordigers van de Dendermondse Schildersschool.
Ivan Van de Cloot over de economische verwachtingen: ‘Het wordt uitkijken hoe Trump zijn beloften zal waarmaken’.