J’Accuse
Sinds vorige week is ‘An Officer and a Spy’ te zien in de bioscoop. Wim Van Rooy ging kijken naar Polanski’s verfilming van de Dreyfus-affaire.
Op 13 januari 1898 verscheen in de krant L’Aurore – toen eigendom van de latere premier en onderhandelaar in Versailles Georges Clemenceau – een brisant pamflet van de naturalistische schrijver Emile Zola. Het droeg de ondertussen iconisch geworden titel ‘J’accuse’, ik klaag aan. Het lange stuk (dat kon toen nog: de eerste twee bladzijden van L’Aurore!) was gericht tot Félix Faure, de president van de Franse Republiek, en had als voornaamste thema het bewijzen van de totale onschuld van de Joodse artilleriekapitein uit de Elzas Alfred Dreyfus. Die was door de Franse krijgsraad in 1895 tot verbanning veroordeeld naar het Duivelseiland (voor de kust van Frans-Guyana) omdat hij gespioneerd zou hebben voor Frankrijks eeuwige vijand Duitsland.
Polarisering
De zaak-Dreyfus verdeelde het land in twee kampen, waarbij grof beschouwd, socialisten en republikeinen tegenover katholieken, nationalisten en de legerleiding stonden, al liepen ook daar heel wat breuklijnen tussen, net als tussen de intelligentsia en de kunstenaars. Zo werden de schilders en boezemvrienden Degas en Pissarro naar aanleiding van de Dreyfus-affaire boezemvijanden, was Zola dreyfusard en waren de romanciers Paul Bourget en Maurice Barrès anti-dreyfusards (‘la terre et les morts’ van Barrès was de voorafschaduwing van ‘Blut und Boden’).
Antisemitisme
Laten we niet vergeten dat alle partijen in Frankrijk door het antisemitisme waren aangetast dat aan het eind van de 19de eeuw soms virulenter was dan in Duitsland (dat later zijn schade zou inhalen…) en dat heel wat Franse anarchisten en ‘marxisten’ stevige antisemieten waren, al zijn de studies ernaar veel en veel geringer dan die naar het rechtse antisemitisme. In het Frankrijk van Edouard Drumonts bestseller La France juive (1886; in 1914 al 200 maal herdrukt!) was de sfeer toentertijd er een van bijna-burgeroorlog, waarbij alles door elkaar gehusseld werd, waarbij vooral Joden en vrijmetselaars vaak in één pot werden gestoken. Het is een periode waarin aan de verhaaltjes van fantaisistische maar invloedrijke oplichters als Leo Taxil geloof wordt gehecht, net zoals vandaag Greta en Anuna de boel kunnen verstjeren. Dit soort eigentijdse waanzin wordt verrukkelijk bespeeld in Umberto Eco’s roman De begraafplaats van Praag uit 2011, waarin heel wat van deze ziekelijke figuren opduiken.
Frankrijk was aan het eind van de 19de eeuw ten prooi gevallen aan een ‘collectieve zenuwinzinking’. Londen was het kloppende financiële hart en in Duitsland waren wetenschap en techniek – vooral natuur- en scheikunde – erg voorlijk ten opzichte van alle andere Europese landen. Frankrijk zelf ging demografisch sterk achteruit en het was alleen aan immigratie van Belgen, Italianen en Polen te danken dat het nog enigszins op peil bleef met negenendertig miljoen burgers. Frankrijk was, in de woorden van Philipp Blom, steriel geworden en had ook gebiedsverlies geleden. Het voelde zich decadent en mislukt en levend van de schone schijn. En ook toen al was, zoals vandaag, de kloof stad-platteland erg voelbaar, de complexiteit tegenover de eenvoud.
Zondebok
In die setting was de Elzasser Alfred Dreyfus de ideale zondebok, en dit voor een natie, schrijft Blom, die de weg kwijt was. De Elzas was een betwist gebied en dus zou het wel waar zijn dat Dreyfus voor Duitsland spioneerde: daar wonen en ook nog Jood zijn! Dat alles opgezet spel was, met valse documenten ter staving en een legerleiding die haar gezicht niet wilde verliezen, een bevolking waarvan een groot deel de Joden niet moest hebben: ziedaar de ingrediënten voor een Grieks drama, met verbanning, rechtbankzittingen, een hautaine legerstaf en een onschuldige Jood die, zoals de slogan luidt, ‘aan alles schuld zijn’. Maar dan is er het hoofd van de Inlichtingendienst Georges Picquart, eveneens antisemiet, maar met moraal die ervan uitgaat dat de eer van het leger eerder gered zou worden door toe te geven dat het leger een kolossale blunder had begaan dan door te blijven hameren op de schuld van Dreyfus, daarbij iedereen uit de wind zettend die bezig was geweest met het vervalsen van documenten. Picquart gaat ten koste van zijn eer maar met zijn geweten de strijd aan om Dreyfus vrij te pleiten, wat hem na jaren lukt. Zola moet uitwijken naar Engeland omdat hij in Frankrijk tot één jaar celstraf veroordeeld wordt. Hij sterft aan het begin van de 20ste eeuw in verdachte omstandigheden, waarschijnlijk vermoord wegens zijn vroegere steun aan Dreyfus.
Polanski
De Pools-Franse regisseur Roman Polanski verfilmde de Dreyfus-affaire, en dat gaf aanleiding tot een paar schandaaltjes, vooral aangewakkerd door #MeToo-feministes die opriepen de film te boycotten en de toeschouwers als een soort medeplichtigen verantwoordelijk te stellen voor Polanski’s verkrachtingen van decennia geleden (1975, 1977). In Brussel werden aan de cinemazalen affiches met aantijgingen tegen de regisseur aangebracht. Alsof de lezers van Célines antisemitische romans medeplichtig zouden zijn aan de judeocide, of de lezer van Mulisch’ Het woord bij de daad medeplichtig aan Castro’s tirannie. Ook werd in de pers gesuggereerd dat Polanski via deze magistrale zijn onschuld wilde uitschreeuwen via de ten onrechte veroordeelde Joodse kapitein Dreyfus.
Film
De film – sinds afgelopen week te zien in de bioscoop – werd in Parijs en omgeving opgenomen, waarbij de decors zo’n eind 19de-eeuwse grandeur uitstralen dat men als kijker ogen te kort komt. De acteurs werden vooral uit de stal van de Comédie Française gehaald, een instelling die werd opgericht door Lodewijk XIV en die normaliter alleen maar klassieke Franse toneelstukken speelt. De beginscène is van een onvergetelijke en sombere allure: de militaire en treiterige degradatie van Dreyfus en plein public: voor honderden soldaten en voor het antisemitische grauw dat op een afstand wordt gehouden. Het hoofdpersonage is bij Polanski niet Dreyfus maar Georges Picquart, het hoofd van Le Deuxième Bureau, vertolkt door Jean Dujardin, die de geloofwaardigheid van het hele dramatische gebeuren vergroot door zijn klassieke antisemitisme te tonen zonder dat dit de kijker op enig moment dwars zit. Hij is de waardige en nobele vertegenwoordiger van een eergevoel dat we vandaag niet meer kennen, maar dat als zeer aanvaardbaar en juist overkomt.
Dreyfus zelf (vertolkt door Louis Garrel) is, ofschoon hij eigenlijk het ware hoofdpersonage is, vrij onzichtbaar en zijn onkreukbaarheid is van een ethiek en een integriteit die we vandaag niet langer kennen. De film is een historische thriller en men zou hem zelfs alleen als dusdanig kunnen bekijken, zonder de historische context te kennen. De regie die Polanski voerde toont ons een prent die thriller, drama en historisch verhaal tegelijk is, een film die ons iets zegt over een onzeker tijdsgewricht waarin de media en de wispelturige aard van het volk al een hoofdrol spelen. Met een toneelcast die het toneelmatige van de film toch doet vergeten, ook al is de heerlijke dictie en het aantrekkelijke Franse taalgebruik van deze gerenommeerde acteurs die van de oeroude Comédie Française.
En of Polanski nu meisjes en vrouwen heeft verkracht, wil ik voor de duur van de film van twee uur en twaalf minuten wel even vergeten, n’en déplaise de feministes.
Wim van Rooy (1947) is publicist en essayist. Hij is licentiaat Letteren en Wijsbegeerte afdeling Germaanse Filologie en licentiaat Zweedse Taal- en Letterkunde (RUGent, 1971) - bijkomende specialisatie: godsdienstwetenschap. Hij is auteur van o.a. ‘De malaise van de multiculturaliteit’ en ‘Waarover men niet spreekt. Bezonken gedachten over postmodernisme, Europa, islam’.
Het overlijden van de briljante schrijver Wessel te Gussinklo ging bijna onopgemerkt voorbij. Een in memoriam.