Alle schrijvers zijn schnabbelaars
Titel | Nederlandse Letterkunde 2020, nr. 1 |
---|---|
Auteur | Helleke van den Braber, Nina Geerdink, Laurens Ham, Johan Oosterman, Remco Sleiderink, Sander Bax, Jeroen Salman, Rob van der Zalm |
Uitgever | Amsterdam University Press |
ISBN | 1384-5829 |
Onze beoordeling | |
Aantal bladzijden | 134 |
Uit onderzoek van het tijdschrift Nederlandse letterkunde blijkt dat het verdienmodel van literaire auteurs al eeuwenlang hetzelfde is.
Het jongste nummer van het tijdschrift Nederlandse Letterkunde vaart onder de vlag Literaire auteurs en hun verdiensten. Een diachrone blik. De ondertitel – die gewoon ‘door de eeuwen heen bekeken’ betekent – verraadt meteen dat we hier te doen hebben met een publicatie door en voor academici die de zaken graag wat moeilijker voorstellen dan ze eigenlijk zijn. In zijn Johan Huizinga-lezing van 1978 Literatuurwetenschap: het raadsel der onleesbaarheid voorspelde Karel van het Reve – de ‘geleerde broer’ van Gerard – dat er de eerste halve eeuw geen verandering zou komen in de ‘deprimerende’ manier waarop men aan literatuurwetenschap doet.
De eerste bijdrage in deze bundeling bewijst dat hij niet helemaal ongelijk had. Daarin presenteert men namelijk een theoretisch schema dat als ‘blikopener’ moet dienen. Dat moet dan tot ‘operationalisering van diachroon onderzoek’ leiden. Het schema maakt een onderscheid tussen discursieve en niet-discursieve uitingen. Dat klinkt heel wetenschappelijk, al kan dat niet gezegd worden van de bijhorende eindnoot. ‘De twee categorieën zijn dus theoretisch wel te scheiden, maar in de praktijk lukt dat nauwelijks’, klinkt het. Een schema dat dus eigenlijk niet toepasbaar is. Dat zijn overbodigheid overigens ook in de andere, interessantere bijdragen bewijst. De schaarse pogingen om de bevindingen in het kaduke schema te wringen, zorgen mijns inziens niet voor een toegevoegde waarde.
Onderzoeksvraag
Afgezien van deze theoretische bijdrage kan de rest van de artikels ook een breder publiek boeien. Het hele nummer is ontstaan uit een vaststelling in de verschillende delen van de in 2017 voltooide negendelige Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. ‘Keer op keer werden voor de eigen periode revolutionaire veranderingen in het auteurschap vastgesteld, zonder dat de auteurs zich rekenschap gaven van inzichten rond schrijverschap en inkomsten die collega’s in andere delen presenteerden. Op die manier kon het gebeuren dat in GNL niet éénmaal, maar meerdere keren de “geboorte” van de broodschrijver werd aangekondigd.’ De onderzoeksvraag werd dus: hoe is het verdienmodel van de auteur door de eeuwen heen geëvolueerd? De drie betreffende artikels zijn dan ook geschreven door meerdere academici, gespecialiseerd in verschillende periodes.
Street credibility
In Echte schrijvers zijn niet te koop onderzoeken de vorsers hoe auteurs aan hun inkomsten geraken en hoe de beeldvorming daarrond functioneert. Het blijkt dat een middeleeuwse schrijver als Jacob van Maerlant ongeveer op dezelfde manier aan de kost kwam als alle schrijvers na hem tot en met de doorsnee hedendaagse schrijver. In bijna alle gevallen is schrijven geen hoofdberoep, maar een nevenactiviteit. Eventueel in opdracht of betaald door een overheid – het weze een edelman of een letterenfonds – en probeerde de auteur op allerlei afgeleide manieren nog wat bij te verdienen. Anderzijds staan schrijvers heel huiverig tegenover het bekendmaken van wat ze precies verdienen, vooral wanneer die verdiensten oplopen.
De vrees is dat de indruk zou kunnen ontstaan dat ze niet onafhankelijk zijn. Dat ze, met andere woorden, hun street credibility zouden verliezen. Als voorbeeld daarvan noemen de onderzoekers de Tachtiger-dichter Willem Kloos. Die werd graag als ‘bohémien, die van den dag op den dag leeft’ gezien, terwijl hij geregeld flinke sommen geld toegestopt kreeg van verschillende weldoeners. Kloos wordt meerdere keren in zijn hoedanigheid van bohémien opgevoerd. De onderzoekers vergeten echter te vermelden dat die Kloos maar enkele jaren bestaan heeft. Na zijn huwelijk ging die ‘een afgevlakt huiselijk leven’ leiden, dixit zijn biograaf Bart Slijper. Ook in andere gevallen schetsen de onderzoekers een al te statisch beeld van hoe schrijvers met hun auteurschap omspringen, terwijl die toch met hun carrière mee evolueert.
Toneelschrijvers en stadsdichters
De artikels Loon, lust, liefdadigheid en Krijg je nog rente voor een lied? onderzoeken specifiek hoe er door de eeuwen heen aan het schrijven van toneelstukken en het stadsdichterschap werd verdiend. Opnieuw is duidelijk dat men nooit alleen kon leven van de verdiensten als toneelschrijver of stadsdichter. Enkele uitzonderingen niet te na gesproken was er steeds nood aan extra inkomsten. Wel was (en is) het makkelijker om een goede boterham te verdienen met toneelstukken dan met stadsgedichten.
Toneelstukken worden niet alleen verschillende keren opgevoerd, ze kunnen bijvoorbeeld ook worden uitgegeven en vertaald. Als het goed is pikt de auteur daarvan steeds een graantje mee. Een stadsdichter was in de late middeleeuwen beter af dan vandaag (tussenin bestond de functie bijna nergens meer). Niet alleen kreeg men een betere betaling, ook stelde men zijn functie of zijn schrijfsels hoogstzelden ter discussie. Hedendaagse stadsdichters of -dichteressen moeten vaak tevreden zijn met een habbekrats of zelfs alleen de eer. Bovendien dienen ze goed op hun tellen te letten willen ze niet in (politieke) controverses verzeild raken.
Weinig Vlamingen
Nederlandse Letterkunde is een Nederlands tijdschrift met een redactie die voor de helft uit Vlaamse academici bestaat. De gastredactie voor dit nummer bestond uitsluitend uit Nederlanders, al schreef Nedervlaming Remco Sleiderink, mediëvist aan de Universiteit Antwerpen, mee aan drie van de vier bijdragen. Het is een beetje teleurstellend dat er behalve in het artikel over het stadsdichterschap (met onder meer Anthonis de Roovere en Jan Smeken) relatief weinig Vlaamse auteurs uitvoerig ter sprake komen, terwijl bijvoorbeeld Willem Elsschot, Hugo Claus of Tom Lanoye minstens even interessante casussen vormen als Willem Kloos, Gerard Reve of Gerrit Komrij. Al zou ook daaruit blijken dat alle schrijvers schnabbelaars zijn.
Manu van der Aa (1964) is literatuurhistoricus en stichtend redacteur van het literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd. Hij publiceerde o.m. over E. du Perron, Michel Seuphor, Gerard Walschap, Alice Nahon, Paul-Gustave van Hecke en Paul Méral.
Cyriel Buysses anekdotische, autobiografische verhalen over Amerika vallen licht uit, maar Buysse heruitgeven is altijd een goed idee.