De levens van Claus: voortreffelijke biografie van een liegebeest
Titel | De levens van Claus |
---|---|
Subtitel | Biografie |
Auteur | Mark Schaevers |
Uitgever | De Bezige Bij |
ISBN | 9789403161617 |
Onze beoordeling | |
Aantal bladzijden | 800 |
Prijs | € 49,99 |
Met ‘De levens van Claus’ leverde Mark Schaevers een van de beste biografieën van de laatste jaren af: ter zake, evenwichtig en ontzettend boeiend.
Kort nadat zijn lezenswaardige biografie van Paul van Ostaijen was verschenen, zei Matthijs de Ridder in interviews dat als hij het werk zou moeten overdoen, hij waarschijnlijk een ander boek zou schrijven. Mark Schaevers zal zoiets de eerstkomende jaren niet zeggen over zijn biografie van Hugo Claus, zoveel is zeker.
Biografen als Matthijs de Ridder vinden namelijk dat ze een duidelijke persoonlijke visie moeten presenteren op de persoon wiens leven ze beschrijven. Zo wilde hij aantonen dat Van Ostaijen met zijn literatuur de wereld wilde veranderen en probeerde Annette Portegies het leven van Maurice Gilliams grotendeels te verklaren vanuit één (veronderstelde) traumatische gebeurtenis. Anderen, zoals Mark Schaevers, willen dat leven zo accuraat mogelijk beschrijven en laten de interpretaties aan de lezer.
Ik ben een groot voorstander van die laatste aanpak, zeker in een klein taalgebied als het onze waar zelfs belangrijke schrijvers zelden meer dan eens worden ‘gebiografeerd’. In grotere taalgebieden gebeurt dat vaak wel. Wanneer er enkele goede feitelijke levensbeschrijvingen beschikbaar zijn, wordt het ook makkelijker om een gefundeerde subjectieve versie van dat leven te presenteren.
Intrigerend en controversieel
Uiteraard moet elke biograaf keuzes maken, waardoor geen enkele biografie objectief is. Om zijn chronologisch verteld levensverhaal van Hugo Claus zo neutraal mogelijk te houden, heeft Schaevers er meer dan eens voor gekozen alle versies van de ‘feiten’ te geven. Hij had immers niet alleen te maken met een notoir ‘liegebeest’ van een schrijver, maar ook de getuigen hadden meer dan eens alternatieve waarheden. Het is Schaevers’ verdienste dat hij zelf zelden een voorkeur uit voor deze of gene versie, maar ze naast elkaar presenteert. Dat leidde tot een zeer lijvig boek dat wel leest als een tierelier en nergens verveelt, wat natuurlijk ook te danken is aan het intrigerende en controversiële personage dat Claus was.
Exemplarisch voor Schaevers’ aanpak is zijn beschrijving van Claus’ pensionaatsjaren. Claus heeft het hierover vaak gehad in interviews en hij heeft de periode ook uitvoerig aangekaart in Het verdriet van België. De biograaf gaat na of Claus er inderdaad onherroepelijke beschadigingen heeft opgelopen. Documenten waren er bijna niet, wel getuigenissen van schoolkameraadjes en nonnen van de instelling. Die schetsten al een genuanceerder, positiever beeld van het leven op de kostschool.
Al kan men natuurlijk ook vragen stellen bij de betrouwbaarheid van die herinneringen. Wel blijkt Claus ooit zelf te hebben toegegeven dat het best een gelukkige tijd kan geweest zijn, maar: ‘Het heeft me op jeugdige leeftijd behaagd die jaren vreselijk te vinden en dat is de enige versie die nu telt.’
Nationaalsocialist
Schaevers toont verder aan dat Claus altijd geprobeerd heeft zijn betrokkenheid bij de collaboratie te minimaliseren en te relativeren. Op basis van zijn onderzoek kan de biograaf de schrijver in spe zonder meer een nationaalsocialist noemen – iets dat trouwens voor het hele gezin gold. Vader Jozef Claus was lid van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) en DeVlag, moeder Germaine Vanderlinden was ook lid van DeVlag en werkte voor de Duitse vliegtuigfabriek ERLA. Zoon Hugo was lid van de Vlaamse Jeugd, een soort Vlaamse ‘Hitlerjugend’ en verbleef met de ‘Kinderlandverschickung’ enkele weken in Duitsland. Vader Claus belandde na de bevrijding enige tijd in de gevangenis, moeder Claus verloor haar burgerrechten en de minderjarige Hugo bleef buiten schot.
Na de oorlog begon Claus’ carrière als schrijver pas goed. Eerst zocht hij daarvoor aansluiting bij oud-collaborateurs, maar het waren toch voornamelijk linkse intellectuelen zoals Raymond Herreman die hem op het pad naar de literaire roem zetten. Zijn eerste roman, De Metsiers, werd in 1950 bekroond met de Leo J. Krynprijs, die hem een voor die tijd erg aardige som van 20.000 frank opleverde.
Het was de eerste van vele bekroningen, die meestal erg welkom waren gezien Claus’ chronisch geldgebrek, voornamelijk te wijten aan zijn royale levensstijl en talrijke verhuizingen. De auteur blijkt trouwens heel vaak puur voor het geld te hebben geschreven. In de meeste gevallen werden dat ook haastklussen, wat de wisselvallige kwaliteit van zijn oeuvre gedeeltelijk verklaart.
Vrouwen
Met de schrijversroem kwamen ook de vrouwen. De eerste grote liefde was de bloedmooie actrice Elly Overzier, die ook zijn eerste wettelijke echtgenote zou worden. Het is opvallend dat Overzier zowel Claus als Mulisch goed gekend heeft nog voor die iets van belang gepubliceerd hadden. Na Overzier, die onder meer als moeder van zijn oudste zoon nooit volledig uit het leven van Claus zou verdwijnen, volgden onder andere Kitty Courbois, Sylvia Kristel, Marja Habraken, Ellen Jens en Veerle de Wit. Aan bijna alle (liefdes)relaties kan de biograaf referenties vinden in het literaire werk. Zo gaat de roman Het jaar van de kreeft over zijn verhouding met Courbois. Met deze voortdurende verwijzingen naar Claus’ teksten wordt duidelijk dat diens werk veel autobiografischer is dan tot dusver verondersteld werd.
Het staat buiten kijf dat Mark Schaevers met de Clausbiografie een titanenarbeid op voortreffelijke wijze heeft volbracht. Uiteraard is er hier en daar wel een klein foutje blijven staan: André De Ridder was niet Willem Elsschot, een antiquair is geen antiquaar en het Palazzo Borghese is niet hetzelfde als de Galleria Borghese. De bewering van de biograaf dat er werkelijk geen woord meer in zijn tekst kon worden geschrapt, klopt volgens mij niet helemaal.
Soms laat hij getuigen hetzelfde vertellen en hier en daar vervalt hij in irrelevante details, bijvoorbeeld met de vermelding dat Elly Overziers hart rechts zat. Het verhaal had dus nog wel een ietsje strakker gekund. Maar dit is niets meer dan muggenzifterij: De levens van Claus is veruit de beste biografie die ik de voorbije jaren heb gelezen.
Manu van der Aa (1964) is literatuurhistoricus en stichtend redacteur van het literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd. Hij publiceerde o.m. over E. du Perron, Michel Seuphor, Gerard Walschap, Alice Nahon, Paul-Gustave van Hecke en Paul Méral.
Cyriel Buysses anekdotische, autobiografische verhalen over Amerika vallen licht uit, maar Buysse heruitgeven is altijd een goed idee.