JavaScript is required for this website to work.

Primeur in boekenland: eerste volwaardige biografie over Paul van Ostaijen

Manu Van der Aa6/6/2023Leestijd 4 minuten

Matthijs de Ridder publiceert een in alle opzichten geweldige biografie van Paul van Ostaijen, een van Vlaanderens belangrijkste dichters.

Matthijs de Ridder brengt een eerste volwaardige Van Ostaijenbiografie uit. Uit zijn vorige publicaties – zoals zijn essay Aan Borms. Willem Elsschot, een politiek schrijver (2007) – bleek dat hij uitgesproken persoonlijke visies heeft en die met aplomb durft presenteren. Wat zijn visie op Paul van Ostaijen is, wordt meteen duidelijk uit de titel: ‘De dichter die de wereld wilde veranderen’.

Er is Matthijs de Ridder veel aan gelegen de lezer ervan te overtuigen dat Van Ostaijen als tiener al heel goed wist wat hij wilde. De Ridder weet natuurlijk wel dat een leven een vaak toevallige samenloop van omstandigheden is, waar een biograaf een verhaal van moet maken. Dat doet hij met verve, niet altijd even geloofwaardig. Zo wordt het nooit helemaal duidelijk hoe precies of waarin Van Ostaijen de wereld wilde veranderen.

Stoerdoenerij

De Ridder moet op bladzijde 190 dan ook toegeven dat het tot dan toe (1913) eigenlijk om ‘richtingloze ideologische stoerdoenerij’ ging. Pas tijdens de Eerste Wereldoorlog kon Van Ostaijen zich aansluiten bij de duidelijke, Vlaamsgezinde idealen van het activisme. Maar een betekenisvolle rol heeft hij daarin op de keper beschouwd ook niet gespeeld.

Waar Borgers slechts honderd bladzijden nodig had om Van Ostaijens leven tot aan het verschijnen van  zijn debuutbundel Music Hall (1916) te boekstaven, ruimt De Ridder er bijna vierhonderd bladzijden voor in. Dat is teveel, want niet alle uitweidingen zijn even relevant. Ook de focus op de plaatselijke politieke context en minder op de ruime literaire is een beetje eigenaardig. Want de enige verandering die Van Ostaijen daadwerkelijk tot stand heeft gebracht, situeert zich net op het literaire vlak.

Beperkte blik op de wereld

Een beetje verrassend is wel dat uit De Ridders relaas valt af te leiden dat Van Ostaijens blik op de wereld redelijk beperkt was. Wanneer hij in Antwerpen was – het grootste deel van zijn leven – wist hij blijkbaar amper wat er in Brussel, laat staan Parijs gebeurde. Dat verbaast vooral wanneer het over de recentste evoluties op artistiek gebied ging. ‘Paul vergat wel eens dat hij ook nog niet zo heel lang thuis was in de wereld van de avant-gardistische kunsten’, schrijft de biograaf dan ook naar aanleiding van een artikel van Van Ostaijen over het ‘ultra-modernisme’ uit 1917.

In 1918 verscheen Van Ostaijens tweede bundel, Het Sienjaal. De boodschap daarvan was, volgens De Ridder, ‘dat het de taak van de moderne kunstenaar was om de nog onwetende massa naar een betere wereld te leiden’. Maar Van Ostaijen was geen leider: hij gaf wel lezingen, doch een hele zaal begeesteren, zoals bijvoorbeeld August Borms dat kon, zat er niet in. Zijn vlucht naar Berlijn kort voor het einde van de oorlog, uit angst voor vervolging en een gevangenisstraf, getuigde bovendien van weinig moed of leiderschap. Van Ostaijens potentiële rol binnen de Vlaamse Beweging was met zijn vertrek uit Vlaanderen dan ook zo goed als uitgespeeld.

Bezette stad

Dat er in Berlijn niemand op Van Ostaijen zat te wachten is een understatement. De Ridder schrijft terecht dat het ‘onzin’ was ‘om te denken dat Van Ostaijen ooit een bepalende rol zou spelen in het Berlijnse kunstleven’. Het ontbrak hem aan sociale vaardigheden om een belangrijk netwerk uit te bouwen.

Behalve Heinrich Campendonck, waren de meeste van zijn kunstenaarsvrienden weinig invloedrijke tweederangsfiguren, zoals zijn beste Berlijnse vriend Fritz Stuckenberg. Grote namen als George Grosz of Paul Klee lieten hem niet in hun cenakel toe. Daarbij komt dat Van Ostaijen blijkbaar nog steeds niet goed op de hoogte was van de recentste evoluties. In april 1920 werkte hij nog aan ‘een haven voor het enige echte kubisme’, terwijl dat kubisme op zijn laatste benen liep. De dadaïsten van het eerste uur (Tristan Tzara, Hugo Ball en Hans Arp) kende Van Ostaijen dan weer helemaal niet.

Dat alles belette niet dat Van Ostaijen in Berlijn die ene bundel schreef waarmee hij wel degelijk iets zou veranderen: Bezette stad. Mede dankzij de samenwerking met Oscar Jespers voor de belangrijke grafische vormgeving  – de zogenaamde ritmische typografie – groeide deze bundel uit tot een absoluut hoogtepunt in de Nederlandstalige literatuur. En los van alle stromingen: een unicum in de internationale avant-garde. Al zou Van Ostaijen die erkenning zelf niet meer meemaken, want bij zijn verschijnen in 1921 was er vooral veel onbegrip.

Laatste avonturen

In mei 1921 keerde de dichter gedesillusioneerd naar Antwerpen terug. Pas na zijn legerdienst in het Duitse Issum, zou hij zich weer serieus met literatuur en kunst gaan bezighouden. Dat kwam vooral door het forum dat Jozef Muls hem bood in het tijdschrift Vlaamsche Arbeid. Met zijn publicaties in dat blad kon hij zijn status, die hij door zijn jarenlange afwezigheid verloren had, weer enigszins herstellen. Om aan de kost te komen, was de dichter actief in achtereenvolgens de boek- en de kunsthandel.

In 1924 volgde de kennismaking met de Nederlandse schrijver E. du Perron, die er onder meer voor zorgde dat het alom bekende gedicht ‘Marc groet ’s morgens de dingen’ in zijn tijdschrift De Driehoek verscheen. De eveneens door Du Perron gefinancierde uitgeverij De Driehoek publiceerde Van Ostaijens grotesken De Trust der Vaderlandsliefde (1925) en Het Bordeel van Ika Loch (1926). Samen met Gaston Burssens vormden Du Perron en Paul van Ostaijen ‘de on-serieuze escouade van de vlaamse letterkunde’. Zij drieën waren volgens Van Ostaijen de enigen die het ‘literaire spel’ aangegaan waren.

Liefdesleven

In de loop van 1925 was Van Ostaijen gediagnosticeerd met tbc, waardoor hij in september 1927 in een Waals sanatorium werd opgenomen. Hij hield er de moed in en richtte met Du Perron nog een nieuw tijdschrift op, Avontuur. Van Ostaijen zou alleen het eerste nummer nog zien verschijnen; op 18 maart 1928 overleed hij in Miavoye-Anthée.

Tussen de literaire avonturen door besteedt De Ridder ook aandacht aan Van Ostaijens ingewikkelde liefdesleven, zijn cocaïneverslaving en zijn liefde voor de film en de bokssport én presenteert hij twee nieuw ontdekte teksten. Deze biografie telt iets meer dan negenhonderd bladzijden en weegt bijna twee kilo. Het is een boek waar men letterlijk en figuurlijk eens goed moet voor gaan zitten. Maar laat u dat vooral niet afschrikken: deze geweldige biografie verdient de inspanning. Het is in ieder geval een levensverhaal zoals Borgers dat gewild zou hebben.

Manu van der Aa (1964) is literatuurhistoricus en stichtend redacteur van het literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd. Hij publiceerde o.m. over E. du Perron, Michel Seuphor, Gerard Walschap, Alice Nahon, Paul-Gustave van Hecke en Paul Méral.

Commentaren en reacties