JavaScript is required for this website to work.

Als De Man is in het Plan

Edi Clijsters29/12/2018Leestijd 5 minuten

De socialist Hendrik De Man verviel in autoritaire en corporatistische ideeën. Jan-Willem Stutje wijdde een nieuwe biografie aan de man van het Plan.

De jongste turf van de Nederlandse historicus Jan-Willem Stutje is waarachtig niet de eerste noch de enige biografie van Hendrik de Man (1885-1953). Maar wel de meest volledige en de meest kritische. En bovendien de meest uitdagende, omdat ze doorspekt is met vragen die Stutje zichzelf en de lezer stelt over voorbijgaande en wezenlijke elementen in het socialistische gedachtegoed, en over hun betekenis destijds en nu. En evenzeer over ‘de mens’ De Man.

Een merkwaardig man was hij alleszins. Ja, zelfs ‘controversieel’ is nog erg zacht uitgedrukt. Want: in zijn jeugd radicaal en rebels socialist, tijdens het interbellum internationaal gevierd als ‘grootste en wellicht enige vernieuwende socialistische denker’, door de Belgische Werkliedenpartij als redder-in-nood naar voren geschoven als ‘vader’ van een groots Plan ter bestrijding van de werkloosheid (door openbare werken, nationalisatie van basisnijverheden, strikte beperkingen en controles van de haute finance) waarvan helaas nauwelijks iets terechtkwam, nadien steeds verder afglijdend in elitaire en autoritaire standpunten. En ook: in 1933 uit de universiteit van Frankfurt am Main verjaagd door de nazi’s… aan wie hij zeven jaar later In bezet België betekenisvolle hand- en spandiensten verleende.

Biografieën

Geen wonder dat die figuur ook lang na zijn dood nog voer bleef voor scherpe discussies, en menig historicus, politicoloog of socialistisch intellectueel intrigeerde. Aan biografieën geen gebrek. Een eerste, grondige studie van de Amerikaanse historicus Peter Dodge (1966), een meer bescheiden werkstuk van de Nederlandse theoloog Adriaan Van Peski (1969), een academische kanjer van de Vlaamse politicologe Mieke Claeys-Van Haegendoren (1972), een te hagiografisch werk van de Zwitserse historicus Michel Brélaz (1985). En niet te vergeten, natuurlijk: de opeenvolgende en telkens ‘bijgewerkte’ memoires die De Man zelf liet verschijnen in 1941, 1948 en (postuum) 1953. Ter gelegenheid van een zesdelige uitgave van De Mans werk construeerde Mieke Claeys-Van Haegendoren aan de hand van die verschillende memoires ook nog ‘s een ‘autobiografie’ (1974).

Kaliber

Maar, zo wrijft Stutje zijn voorgangers beleefd onder de neus, ‘zij leunen te zwaar’ op de memoires en memoranda van De Man zelf, die wellicht nergens flagrant liegen, maar zeker niet de hele waarheid vertellen. Daardoor kon te lang en te vergoelijkend het beeld blijven hangen van iemand die ‘een briljant denker’ was, ‘maar ongeschikt voor de praktische politiek’.

Zo gemakkelijk geraakt De Man er bij de Nederlandse, marxistisch geschoolde biograaf niet van af. De Mans ‘werk en zijn ideeën kunnen niet afgedaan worden door simpel te verwijzen naar de collaboratie’, erkent Stutje, maar tegelijk is hij uitgesproken kritisch in zijn verwerking van het beschikbare materiaal én in zijn analyse van de toch uiterst dubieuze politieke evolutie van zijn hoofdfiguur. Deze nieuwe biografie is inderdaad in meer dan één opzicht van een ander kaliber dan de vorige.

Allereerst omdat Stutje over het bewogen leven van De Man veel feitelijke informatie aanbrengt die weinig of niet aan bod kwam in voorgaande biografieën. Hij werd daarbij uiteraard geholpen door het feit dat hem meer waardevolle bronnen en studies ter beschikking stonden dan bijna een halve eeuw eerder. Maar in dat materiaal heeft hij ook dieper gegraven dan zijn voorgangers. Dat doet hij, zo merkt de lezer naarmate hij vordert in het dikke boek, omdat hij niet alleen de peripetieën van de socialistische militant en politicus én de hoofdlijnen van diens ideologische evolutie in kaart wil brengen, maar ook zoveel mogelijk ‘de mens’ wil doorgronden.

Doch ondanks de overvloed aan feitelijke informatie lijkt Stutje er soms van uit te gaan dat de bewogen levensloop van De Man ‘verondersteld gekend’ is. Zo wordt, voor wie voor ‘t eerst kennis maakt met deze even veelzijdige als fel-omstreden figuur, de lectuur soms bemoeilijkt door het herhaalde heen-en-weer springen in de tijd. Een heldere en volledige chronologie van gebeurtenissen en uitlatingen zou (bijvoorbeeld als bijlage achteraan) voor de belangstellende lezer echt niet overbodig zijn geweest.

Psychologiseren

Dat ‘springen’ heeft onvermijdelijk te maken met het opzet van de auteur, die niet alleen biografisch te werk wil gaan maar ook thematisch. Hij onderzoekt de betekenis van De Man voor het socialistische denken in de eerste helft van de twintigste eeuw, zijn opvattingen over ‘leiderschap’, en de motieven en omstandigheden achter zijn samenwerking met de nazi-bezetters.

Dat is alleszins een van beide aspecten waarin deze biografie opvallend verschilt van voorgaande: de vele – weliswaar strikt subjectieve, maar voor Stutje kennelijk erg belangrijke – psychologische beschouwingen die bedoeld zijn om achtergronden en motiveringen van De Mans handelen te helpen verklaren. Die beschouwingen zijn nogal vaak van het genre ‘dat hij in zijn jeugd werd gekastijd verklaart zijn latere hardheid tegenover medemensen’. Nu ja, heeft Stutje wellicht gedacht, als De Man zich in zijn meest ophefmakende werk aan amateur-psychologie mocht wagen, waarom dan zijn biograaf niet

Dat psychologiseren leidt ook tot contradicties waar de auteur zelf niet goed weg mee weet: indien De Man, zoals Stutje argumenteert, vooral en haast uitsluitend werd gedreven door Wille zur Machten eigenbelang, waarom zou hij dan na de oorlog zo lang ‘willoos’ hebben gewacht om zijn collaboratie te rechtvaardigen door zich rechtstreeks te beroepen op Leopold III?

Aberratie

Daarnaast onderscheidt Stutje zich van voorgangers door zijn – vanuit een overigens onverbloemd links standpunt – uitgesproken kritische interpretatie van zowat alles in De Mans leven. Dat levert ongetwijfeld heel wat nuttige demystificaties op, maar helaas ook passages die moeilijk anders dan een procès d’intention kunnen genoemd worden, of bladzijden waarin een lichtjes vooringenomen hypothese van de auteur enkele zinnen verder meteen als feit wordt gehanteerd. De lezer staat verbaasd zoiets aan te treffen bij een auteur met een zo serieuze reputatie. Hij (m/v) kan alleen maar vaststellen dat Stutjes biografieën van Ernest Mandel of Ferdinand Domela Nieuwenhuis niet aan dat euvel leden; en zich afvragen of Stutje op dezelfde manier te werk zou gaan in een biografie van pakweg Trotsky.

Belangrijker echter is het feit dat Stutje – gelukkig – toch meer historicus is dan scherprechter. In dit geval betekent het dat hij juist vanuit zijn links vertrekpunt wellicht nog vertwijfelder dan anderen de vraag stelt: hoe was dat afglijden, die aberratie mogelijk? Individuele eigenschappen en een waaier van binnen- en buitenlandse ontwikkelingen spelen allicht een rol; maar vraagt de auteur zich terecht af: volstaan die om het verschil te verklaren tussen ‘schande en geweten’ ?

In zijn slotbladzijden relativeert Stutje toch die aberratie enigszins: dat De Mans ideeën over sociaaleconomische verhoudingen in wezen samen te vatten zijn als corporatisme lijdt geen twijfel; dat die ideeën na de Tweede Wereldoorlog in het grootste deel van West-Europa in praktijk werden omgezet, is even duidelijk, ook al wordt dat zelden zo erkend.

Corporatisme

Het corporatisme werd in de jaren 20 gepropageerd door de Roemeense rechtse denker Mikail Manolescu, door de fascistische regimes van onder meer Mussolini en Salazar in de praktijk gebracht, en niet veel later aangeprezen in de pauselijke encycliek Quadragesimo Anno. Dat laatste is niet onbelangrijk omdat De Man destijds hoopte op grond daarvan de christelijke arbeidersbeweging met de socialistische samen te brengen in een zuilen-overschrijdend ‘front’ dat de uitvoering van zijn ‘Plan’ zou schragen. Illusie natuurlijk, want ook toen liet de top van die christelijke arbeidersbeweging klerikale machtsoverwegingen zwaarder wegen dan sociale.

Na de Tweede Wereldoorlog werd de ‘heropbouw’ – prioriteit nummer één – echter gebaseerd op een neocorporatisme dat, om pijnlijke verwijzingen naar vooroorlogse krachten te vermijden, liever ‘overlegeconomie’ werd genoemd, waarin klassenstrijd werd ondergeschikt aan (nogal geforceerde) samenwerking tussen kapitaal en arbeid ‘tot nut van ‘t algemeen’. Een fundamentele keuze die later, zo kritiseert ook Stutje, zou uitmonden in de verderfelijke ‘derde weg’.

Kan naast de vele mogelijke beschouwingen over ‘s mans ideeën ook een oordeel over zijn persoonlijkheid worden gevormd? ‘De ‘ware’ Hendrik de Man heeft niet bestaan’ schrijft Stutje; ‘de enige passende karakterisering valt samen met zijn geschiedenis’. En die is – gelukkig ? – boeiender dan zijn karakter.

De Man was – zoals dat vaak het geval is bij charismatische persoonlijkheden – zeker geen aangenaam mens; hij was egocentrisch, autoritair, en (haast altijd) rotsvast overtuigd van het eigen gelijk. Zoals Mieke van Haegendoren meer dan veertig jaar geleden al schreef (want, jawel, ook vóór Stutje bestonden reeds kritische biografen): ‘het ongelijk lag steeds bij de anderen, nooit bij hemzelf’.

Slotsom: deze biografie is bijzonder lezenswaardig. Ze is veelomvattend en terecht erg kritisch. Maar ‘ontluisterend’ of ‘spectaculair’ is het alleen voor wie tot dusver over De Man bitter weinig wist.

Jammer alleen dat aan het vlot geschreven verhaal afbreuk wordt gedaan door een soms verwarrende chronologie en door vele subjectieve bedenkingen die wellicht overtuigender en systematischer hadden kunnen uitgewerkt worden in een uitvoeriger nawoord.

Edi Clijsters is doctor in de politieke wetenschappen, oud-adjunct-hoofdredacteur van De Morgen en vertegenwoordigde de Vlaamse regering in Berlijn. Hij is kernlid van Vlinks en medewerker van het maandblad Meervoud.

Commentaren en reacties