Spot en spijt in de spiegel
Dit boek biedt een historisch inzicht in de spiegel die elke deelstaat en beweging de andere voorhoudt. Maar dan wel met veel barsten.
Een politieke geschiedenis van België ? Ach, dat is nu eenmaal het soort promo-overdrijving dat een ambitieuze uitgever graag in de mond neemt; een ervaren lezer kijkt daar doorheen. Iets als ‘een tegendraadse kijk op enkele kantelmomenten in de geschiedenis van de ‘communautaire’ wrijvingen’ zou correcter zijn maar vermoedelijk te weinig commercieel.
Hoe dan ook toont de auteur zelf zich reeds in zijn inleiding niet minder ambitieus: dank zij dit boek zal de lezer (m/v) ‘de politieke geschiedenis van België anders hebben leren lezen’. Want dit werkstuk presteert wat ‘nooit eerder’ gebeurde: de Vlaamse en de Waalse beweging ‘in hun onderlinge interactie tegelijkertijd beschrijven’. Dat is een veelbelovend – en voor alle duidelijkheid: uiterst loffelijk! – opzet dat zeker intense aandacht én akribische lectuur verdient, maar daarom nog geen automatisch applaus.
Het was in elk geval een uitstekend idee die niet-aflatende zogenaamde communautaire wrijvingen eens met de blik van een buitenstaander te bekijken van dichterbij – én van twee kanten. Want inderdaad: in de gezaghebbende klassiekers van de Belgische politieke geschiedenis moet immers ook passende aandacht worden besteed aan alle andere fundamentele breuklijnen en beleidsdomeinen en wat verder zoal de Belgische politiek bezighield. Buitenmatige belangstelling voor het ‘communautaire’ is dan uit den boze. Terwijl anderzijds de historiografie van de Vlaamse beweging – ook als ze niét in hagiografie verviel – doorgaans toch weinig oog had voor wat aan de ‘overkant’ bewoog; hetzelfde geldt trouwens voor de veel jongere geschiedschrijving van de Waalse beweging.
Natuurlijk: wie zich ernstig interesseert voor de geschiedenis van de verhouding tussen beide grote gemeenschappen in dit land vindt aan beide kanten van de taalgrens voldoende boeiende en leerrijke lectuur. Maar het vergelijkend analyseren moet zo’n lezer (m/v) dan wel zelf doen. Die moeite kan het boek van Scheltiens hem nu besparen; in ruil daarvoor levert de lezer zich dan wel over aan de subjectieve selectie en interpretatie die de auteur opdist. Terwijl precies qua selectie en interpretatie wel een en ander aan te merken valt op de uitwerking van dit in wezen loffelijk opzet.
Selectie
Scheltiens laat zijn geschiedenis (wijselijk?) uitpieteren in de laatste jaren van de twintigste eeuw; daarna volgen immers slechts ’tijden van ontnuchtering’. Uit die ongeveer 170 jaar België selecteert hij vijf kantelmomenten: de Vlaamse petitiebeweging van 1840, de Waalse ontgoocheling na de verkiezingen van 1912, waaruit onder meer Destrée’s beruchte brief aan Albert I voortvloeide; de ‘radicalisering’ rond de verkiezingen van 1936 en 1939; de ‘grote’ staking van 1960-’61; en de staatshervorming van 1993.
Nu is het zeker verdedigbaar dat een auteur die inzicht wil verschaffen in de schijnbaar eindeloze aaneenrijging van ‘communautaire’ wrijvingen enkele historische kantelmomenten uitkiest. Die kunnen immers verduidelijken welke uiteenlopende krachten aan het werk waren en zijn, welke koerswendingen wenselijk of onvermijdelijk werden, en waarom. De selectie van die kantelmomenten is het voorrecht van de auteur. Hij dient ze dan wel – althans: indien hij als historicus bekommerd is om zijn wetenschappelijke geloofwaardigheid – met voldoende argumenten te staven. En dat gebeurt helaas bij Scheltiens soms te weinig, soms te impressionistisch. Een voorbeeld slechts: de winterstaking van 1960-’61. Een kantelmoment in de Belgische geschiedenis was dat ongetwijfeld, en misschien zelfs voor de evolutie van de verhouding tussen Vlamingen en Walen. Maar de lezer die (zie hierboven) niet alle historische literatuur zelf wil doorworstelen en op Scheltiens’ samenvatting betrouwt vraagt zich dan wel af waarom de koningskwestie of de schoolstrijd dat niet of minder waren, terwijl die in dit boek zo goed als onvermeld blijven. Omdat de staking juist zo’n diepgaand effect kon krijgen nádat de beide andere conflicten ‘gepacificeerd’ waren? Omdat althans aan Waalse zijde nooit eerder economische drijfveren zo hecht vervlochten werden met het streven naar regionale autonomie ? Wie de geschiedenis van de Waalse beweging kent weet dat die vervlechting daar altijd heeft bestaan, en vaak niet minder sterk was. Terwijl aan Vlaamse kant juist de staking aantoonde hoe sterk de macht van de zuilen nog was voor ze in de tweede helft van de jaren 60 heel snel begon af te brokkelen.
Interpretatie
Zwaarder nog dan de mogelijke kritiek op de selectie van kantelmomenten – en soms ook van het materiaal om die te illustreren – weegt de kritiek op Scheltiens’ interpretatie.
Voor zo ver de kern van zijn opzet erin bestaat aan te tonen dat de Vlaamse en Waalse beweging verrassend dikwijls en verrassend verregaand elkaars spiegelbeeld vormen, is de auteur (met een inderdaad indrukwekkende hoeveelheid materiaal) in dat opzet geslaagd. Uit dat vele materiaal duiken inderdaad heel wat gelijkenissen op qua discours. Van strategische overwegingen over retorische lof- of klaagzangen naar de eigen achterban tot (soms) argumenten en (vooral) scheldproza voor de overkant: de parallellen qua tekst en taalgebruik zijn vaak ronduit vermakelijk. Alleen: een spiegelbeeld is nog geen interactie.
Retoriek en onderliggende complexen mogen dan (soms hilarische) gelijkenissen vertonen, de verschillen tussen beide bewegingen worden daardoor niet ongedaan gemaakt. En van interactie tussen beide bewegingen kan men – op enkele loffelijke maar o zo schaarse uitzonderingen na – hoegenaamd niet spreken, althans niet wanneer men aan dat woord interactie zijn volle draagwijdte geeft van ‘wisselwerking’.
Wie probeert de geschiedenis van de Vlaamse en/of Waalse beweging ietwat objectief te benaderen zal allicht monkelen bij uitspraken als ‘dat zowel de ene als de andere beweging de unitaire structuur van het land als een werktuig beschouwde om de overkant te dienen’ of ‘dat de strategische bondgenoot tegen het unitaire België tegelijk een onbetrouwbare imperialist bleek’. Maar interactie is toch nog iets heel anders dan scheldpartijen en verdachtmakingen, hoe gelijklopend ook.
Daarom is het jammer dat Scheltiens een fraai voorbeeld van ‘interactie’ onvermeld laat. Hoewel de Waalse activist Arille Carlier meer dan eens wordt vernoemd, en ook het Waalse activisme tijdens WO I twee keer (in letterlijk slechts een paar woorden) wordt aangestipt, komt de lezer helaas niet te weten dat niemand minder dan Destrée zijn voormalige stagiair destijds verdedigde met onder meer het argument dat de Waalse activisten het spel van de Duitse bezetter wel moesten meespelen omdat de Vlamingen dat al deden. Interactie, toch? Terecht maakt Scheltiens zich vrolijk over het merkwaardige psychologische verschijnsel dat men tegelijk de eigen lof zingt én de eigen goedzakkigheid betreurt ten overstaan van een tegenstander die zelfbewust en doelgericht oprukt … dat werd in het verleden al vaker vastgesteld. Meer dan een halve eeuw geleden besloot een politicoloog uit de VS zijn analyse van de Belgische problematiek al met de ironische bedenking dat deze combinatie van ’two oppressed minorities and one oppressed majority’ nog een lang leven beschoren leek…
En helaas…
Tot slot een helaas recurrente klacht: uw recensent heeft zich iets te vaak afgevraagd of de fouten die het werk ontsieren ook in het oorspronkelijke proefschrift voorkwamen maar dan ontsnapt zijn aan het oog van de eminente hoogleraren die in het dankwoord worden vermeld, dan wel of de uitgever een akribische lectuur van de boekversie overbodig vond want te duur. De eerste hypothese is nog pijnlijker dan de tweede.
Natuurlijk: ‘er is nog nooit een boek gedrukt waarin geen enkele fout voorkwam’. Maar sommige fouten zijn gewoon slordigheden, andere zijn taalfouten , nog andere zijn ronduit flaters. De eerste en tweede categorie mogen aan een te zuinige uitgever te wijten zijn, de derde doet helaas de geloofwaardigheid van een auteur geen goed. Bij de lezer die van wanten weet ontstaat zo immers de indruk dat die auteur het niet zo nauw neemt met de correcte weergave van feiten of situering van personen.
Er staat (p. 107) slechts één keer Rik in plaats van Frans van Cauwelaert, en dat is dus niet meer dan een vermakelijk slordigheidje. Minder vermakelijk is het wanneer (p. 179) in plaats van de nochtans befaamde historicus Karel van Isacker s;j. diens broer Frans wordt vermeld als hoofdredacteur van de Linie. Of (p. 167) Louis Major als hoofdredacteur van de roemruchte Volksgazet in plaats van Jos ‘Kop’ van Eynde. Wanneer de al even roemruchte Jan Derk Domela Nieuwenhuis (p. 132) gesitueerd wordt “vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw” (terwijl de man in 1955 op 85-jarige leeftijd overleed) beland je echt bij de flaters. Nog krasser is de vermelding dat de Waalse roep om ‘séparation administrative’ voor het eerst in het Belgisch parlement zou weerklinken in 1910 “naar aanleiding van een voorstel om de griffiers van de Waalse regionale raden ook de kennis van het Vlaams op te leggen”. Wie iets of wat de geschiedenis van de Waalse én sociale geschiedenis kent weet dat het ging om werkrechtersraden; van een historicus met duidelijke sociale bekommernis verrast zo’n fout wel.
In tegenstelling tot die objectieve tekortkomingen is kritiek op ‘nutteloze uitweidingen’ of ‘betreurenswaardige omissies’ natuurlijk subjectief, en hier dus niet op zijn plaats. Integendeel: er moet ook een woord van lof geuit: Scheltiens presteert het om op p. 224 de beroemde en steevast verkeerd geciteerde uitspraak van wijlen Gaston Geens (over ‘wat we zelf doen’) tenminste correct aan te halen.
Kortom: het uitgangspunt voor dit proefschrift-dat-een-boek-werd was ongetwijfeld loffelijk. Ongetwijfeld is er ook heel veel werk ingestoken. Maar even ongetwijfeld had een echt akribische en kritische nalezer de auteur gezichtsverlies en de attente lezer ergernis kunnen besparen. Nu is het zoals het is.
Edi Clijsters is doctor in de politieke wetenschappen, oud-adjunct-hoofdredacteur van De Morgen en vertegenwoordigde de Vlaamse regering in Berlijn. Hij is kernlid van Vlinks en medewerker van het maandblad Meervoud.
Roger Bourgeois speelde een belangrijke rol bij de linkse ‘Vlaamse Demokraten’ in de jaren ’60 van vorige eeuw.