Biografie van een dwaze maagd
Titel | Ida Simons |
---|---|
Subtitel | Pianiste, schrijfster, overlevende |
Auteur | Mieke Tillema |
Uitgever | Cossee |
ISBN | 978-90-5936-958-0 |
Onze beoordeling | |
Aantal bladzijden | 415 |
Prijs | € 34.99 |
Koop dit boek |
De in Antwerpen geboren Ida Simons-Rosenheimer verwierf vooral postuum faam met haar roman ‘Een dwaze maagd’. Mieke Tillema verhaalt, iets te wijdlopig en soms wat slordig, haar boeiende leven.
Hoewel niet volslagen onbekend tijdens haar leven, verwierf Ida Simons (1911-1960) toch vooral postuum enige faam. Die kwam in 2014 met de herdruk van haar enige roman, Een dwaze maagd (1959), waarin ze haar Antwerpse jeugd verhaalt. Met de openingszinnen is de toon van deze prachtige roman gezet: ‘Van jongsaf aan was ik eraan gewend mijn vader, ongeveer dagelijks, te horen zeggen dat hij zijn medemensen ernstig benadeeld had omdat hij niet begrafenisondernemer geworden was. Naar zijn stellige overtuiging zou, onmiddellijk daarna, de bevolking van onze planeet louter uit onsterfelijken hebben bestaan. Hij was een sjlemiel en hij wist het.’
Antwerpen
Die vader was Moritz Rosenheimer, een Duitse Jood, die door zijn vader naar Antwerpen was gestuurd om het daar te gaan maken als zakenman. Niet dus. Gelukkig beschikte zijn familie en die van zijn latere vrouw over enig fortuin, zodat het zijn dochter tijdens haar jeugd aan weinig ontbroken heeft. Haar prille jeugd bracht Ida dus door in Antwerpen, waar ze onder meer aan de Mechelsesteenweg en in de Sanderusstraat woonde. De Eerste Wereldoorlog dreef het gezinnetje echter naar Nederland, waar Ida de rest van haar leven zou blijven. Wel keerde ze heel geregeld terug naar haar geboortestad, waar ze vaak voor langere tijd logeerde bij haar grootmoeder, die aan de Britselei woonde.
Van jongsaf aan was het duidelijk dat Ida Rosenheimer muzikale aanleg had en ook ambities op dat gebied koesterde. Ze kreeg pianoles van gerenommeerde muzikanten zoals de Poolse Chopinvertolker Jan Smeterlin. In 1930, op haar negentiende, debuteerde ze met een pianorecital in de Cercle musical juif in Anwerpen. De plaatselijke pers was in ieder geval onder de indruk van de ‘jeune et charmante virtuose’. Latere optredens in Nederland werden in de kranten gemengd onthaald, maar ze verwierf wel een schare bewonderaars ‘zowel van haar spel als van haar verschijning’.
Boze jaren
Een van hen was de eminente Joodse jurist en ambtenaar David Simons, met wie ze in 1933 trouwde en in 1937 een zoon kreeg. Met de muziekcarrière van Ida Simons-Rosenheimer ging het in die jaren niet slecht, maar een echte grote doorbraak kwam er niet. Ondertussen rukte het antisemitisme alsmaar verder op en braken de ‘boze jaren’ aan. Tijdens de Duitse bezetting van Nederland werd de toestand precair. Het gezin werd natuurlijk getroffen door alle anti-Joodse maatregelen, maar ontkwam in eerste instantie aan deportatie omdat het op de lijst ‘verdienstelijke Joden’ stond. Niettemin werden ze samen met anderen van de lijst ondergebracht in een kasteel in Barneveld (Gelderland). Wat veel beter klinkt dan het was.
Ondanks beloften werden de ‘Barnevelders’ eind september 1943 toch naar het doorgangskamp Westerbork (Drenthe) overgebracht, voor velen de laatste tussenstop naar een concentratie- of vernietigingskamp. Een jaar later – België en een stuk van Nederland waren toen al bevrijd – werden David, Ida en hun zoon Jan in een overvolle goederenwagon getransporteerd naar Theresienstadt, een ‘elite’ doorgangskamp in Tsjechië. In alle drie de kampen werkte Ida Simons met andere gedeporteerde artiesten mee aan het kampcabaret. ‘Het pianospelen en de ontmoetingen met veel grote artiesten maakten de bittere tijd in Theresienstadt óók tot de mooiste tijd’, zo tekende haar biografe op.
Het grote wonder
Begin 1945 werd de Duitse nederlaag onafwendbaar. Enkele nazi’s, onder wie Himmler, hoopten naïef de oorlog tegen de Russen samen met de Amerikanen en Britten voort te kunnen zetten. Om goodwill te tonen werden, zonder Hitlers medeweten, circa 1200 Joden uit Theresienstadt, begeleid door het Rode Kruis, naar Zwitserland vervoerd. Het gezin Simons was erbij. Het ‘grote wonder’ was geschied.
Na de oorlog hervatte David Simons zijn juridische praktijk en werkte zich op tot gerespecteerd hoogleraar staatsrecht. Ida probeerde met wisselend succes haar carrière als pianiste weer op het spoor te zetten, al kreeg ze steeds meer last van depressieve perioden. Ze waagde zich ook aan de schilderkunst en vooral, aan de literatuur. In 1946 verscheen in kleine oplage de dichtbundel Wrange Oogst 1940-1945, die de kritiek volledig negeerde. Een jaar later zond de AVRO haar hoorspel De vrouw die anders was uit.
Marnix Gijsen
Van november 1950 tot maart 1951 nodigde het Netherlands Information Bureau Ida Simons uit voor een concerttournee door de Verenigde Staten. Het was een succes, maar het werd toch haar zwanenzang als pianiste. Tijdens deze reis maakte Ida kennis met de Vlaamse schrijver-diplomaat Marnix Gijsen. Gijsen, twaalf jaar ouder, was gecharmeerd door de bevallige muzikante en stuurde aan op een ‘amitié amoureuse’. Ida bedankte voor de eer, maar bleef wel nauwe contacten met Gijsen onderhouden. Op zijn beurt spoorde hij haar tot schrijven aan.
Een en ander leidde in 1956 tot de publicatie, onder het pseudoniem C.S. van Berchem, van de verhalenbundel Slijk en sterren. In 1959 volgde de roman Een dwaze maagd, met een motto uit Marnix Gijsens De man van overmorgen. Vooral met de enthousiast ontvangen roman leek Simons’ literaire carrière een hogere vlucht te gaan nemen dan haar muzikale. Maar op 27 juni 1960 overleed Ida Simons onverwachts in haar huis in Scheveningen. Er zijn aanwijzingen dat ze zelfmoord pleegde, maar absoluut zeker is dat niet.
Naleven
Vooral Pierre H. Dubois, met wie Simons bevriend was geraakt, heeft er kort na haar dood alles aan gedaan om haar literaire werk onder de aandacht te houden. In 1960 met een herinneringsboekje met een biografische schets en nagelaten werk. Onder de titel Als water in de woestijn bezorgde hij in 1961 een bundel nagelaten werk, met onder meer fragmenten van een onvoltooide roman. Het was, dixit Dubois, ‘een hulde aan de nagedachtenis van de boeiende en aantrekkelijke persoonlijkheid en het zeer eigen talent van Ida Simons-Rosenheimer’. Hoewel er occasioneel herdrukken verschenen, was het tot 2014 wachten voor uitgeverij Cossee met een fraaie driedelige heruitgave van Simons’ werk kwam en een nieuw publiek bereikte.
De Nederlandse dichteres Mieke Tillema, die zich met haar biografie Ida Simons. Pianiste, schrijfster, overlevende aan een voor haar nieuw genre waagde, heeft zeker flink wat interessante en voorheen onbekende gegevens omtrent Ida Simons boven gespit. Vooral het familiearchief bleek een rijke, zij het eenzijdige bron van informatie. Het boek is hier en daar nogal wijdlopig en Tillema’s aanpak is vaak omslachtig en niet altijd even meticuleus. In de noten worden te vaak dingen herhaald die al in de tekst staan (bv. het begrip ‘Baron Ziejep’). En wie Vladimir Nabokov was, behoeft in een biografie bestemd voor een literair publiek geen toelichting.
Urbanus, de recensent
Voorts wordt Bob Nijkerk, die tot Ida’s vriendenkring behoorde, louter geduid als iemand van de Barneveldgroep, maar belangrijker lijkt me dat hij een groot literatuurliefhebber en bibliofiel was, die bevriend was met o.a. Eddy du Perron, Jan Greshoff en vooral met uitgever Alexander Stols, die allicht niet toevallig Simons’ uitgever werd.
Karel Jonckheere werd geboren in Oostende, niet zoals de biografe beweert in Rijmenam, al heeft hij daar wel een groot deel van zijn leven gewoond. Onbedoeld grappig is de vermelding van Urbanus, ‘een Vlaamse recensent’, die in een brief van Marnix Gijsen wordt genoemd. Bedoelde ‘Urbanus’ was de schertsende benaming van de conservatieve criticus van De Standaard, Urbain van de Voorde.
Dat Tillema die dingen zelf niet weet, is geen schande. Maar een betere eindredactie had hier soelaas kunnen bieden. Uitgeverij Cossee heeft deze al bij al interessante biografie wel mooi uitgegeven.
Manu van der Aa (1964) is literatuurhistoricus en stichtend redacteur van het literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd. Hij publiceerde o.m. over E. du Perron, Michel Seuphor, Gerard Walschap, Alice Nahon, Paul-Gustave van Hecke en Paul Méral.
Cyriel Buysses anekdotische, autobiografische verhalen over Amerika vallen licht uit, maar Buysse heruitgeven is altijd een goed idee.