JavaScript is required for this website to work.

Braaf Brusselboek

Edi Clijsters31/7/2016Leestijd 5 minuten

Brussel, Brussel, en nog eens Brussel. Officieel hoofdstad van het koninkrijk België, van Vlaanderen, van de Franse Gemeenschap, van zichzelf, en – absoluut onofficieel – ook van de Europese Unie. Al meer dan een eeuw lang inzet van felle en uiteenlopende controverses tussen Nederlands- en Franstaligen. En al decennia opgezadeld met typische grootstadproblemen die hier kennelijk niet kunnen worden opgelost … onder meer omdat Brussel geen grootstad is, maar nog steeds verdeeld in 19 grote en kleine gemeenten, die in egelstelling gaan wanneer het woord ‘efficiëntie’ valt.

Brussel, Brussel, en nog eens Brussel. Officieel hoofdstad van het koninkrijk België, van Vlaanderen, van de Franse Gemeenschap, van zichzelf, en – absoluut onofficieel – ook van de Europese Unie. Al meer dan een eeuw lang inzet van felle en uiteenlopende controverses tussen Nederlands- en Franstaligen. En al decennia opgezadeld met typische grootstadproblemen die hier kennelijk niet kunnen worden opgelost … onder meer omdat Brussel geen grootstad is, maar nog steeds verdeeld in 19 grote en kleine gemeenten, die in egelstelling gaan wanneer het woord ‘efficiëntie’ valt. Kortom: Brussel is ‘een geval’.

Aan dat ‘geval’ werden al ontelbare boeken, colloquia, studieopdrachten, redevoeringen, artikels, manifestaties, beleidsverklaringen en goede voornemens gewijd. Geen kwaad idee dus om uit die berg aan informatie de belangrijkste gegevens samen te brengen in een soort abc, waarin een lezer die niet behoort tot het kleine legertje ‘experten’ toch kan kennismaken met de essentiële institutionele en maatschappelijke aspecten van deze meervoudige hoofdstad. Een ‘Brussel voor beginners’, zeg maar.

Goed idee, maar geen simpele opdracht. Want structuren en realiteiten in Brussel zijn nogal ingewikkeld, en hebben doorgaans een lange en kronkelige weg achter zich. Jan Degadt, professor emeritus in Brussel, heeft er zich aan gewaagd.

Origineel

Hij begint origineel, met een aantal theoretische beschouwingen over wat eigenlijk – althans formeel – een hoofdstad tot hoofdstad maakt, en bekijkt dan heel beknopt hoe dat in elf andere hoofdsteden in de wereld in zijn werk is gegaan. Vervolgens neemt hij uitvoerig de institutionele kant van de hoofdstad onder de loep, en de ‘lasten en lusten’ waarmee zij af te rekenen heeft. Lees: de economische en financiële situatie, de multiculturele samenleving, onderwijs, arbeidsmarkt en ruimtelijke ordening.

Als je dat allemaal beknopt en leesbaar wil opdissen, kan je uiteraard niet al te diep ingaan op de overvloed aan cijfers en inzichten uit andere studies. Maar er is meer aan de hand.

Wie ‘het geval Brussel’ objectief in kaart wil brengen, moet zijn persoonlijke bekommernissen of sympathieën het zwijgen opleggen, en zich beperken tot ‘de feiten’. Alleen heeft ondertussen ook de meest serieuze wetenschapper al wel geleerd dat ‘de feiten niet zomaar voor zichzelf spreken’. En dat objectiviteit niet per se hetzelfde hoeft te zijn als een kleurloos, geurloos en smaakloos feitenrelaas. Het is altijd de auteur die beslist welke feiten naar voren worden geschoven, hoe ze met elkaar worden geconfronteerd, en wat voor vragen daaruit voortvloeien.

Een nuchtere beschrijving is, zeker wanneer het over Brussel gaat, nuttig en nodig. Maar dat betekent niet dat men – bijvoorbeeld – de soms krasse tegenstelling tussen wettelijke regelingen en politieke of administratieve praktijk in enkele zalvende zinnen hoeft af te doen. Ook wie àl te vaak aan wensdenken doet over ‘loyale samenwerking’ is uiteindelijk niet meer objectief; en een occasionele sneer over papieren ‘hoffelijkheidsakkoorden’ maakt dat niet goed.

Roze bril

Degadts boek lijdt aan een fatale combinatie van drie zwakheden: het is heel erg formalistisch, het is overdreven optimistisch, en tegenover vele aardige (maar niet altijd even relevante) weetjes staan te veel slordigheden of lacunes.

Qua formalisme: om de ingewikkelde en delicate institutionele, politieke én administratieve wordingsgeschiedenis van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest anno 2016 begrijpelijk te maken voor de ‘beginner’ zou wat meer historische en partijpolitieke achtergrond vast niet schaden. Af en toe duikt wel een brokje toelichting op, maar dat gebeurt te weinig systematisch en samenhangend. Zo krijgen de officiële wetteksten of verklaringen te veel gewicht in verhouding tot feitelijke toestanden. Lees: zo worden ‘feiten die voor zichzelf spreken’ veel te weinig aan het woord gelaten, en krijgt de lezer een beeld van Brussel voorgeschoteld dat veel rooskleuriger is dan de werkelijkheid.

In die zin hangen formalisme en overdreven optimisme samen. Veel ‘Nederlandstalige Brusselaars’ (die vooral niet ‘Brusselse Vlamingen willen heten…) spreken over hun stad met een obligaat optimisme dat telkens weer verbaast omdat het zo enthousiast de ogen sluit voor onaangename feiten en vasthoudt aan wensdenken. Wie de Brusselse werkelijkheid wat beter kent kan zich alleen maar afvragen of dat zelfbedrog bewust of onbewust gebeurt. Daarbij gaat het overigens heel vaak niet eens over zogenaamd ‘communautaire’ kwesties.

Een voorbeeld. De arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kent tegelijk massale pendel naar de hoofdstad en hoge werkloosheid in de hoofdstad. Die discrepantie ziet de auteur zeer terecht als een groot probleem. Maar hij gaat nauwelijks in op de oorzaken daarvan. De lage scholingsgraad van vele jongeren, ja. Alleen wil de lezer dan graag weten welke jongeren, en waarom. Zelfs een FDF-coryfee als Didier Gosuin heeft jaren geleden al erkend dat het Franstalig onderwijs in Brussel ‘een catastrofe is, én onze eigen schuld’.

Degadt wil daarentegen onaangename waarheden met de mantel van het obligate Brussel-optimisme bedekken, en heeft het liever over het succes van het Nederlandstalig onderwijs in de hoofdstad. Dat is inderdaad een feit. En het is, wat ook de uiteenlopende oorzaken mogen zijn, een bemoedigend teken. Het zou dan ook ronduit misdadig zijn mocht de Vlaamse regering daar niet alle mogelijke middelen voor ter beschikking blijven stellen.

Misdadig? Zo’n krasse uitdrukkingswijze komt bij Degadt uiteraard niet voor; hij beperkt zich tot de verzuchting dat het ‘natuurlijk niet kan dat Brusselse kinderen die het Nederlands als moedertaal hebben, zélf geen plaats vinden in een Nederlandstalige school in hun eigen stad’ (p. 179). Dat is wel heel braaf geformuleerd. En het is niet eens logisch: als Degadt ‘objectiviteit’ nastreeft door extreme terughoudendheid in zijn formuleringen, moet hij ook die kritische bedenkingen achterwege laten. Als hij daarentegen wél de zeer terechte Vlaamse kritiek op Brusselse toestanden ook een plaats wil geven dan mag – neen: moet – die kritiek wel wat krasser klinken.

Terughoudendheid is overigens hoegenaamd geen garantie voor ‘objectiviteit’: je kan in vergoelijkend taalgebruik zo ver gaan dat je geloofwaardigheid erdoor op de helling komt. Als je bijvoorbeeld schrijft dat ‘Brussel al heel wat ervaring heeft met fenomenen als langdurige infrastructuurwerken, langdurige beslissingsprocessen, politieke onenigheden tussen beslissingsniveaus, enzovoort’ en daaruit alleen besluit dat ‘deze ervaring niet altijd gunstig’ is (p. 143), schaadt dat eerder aan de ernst van je uiteenzetting. 

Braaf 

Jammer maar helaas: Degadts ‘abc van Brussel’ is braaf. Véél te braaf voor wie ook maar iets of wat vertrouwd is met de Brusselse realiteit. En daarom misleidend voor wie over Brussel iets meer wil te weten komen via dit abc.

Te zelden wijst de auteur op concrete feiten die het optimistische wensdenken doorprikken of op zijn minst in vraag stellen. Het plan (bijvoorbeeld) om zowat de hele vroegere provincie Brabant te betrekken in een ‘hoofdstedelijke gemeenschap’ wordt door Franstaligen en bedrijfsleven voorgesteld als een politiek neutrale operatie om allerlei praktische noden efficiënter aan te pakken. Aan Vlaamse zijde wantrouwt men het plan omdat het zou neerkomen op een verkapte uitbreiding van het tweetalige Brussel. Niet zonder reden, weet ook Degadt: hij herinnert eraan dat het FDF die ‘communauté métropolitaine’ uitdrukkelijk begroette als ‘tegenprestatie voor de splitsing van BHV’ (p. 160). En schrijft even verder dan toch, braaf-optimistisch, dat mits goed overleg en loyale samenwerking tussen de reeds bestaande instellingen zo’n nieuwe structuur niet echt nodig is. Jaja. 

Slordigheden en lacunes ten slotte. Een gedegen en nauwlettende eindredactie is blijkbaar een luxe geworden waarvoor geen enkele uitgever nog wil betalen. Anders had zo’n eindredacteur de auteur allicht gevraagd waarom hij bijvoorbeeld wel de Länderfinanzausgleich (de regeling voor financiële transfers tussen deelstaten) in Oostenrijk ter sprake brengt en niet die in Duitsland. Of waarom hij wel even verwijst naar de drie federaal gebleven culturele instellingen in Brussel, maar niet rept over de hallucinante toestanden die jarenlang heersten in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis aan het Jubelpark.

Natuurlijk is het onzin Brussel zomaar af te schrijven als falende hoofdstad van een falende staat. En het is zeker nodig en nuttig het brede Vlaamse publiek eraan te herinneren dat Brussel waarachtig niet alleen – en zelfs niet op de eerste plaats – ‘communautaire’ problemen kent … hoewel het gebrek aan oplossingen soms wel degelijk een communautair tintje vertoont.

Een nuchtere, afstandelijke schets van problemen en mogelijkheden is dus meer dan welkom; maar het heeft geen zin die schets te rooskleurig te houden. Als eerste kennismaking kan dit boek leerrijk zijn; voor wie al enige kennis heeft over en ervaring met ‘Bxl’ is het teleurstellend braaf.

Edi Clijsters is doctor in de politieke wetenschappen, oud-adjunct-hoofdredacteur van De Morgen en vertegenwoordigde de Vlaamse regering in Berlijn. Hij is kernlid van Vlinks en medewerker van het maandblad Meervoud.

Commentaren en reacties