De spin in het katholieke web
Kardinaal Willebrands (1909-2006) zette zich levenslang in voor de eenheid onder de christenen, ook in de bewogen postconciliaire periode.
‘In de grond van mijn hart draag ik altijd sterk de liefde voor de broeders en zusters die niet in volle communio met ons zijn, tegelijkertijd onderga ik het lijden aan een gedeeltelijke communio met hen die mijn broeders zijn’, aldus Johannes Willebrands in een persoonlijk schrijven aan paus Johannes-Paulus II in 1981.
Het citaat brengt de twee krachtlijnen uit het leven van deze Nederlandse kardinaal samen. Vooreerst – als secretaris en later hoofd van het Secretariaat voor de Eenheid onder de Christenen – zijn inzet voor de dialoog met de andere christelijke kerken. Ten tweede – als aartsbisschop van Utrecht en voorzitter van de Nederlandse bisschoppenconferentie – zijn inzet voor de dialoog binnen de eigen kerkprovincie in een bewogen tijd. De ondertitel van een zopas verschenen Willebrands-biografie, van de hand van Vlaams kerkhistoricus Karim Schelkens, heet dan ook terecht Een leven in gesprek.
Bescheiden begin
Johannes Willebrands werd in 1909 geboren in het piepkleine Noord-Hollandse dorp Bovenkarspel. Vader was boekhouder van de lokale tuinbouwveiling. Begeesterd door de missiepredicatie van de paters redemptoristen meldde Johannes zich op twaalfjarige leeftijd aan op het juvenaat van deze congregatie in Roermond.
Na beëindiging van zijn retorica zette hij de stap naar het noviciaat, maar de religieuze gestrengheid deed hem afhaken. Hij besloot naar het seminarie van het bisdom Haarlem te gaan, waar hij de schoolbanken deelde met de seminarist Arnold Meijer, die later de fascistische partij ‘Zwart Front’ oprichtte.
In 1934 werd Willebrands priester gewijd en kort nadien naar Rome gezonden om te doctoreren aan het Angelicum, de universiteit van de dominicanenorde. Hij maakte er een geestelijke bekering door: John Henry Newman, die hij tijdens zijn seminarietijd nog had afgewogen tegen de scholastiek en te licht bevonden, kreeg nu steeds meer de bovenhand op het aristotelisch-thomistisch paradigma. In een kerkelijke context van sluimerend antimodernisme werd Willebrands’ doctoraat wel aanvaard voor verdediging, maar niet voor publicatie.
Van 1937 tot 1940 diende de pas gedoctoreerde priester als kapelaan in het Amsterdamse begijnhof, nadien volgde een benoeming als filosofieprofessor aan het seminarie in Warmond. Via katholiek-intellectuele kringen kreeg hij contact met enkele bekeerlingen. Het was evenwel pas eind jaren veertig dat Willebrands, geëngageerd in de dan nog eerder apologetische Sint-Willibrordvereniging, de oecumene op het spoor kwam.
Het concilie als hoogtepunt van de katholieke oecumene
Binnen een internationaal netwerk van katholieke theologen die de mogelijkheden tot toenadering met de andere christelijke kerken aftastten, werd de Nederlandse seminarieprofessor vooral opgemerkt om zijn diplomatieke aanleg. In 1952 leidde dit tot zijn benoeming als secretaris van de ‘Conseil Catholique Oecuménique’: ‘Plots bevond hij zich aan de kop van een katholiek oecumenisch peloton. Niet als ideoloog of als theoloog maar als bindende figuur’ (p. 196). Met de nodige grinta (lef) leidde hij dit peloton tot aan het Tweede Vaticaans Concilie.
Dit Tweede Vaticaans Concilie (1962-65) werd door paus Johannes XXIII samengeroepen met de opdracht de kerk bij de tijd te brengen. Ter voorbereiding werd een oecumenesecretariaat opgericht, met als secretaris Johannes Willebrands, intussen officieel aan te spreken als ‘monseigneur’. De conciliaire periode was het hoogtij van de katholieke oecumenische beweging.
De concilievaders stemden in met verklaringen over zowel de oecumene als de godsdienstvrijheid. Deze ‘papieren mijlpalen’ hadden echter niet de symboolwaarde van bijvoorbeeld de aanwezigheid van niet-katholieke waarnemers op het concilie of de ontmoeting van paus Paulus VI met patriarch Athenagoras van Constantinopel in Jeruzalem (1964).
Al deze evoluties en gebeurtenissen droegen Willebrands’ onzichtbare signatuur. Toch zou hij op het concilie ook eenmaal in de schijnwerpers staan. Op 7 december 1965 werden de wederzijdse banvloeken tussen Rome en Constantinopel van 1054 gelijktijdig opgeheven. Voor een volle Sint-Pietersbasiliek mocht Willebrands de Romeinse declaratie voorlezen.
In 1970 zat hij – intussen kardinaal gecreëerd – mee in de cockpit toen op een haar na de communio tussen Constantinopel en Rome werd hersteld . Het was een keerpunt: vanaf toen verloor de katholieke oecumenische beweging haar conciliaire elan. Allengs werd in de kerk teruggeschakeld naar een meer defensieve modus.
Herder van een verdeelde kerkprovincie
In 1975 werd Willebrands benoemd tot aartsbisschop van Utrecht en voorzitter van de bisschoppenconferentie. Het Vaticaan hoopte dat hij in eigen land kon waarmaken wat hij zolang in de Eeuwige Stad had gedaan: mensen met elkaar in gesprek brengen. Sinds het progressieve Landelijk Pastoraal Concilie (1968-69) te Noordwijkerhout en de hierop volgende benoeming van enkele conservatieve bisschoppen door Rome was de katholieke kerk in Nederland diep verdeeld. Willebrands speelde zijn rol als bemiddelaar, maar ook hij kon geen wonderen verrichten.
In 1983 werd hij als aartsbisschop opgevolgd door Ad Simonis. Dit betekende voor Willebrands nog geen fin de carrière: Johannes-Paulus II bleef beroep doen op hem als voorzitter van de Pauselijke Raad voor de Bevordering van de Eenheid der Christenen, omdat niemand over zoveel ervaring – en zo’n uitgebreid adressenboekje – beschikte als de Nederlandse prelaat. In 1989 ging hij ook voor deze functie op emeritaat, al zou hij nog een aantal jaren zijn invloed doen gelden. In 1997 keerde hij terug naar zijn vaderland, waar hij in 2006 overleed.
Het Nederlandse episcopaat kan niet klagen over een gebrek aan historische aandacht. Na recente levensbeschrijvingen van kardinaal De Jong en Mgr. Aengenent ligt hier ter tafel een fraai vormgegeven en vooral literair hoogstaande biografie van een haar meest markante leden.
Spin in het web
Schelkens weet leven en werk van Willebrands naadloos in te passen in de twintigste-eeuwse geschiedenis van kerk en wereld. Willebrands was de ‘spin in het web’ (p. 220) van de katholieke oecumene in volle bloei. Maar in de postconciliaire periode kreeg hij ook tal van moeilijkheden en tegenslagen te verwerken, zowel op internationaal als op lokaal kerkelijk niveau.
Lezing van dit werk maakt duidelijk dat allerhande onderzoekpistes nog verder geëxploreerd kunnen worden: zou het bijvoorbeeld niet interessant zijn in te zoomen op de Belgische dominicaan Jean Jérôme Hamer, onder Willebrands secretaris van de Pauselijke Raad voor de Eenheid, die nadien de overstap maakte naar de Congregatie voor de Geloofsleer? Hiermee wil ik de hoop uitdrukken dat Schelkens, na voorliggend boek en zijn eerdere biografie van kardinaal Danneels (2015), nogmaals de pen opneemt in dit genre.
Doorbraak publiceert graag en regelmatig artikels die door externe auteurs worden aangebracht. Deze auteurs schrijven uiteraard in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.
Jonah Penninck (CD&V): ‘De waarden van Kerstmis kunnen nooit helemaal verdwijnen.’