De Rapaille Partijen: over antipolitieke sentimenten
Wie in het Nederlandse taalgebied iets wil weten over het fascisme in heden en verleden, komt vroeg of laat uit bij de historicus Robin te Slaa, zo blijkt.
Het provocerende optreden van de verschillende Rapaille Partijen in het interbellum vormt een uniek verschijnsel in de Nederlandse politieke geschiedenis. In De Rapaille Partijen lees je er alles over.
‘Een politiek schandaal’, kopte de Nederlandse krant De Telegraaf op 28 april 1921. De consternatie nam in de loop van de dag alleen maar toe. Nadat alle stemmen geteld waren, bleek de alom bekende Amsterdamse zuipschuit, zwerver en ‘beroepsdwaas’ Cornelis de Gelder — vooral bekend als ‘Had-je-me-maar’ — met de steun van maar liefst 14.246 stemmen in de Amsterdamse gemeenteraad verkozen te zijn.
De Gelder voerde de lijst van de Vrije Socialistische Groep, een schare anarchisten, aan. In zijn electorale kielzog verwierf ook nummer twee, de luidruchtige anarchistische colporteur en straatredenaar Bertus Zuurbier, een raadszetel.
Dat schrijft de Nederlandse historicus Robin Te Slaa in de inleiding van zijn nieuw boek De Rapaille Partijen. Te Slaa is het bekend door zijn trilogie over de geschiedenis van de NSB (de Nationaal Socialistische Beweging) van Anton Mussert, die hij samen met Edwin Klijn schreef.
Schertskandidatuur
Het minste wat je kunt zeggen, is dat de verkiezing van Had-je-me-maar een opzienbarende stunt was. Een groepje hoofdstedelijke anarchisten opperde oorspronkelijk het idee van de schertskandidatuur. Een van hen was Erich Wichman, een abstracte kunstenaar, aartsprovocateur en later pionier van het fascisme in de Lage Landen.
Gerhard Rijnders, redacteur van het blad De Vrije Socialist schaarde zich geestdriftig achter het plan. Hij vond het een schitterend idee om hiermee stemming te maken tegen de door hem en andere anarchisten zo verfoeide stemplicht. De voorstanders van de stemplicht zouden daardoor in hun hemd worden gezet. Als gekozen lid van de gemeenteraad kon de potsierlijke zatlap immers het woord niet worden geweigerd.
Mediahype
Alleen al de officiële inschrijving op het stadhuis van Had-je-me-maar als kandidaat voor de gemeenteraadsverkiezingen van april 1921, ontketende een mediahype nog voor dat concept bestond.
Zijn verkiezing tot raadslid in de Nederlandse hoofdstad veroorzaakte nationale beroering. In brede kring heerste ontzetting en verontwaardiging over deze ‘beschimping’ van het algemeen kiesrecht en het aanzien van de politiek.
Een ander punt was hoe deze electorale ontsporing moest worden geduid. Een krant repte van ‘politiek dadaïsme’, terwijl een ander dagblad de kiezers van Had-je-me-maar als ‘gedegenereerden’ bestempelde.
‘If you only had me’
Maar niet alleen politiek Nederland stond op zijn kop. Stel je voor. Alleen al het vooruitzicht dat een lichamelijk vervuilde en benevelde alcoholist deel zou uitmaken van de hoofdstedelijke gemeenteraad zorgde voor ontstentenis.
Het sensationele verkiezingsnieuws bereikte ook het buitenland. Onder koppen als ‘The beggar councillor’ en ‘The vagabond councillor’ deden Engelse kranten verslag over de wonderbaarlijke politicus ‘If jou only had me’. In Nederland konden de gestelde lichamen absoluut niet lachen met deze politieke curiositeit.
Op 30 april maakten Wichman en zijn vrienden bekend dat ze een ‘anti-stemplichtpartij’ opgericht hadden. Als naam kozen ze een geuzennaam die door een krant als belediging bedoeld was: de Rapaille Partij (rapaille = gepeupel). Onder die naam wilden ze in de toekomst ook deelnemen aan andere verkiezingen in de sterk gepolitiseerde sfeer van de jaren 1920. Zover kwam het nooit.
Schaduwzijden
De avond en de dag zelf van zijn verkiezing was Had-je-me-maar door de politie voor de zoveelste keer aangehouden en opgesloten wegens openbare dronkenschap. Nog voordat hij een raadszitting had bijgewoond, deed hij op 30 mei 1921 afstand van zijn zetel. Of hij zijn plaats in de Amsterdamse gemeenteraad afstond onder druk van de autoriteiten, zoals later meestal werd aangenomen, vindt Te Slaa eerder twijfelachtig.
Hij zocht elders een verklaring. Had-je-me-maar was inmiddels geconfronteerd met de schaduwzijden van zijn roem. Op straat achtervolgden menigten hem hinderlijk. Ze vielen hem lastig, voerden hem opzettelijk dronken en vaak was hij het onderwerp van spot. Iedere grootstad bezat toen zijn ‘stadsgek’. In Antwerpen was dat bijvoorbeeld Leo Frenssen, al dronk die geen druppel alcohol.
Hoewel De Rapaille Partijen geen biografie is, schetst Robin te Slaa op afdoende wijze de sociale achtergrond van Had-je-me-maar en brengt hij naar voren hoe en in welke omstandigheden De Gelder zo aftakelde. Het boek is ook een grondige en lezenswaardige studie van de wordingsgeschiedenis van het anarchisme, het futurisme, het dadaïsme en het vroege fascisme in Nederland en Amsterdam. Een aanrader.
Pieter Jan Verstraete (1956) is bibliothecaris in Kortrijk maar wijdt zich al zijn hele leven aan de geschiedschrijving van de Vlaamse Beweging. Hij is de biograaf van o.a. Hendrik J. Elias, Odiel Spruytte, Reimond Tollenaere, Leo Vindevogel en tientallen militanten uit de Vlaamse Beweging. Momenteel werkt hij aan een monumentale biografie van Staf De Clercq.
Een groep vrienden woont op een ruw eiland voor de kust van IJsland de begrafenis van een medestudente bij, maar al snel volgen er vreemde gebeurtenissen.