JavaScript is required for this website to work.

Eén Europeaan op vier is arm

Edi Clijsters19/3/2016Leestijd 5 minuten
TitelEén Europeaan op vier is arm
AuteurAnthony B. Atkinson
UitgeverPolis
ISBN9789463100397
Onze beoordeling
Aantal bladzijden443
Prijs€ 29.95

Sinds de financiële crisis van 2008 heerst zowat overal het gevoel dat de rijken steeds rijker en – wat erger is – de armen steeds armer worden. Dat klopt helaas ook. Een wereldwijde studie van de bank Crédit Suisse (niet bepaald een gauchistisch clubje) bracht in 2014 aan het licht dat op wereldschaal 1 procent van de mensen maar liefst 50 % van de verzamelde rijkdom bezitten; omgekeerd moet de helft van de wereldbevolking het stellen met 1 (één) % van het globale vermogen. 

Sinds de financiële crisis van 2008 heerst zowat overal het gevoel dat de rijken steeds rijker en – wat erger is – de armen steeds armer worden. Dat klopt helaas ook. Een wereldwijde studie van de bank Crédit Suisse (niet bepaald een gauchistisch clubje) bracht in 2014 aan het licht dat op wereldschaal 1 procent van de mensen maar liefst 50 % van de verzamelde rijkdom bezitten; omgekeerd moet de helft van de wereldbevolking het stellen met 1 (één) % van het globale vermogen. 

In België – dat algemeen geldt als een van de landen ter wereld waar de ongelijkheid het minst dramatisch is – bezit één procent van de bevolking 17 % van het totale vermogen. 

Zo kan je doorgaan met cijfers, het ene al schokkender dan het andere. 

Duidelijk is in ieder geval dat de ongelijkheid qua inkomen – en méér nog qua vermogen – niet alleen op wereldschaal maar ook binnen afzonderlijke ‘welvarende’ landen ontzettend groot is. En dat dus bittere vragen worden opgeworpen wanneer moet worden bespaard op kosten van de modale belastingbetaler, terwijl – minstens – 10 procent van het Europese vermogen verstopt zit in belastingparadijzen. 

Helemaal verrassend is het dus niet dat Thomas Piketty’s Kapitaal in de 21ste eeuw (een turf van 813 bladzijden plus een extra webstek voor meer gedetailleerde cijfers en tabellen !) in 2014 binnen de kortste keren een ‘best seller’ werd. Daar was niet eens een rel voor nodig : de flagrant ongelijke spreiding van inkomens en vermogens tussen landen en binnen landen is ongetwijfeld een thema dat massa’s mensen aanspreekt.

Men zou dus mogen verwachten – en moet vooral hopen – dat een boek dat heel expliciet ‘Ongelijkheid’ als titel heeft (en als ondertitel: Wat kunnen we eraan doen ?) minstens evenveel succes zou kennen als de turf van Piketty. Ook al omdat de auteur, de Britse hoogleraar Anthony B. Atkinson, als een ‘leermeester’ van Piketty geldt, én door hem ook zo wordt erkend. En omdat Atkinsons boek minder omvattend is, en daardoor concreter. 

Hij en Piketty opperen allebei suggesties om de dramatische ongelijkheid terug te dringen; maar Atkinson is wel concreter … en toch iets of wat realistischer. De man is dan ook al ruim veertig jaar bezig met wetenschappelijk onderzoek inzake inkomens- en vermogensongelijkheid en de armoede die daaruit voortvloeit. Altijd heeft hij er zorg voor gedragen zijn werk onomstotelijk te onderbouwen met indrukwekkend cijfermateriaal. 

Bovendien is Atkinsons boek (meer nog dan dat van Piketty) bijzonder boeiend en ‘leesbaar’ geschreven. En hij blijft – verrassend wellicht voor iemand die in rechtse ogen toch alleen maar een ‘linkse rakker’ kan zijn – in bewijsvoering en analyse altijd genuanceerd en bekommerd om wetenschappelijk ‘rigueur’. 

Dat economie allesbehalve een waardenvrije wetenschap is, hoeft tegenover ernstige mensen geen betoog meer. Maar het valt toch wel op dat nogal wat academische en andere opiniemakers zich hebben beijverd om Piketty en Atkinson van een gebrek aan wetenschappelijke degelijkheid te beschuldigen, of minstens van een gebrek aan nuance. Want wie belangen te verdedigen heeft – of zich daarvoor laat inhuren – ziet dergelijke studies niet graag een breed publiek bereiken.  

Terwijl zowel Atkinson als Piketty zich in hun werk altijd bereid tonen om ‘evidenties’ en/of eigen veronderstellingen in vraag te stellen, en herhaaldelijk zélf aangeven hoe complex deze kwesties zijn en hoe genuanceerd ze dus moeten bekeken worden. Wat zijn elementen die armoede resp. ongelijkheid bepalen of er in meespelen ? Hoe meet je die, hoeveel gewicht ken je ze toe ? Wat leer je uit voorgaande studies ? Welke elementen werden tot dusver verwaarloosd in onderzoek en operationalisering ? Enz., enz. 

Beide auteurs zijn onmiskenbaar beslagen in de ‘klassieke’ economie, maar staan daar tegelijk uitgesproken sceptisch tegenover. Zonder het met evenveel woorden te zeggen is hun kritiek een echo van die grondregel van Marx en Gramsci, dat de heersende ideeën in werkelijkheid de ideeën zijn van de heersende klasse. Piketty is soms ronduit oneerbiedig relativerend over economie als ‘wetenschap’; maar ook Atkinson blijkt meer dan eens verfrissend buiten de lijntjes te denken. 

Als lezer kan je – los van de vraag wat nog allemaal beter moet onderzocht worden – toch niet anders dan erkennen hoe indrukwekkend veel materiaal en analyse er al bestaat. Dat maakt echter de vraag alleen maar prangender waarom er dan zo weinig is veranderd …?

‘Wat kunnen we eraan doen ?’ is dus niet zomaar een loze kreet. Piketty houdt het bij een simpele suggestie, waarvan hij zelf wel erkent dat ze redelijk utopisch is: een wereldwijde vermogensbelasting. Atkinson geeft zich meer moeite, wellicht ook om minder utopisch uit de hoek te komen dan zijn ‘leerling’. Hij formuleert vijftien aanbevelingen, en bespreekt telkens – genuanceerd – de argumenten pro en contra. 

Sommige voorstellen zijn ’tergend haalbaar’ (om dat gevleugelde woord nog ’s te laten uitvliegen); andere lijken eerder nog in de categorie ‘wensdenken’ thuis te horen. Maar op één punt laat Atkinson geen twijfel bestaan: politieke beslissingen, politieke keuzes kunnen wel degelijk een verschil maken. Met dat standpunt krijgt hij trouwens – wellicht ietwat verrassend – het gezelschap van de VS-econoom en Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz, die wel heel uitdrukkelijk ontkent dat armoede en ongelijkheid intrinsiek zouden voortvloeien uit het kapitalisme, maar daaruit ook concludeert dat beleidsbeslissingen kunnen en moeten bijdragen tot het verminderen van ongelijkheid en armoede. 

In de beleidsbeslissingen die Atkinson aanbeveelt – lees: noodzakelijk acht – spelen de werkwoorden ‘moeten’ en ‘zouden moeten’ een centrale rol. Zoveel is duidelijk: Atkinson weet zelf ook verdraaid goed dat die beslissingen niet zullen genomen worden wanneer niet voldoende druk wordt uitgeoefend op de beleidsmensen. Of wellicht correcter: druk vanuit de onderste helft als tegengewicht voor die vanuit de bovenste één procent. Ettelijke van zijn voorstellen zullen onhaalbaar worden genoemd, erkent Atkinson. Maar dat is een politiek oordeel. Economisch onbetaalbaar zijn ze alvast niet, en dat wordt uitvoerig geargumenteerd. 

‘Een goede machtsbalans tussen alle belanghebbenden’ kan je haast een ‘petitio principi’ (ofte: herhaling van het uitgangspunt) noemen; daarzonder zal immers van de meer concrete voorstellen weinig in huis komen. Uiteraard behoort ook een wettelijk vastgelegd (en ‘leefbaar’) minimumloon tot het arsenaal; maar Atkinson pleit niet voor een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen (zoals dat onder meer wordt bepleit door ‘onze’ Philippe Van Parijs), wel voor een ‘participatie-inkomen, waarin het ‘voor wat hoort wat’ toch doorklinkt. 

Maar krenterig is Atkinson niet: hij legt uit waarom het een goed idee is dat de overheid aan iedereen op een bepaalde – jonge ! – leeftijd een bedrag zou schenken; een soort ‘minimum-erfenis voor iedereen’. Om die te financieren worden hoge erfenissen, schenkingen en vermogens fiscaal afgetopt. Niet bepaald een maatregel die je meteen gerealiseerd ziet… Nochtans is Atkinson niet zomaar een dromer. Zo pleit hij bijvoorbeeld wel voor een ruime kinderbijslag voor elk kind; maar die som zou dan wel belastbaar zijn – in een goed-doordacht progressief belastingstelsel uiteraard. 

Zeker: enkele van Atkinsons voorstellen zijn verrassend. Maar precies omdat ze rustig én stevig onderbouwd te berde worden gebracht, kunnen ze het denken over ongelijkheid ‘en wat we daartegen kunnen doen’ alleen maar aanwakkeren en inspireren. En dat is hoognodig. Zegt … zelfs de Europese Unie. 

Het ‘Comié voor Sociale Bescherming’ van de EU rapporteerde in 2014 dat de recentste cijfers over levens- en inkomensomstandigheden in de EU tonen dat de EU geen enkele vooruitgang boekt in de Europa-2020-strategie tegen armoede en sociale uitsluiting. Integendeel: van 2008 tot 2012 is het aantal mensen dat wordt geconfronteerd met armoede of sociale uitsluiting gestegen tot meer dan 124 miljoen, dat is 1 op 4 EU-burgers. 

Er is dus nog werk aan de winkel. In elk van de 28 lidstaten ..

Edi Clijsters is doctor in de politieke wetenschappen, oud-adjunct-hoofdredacteur van De Morgen en vertegenwoordigde de Vlaamse regering in Berlijn. Hij is kernlid van Vlinks en medewerker van het maandblad Meervoud.

Commentaren en reacties