Een grote literaire vriendschap
Een der grootste en warmste schrijversvriendschappen uit onze gewesten bloeide vorige eeuw drie decennia lang tussen Stijn Streuvels en de 26 jaar jongere Antoon Coolen. Toen de Noord-Brabander in 1929 zijn toenmalige succesboek Kinderen van ons Volk als geschenk aan de grijze West-Vlaming presenteerde, klonk in Het Lijsternest op het heuveltje in Ingooigem meteen de klok van het hartelijke welkom. …
Een der grootste en warmste schrijversvriendschappen uit onze gewesten bloeide vorige eeuw drie decennia lang tussen Stijn Streuvels en de 26 jaar jongere Antoon Coolen. Toen de Noord-Brabander in 1929 zijn toenmalige succesboek Kinderen van ons Volk als geschenk aan de grijze West-Vlaming presenteerde, klonk in Het Lijsternest op het heuveltje in Ingooigem meteen de klok van het hartelijke welkom. Dat was niet zo gewoon, in die dagen. Stijn Streuvels had sinds lang de reputatie van een landman die niet gemakkelijk vreemd volk op zijn erf toeliet. Maar hij had ook goede ogen en hij zag meteen of het goed volk was of niet. Met Coolen klikte het. Daar kunnen wij ons nu ten overvloede van overtuigen in een omvangrijk boek met de briefwisseling tussen beide mannen, onder de titel Een altijd weer vernieuwd geluk.
Ze waren alle twee zorgvuldige bewaarders van hun eigen papieren, en die zijn later als een ware literaire schat in handen gebleven van niet minder zorgzame mensen. Welgeteld 297 brieven, briefkaarten, prentkaarten en telegrammen bevat hun correspondentie. Stijn Van Clooster, die zijn gulden sporen in de Streuvelsstudie al lang heeft verdiend (hij draagt zijn voornaam niet voor niks), heeft de briefwisseling bezorgd, zoals dat heet, voorzien van de nodige noten en van een inleiding.
Ik heb de correspondentie met gretige ogen en een warm hart gelezen. Zij vormt niet alleen een bijzondere bijdrage tot onze literatuurgeschiedenis, zij geeft ook kleur aan wat wij weten over het persoonlijk leven van twee mensen die hun werk en engagement zeer ernstig opnamen. Zij werden huis- en reisvrienden, zij logeerden bij elkaar. En zij beoordeelden elkaars werk openhartig.
* * *
Voor Streuvels was de kennismaking met Coolens werk een openbaring en een verfrissing te midden van de ‘moderne acrobatie’. Coolen wilde voortbouwen op de ‘poëticale thema’s van de West-Vlaming, waarover zij meermaals van gedachten wisselden. In hun eigen mensentaal. Ieder werk van Streuvels werd voor de Brabander ‘een krachtig en telkens vernieuwd geluk’. Toch, zo zegt Vanclooster, ‘getuigt deze correspondentie nergens van blinde idolatrie’.
In zijn inleiding vat de wetenschapper de voornaamste kenmerken samen. Die inleiding is een klein en helder model in het genre. Tezamen met de verantwoording van de wijze van uitgave, had het gerust kunnen volstaan. Maar nee, er is ook een voorwoord van Erik Vlaeminck, de goede romancier en grappige kroniekschriijver, die tot mijn verbazing de opdracht aanvaardde, al moet hij bekennen dat hij ermee ‘opgezadeld zat’ en dat hij bovendien nog nooit een boek van Antoon Coolen had gelezen! Dat is niet zo’n goeie grap van hem. Ik stel voor dat hem voor zijn zalige penitentie de lectuur van Coolens volledige werk wordt opgelegd (dat is eigenlijk geen echte straf), gevolgd door een examen en getuigschrift van voorwoordenaar. Want hij beging een der zonden van schrijverds over boeken waar Streuvels zich kwaad over kon maken.
Terug naar Stijn II. Hij constateert onder meer dat het in de correspondentie meer dan eens gaat over ‘de verhouding tussen het realistische en het fantastische of het absurde in de literatuur’. Volgens Streuvels houdt de Nederlander zijn fantasie niet genoeg in toom. De West-Vlaming ‘toont zijn behoefte aan voldoende realistische ondergrond. Hoewel litertuurhistoriografen hun werk vaak van dezelfde labels hebben voorzien – realistische, katholieke streekliteratuur onder andere – toch bedreven zij een verschillend soort literatuur: Streuvels wilde het echte leven vatten, terwijl Coolen zich vooral een bijna sprookjesachtig verteller toont. Het is daarbij overigens opvallend dat Coolens interesse voor het fantastische en absurde die zijn boeken vaak zo sprankelend maken, in zijn brieven ten enenmale ontbreekt. Streuvels-de-boekenschrijver van zijn kant is ‘Streuvels-de-brievenschrijver’.
Prachtig is dat! Streuvels was altijd Streuvels. En hij is het nog. Lees eindelijk (nog) eens een roman van hem, je zal het zien. Een karakter in het Laagland!
Opmerkelijk is onder meer nog, dat in de brieven van Coolen het religieuze thema ontbreekt, alhoewel het in zijn boeken wel een rol speelt. Streuvels laat zich duidelijk als een tegenstander van dogmatisme, en als een agnostische kerkganger kennen.
Een hoogtepunt in de briefwisseling vormen natuurlijk de bekende brieven waarin Coolen na de oorlog zijn vriend, stijlvol maar streng, ondervraagt over diens houding onder de Duitse bezetting. Waarop Streuvels een oprecht en sterk antwoord geeft, dat meteen de hemel opklaart.
Een Timmermans-fan zal het bij de lectuur van deze kostbare brieven des te spijtiger vinden dat de naoorlogse wolken boven Lier niet zo wit konden gewassen worden als die boven Ingooigem. Jammer. Een van de zonen van Coolen was genoemd naar Stijn, een andere heette Felix.
Gaston Durnez (1928) is dichter, proza- en cursiefjesschrijver en journalist. Hij was heel zijn professionele leven verbonden aan de krant De Standaard, waarvan hij de tweedelige geschiedenis schreef, naast tientallen andere boeken. Tevens is hij oud-redacteur van Ons Erfdeel.
De tentoonstelling van Adriaen Brouwer in Oudenaarde bevalt Gaston Durnez zeer, en hij brengt nog een andere Vlaamse meester in herinnering.