Een soep met vier mergpijpen in
Adriaen Brouwer
foto © affiche
De tentoonstelling van Adriaen Brouwer in Oudenaarde bevalt Gaston Durnez zeer, en hij brengt nog een andere Vlaamse meester in herinnering.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementDit is een marsbevel voor alle liefhebbers van oude Vlaamse schilderkunst: begeef u onmiddellijk naar Oudenaarde! Ook als u er onlangs al eens op bezoek geweest bent. Spring in het eerste het beste vervoermiddel, gebruik desnoods een dieselwagen, stop heel uw gezin of uw vriendin in een bakfiets, of ga, God zegene u, te voet. Maar zorg dat u voor 16 december aankomt in de warmhartige Scheldestad, want die dag sluit onverbiddelijk de tentoonstelling van Adriaen Brouwer, en het is zeer de vraag of u later nog ooit de kans zult krijgen om zo’n grote, internationaal bijeengezochte collectie schilderijen van hem te zien, te bewonderen en te bejubelen.
‘Vergeten Vlaamse Meester komt thuis’, zo luidde een der slagzinnen waarmee de expositie werd aangekondigd. Dat vergeten is wel wat overdreven, maar dat hij zulke gevarieerde en zulke diepzinnige werken had nagelaten, en dat hij zo’n weerklank had gevonden in de kunstwereld van weleer, dat realiseerde ‘men’ zich ten onzent toch niet zo goed.
* * *
In musea en privécollecties wordt tegenwoordig een zeventigtal meestal kleine formaten als origineel werk van hem erkend. Daarvan zijn er nu voor het eerst een dertigtal werken samengebracht. Zij hangen in het glorieuze stadhuis van Oudenaarde te schitteren, in gezelschap van nog eens (bijna) dertig kunstenaars uit de nauwe omgeving van Brouwer. Zodat je kan zien wie, en waar zij elkaar hebben geïnspireerd. Boeiende ontdekking!
Het cliché van ‘de schilder van de drinkebroers en de herbergruzies’ houdt stand, maar de kunstenaar met de voorbestemde naam Brouwer is natuurlijk veel meer. Hij is ook de schilder die de diepste menselijke emoties kon uitbeelden in een klein portret en met kleuren die zijn tijdgenoten doen verbleken als oude peren. Hij is ook een der meesters van de karikatuur in kleuren. En er staan zelfs gevoelige, soms bijna abstracte mini-landschappen op zijn naam. Alweer een revelatie voor velen!
* * *
Over Brouwer zijn weinig historische gegevens bekend. Hij moet geboren zijn in Oudenaarde, in 1605 of 1606, en hij is gestorven in Antwerpen, 1638. Amper 32 of 33 jaar oud dus. Hij was de zoon van een man die op een of andere manier betrokken was bij de beroemde Oudenaardse tapijtweverij.
Na een rumoerige jeugd nam Adriaen vermoedelijk deel aan de strijd van de Geuzen tegen de Spanjaarden om Breda. Als toneelspeler trok hij naar Amsterdam, kwam in Haarlem in contact met Frans Hals en keerde in 1631 naar Antwerpen terug met een toneelgezelschap. Daar werd hij lid van de St. Lucasgilde en genoot er als schilder de achting van Rubens, Van Dyck, Jordaens en Teniers. Geen kleine referenties. Toch geraakte hij met schulden beladen voor acht maanden in de gevangenis. Hij kwam vrij dankzij Rubens, die hem gastvrijheid aanbood, maar hij weigerde en ging terug naar zijn gewone milieu. Hij stierf tijdens een pestepidemie, in een armengasthuis van Antwerpen.
* * *
In onze literatuur heeft Brouwer een grote bewonderaar gevonden bij Felix Timmermans die over hem een roman heeft geschreven. Die is dan ook, in de loop van het voorbije herdenkingsjaar in Oudenaarde, ten tonele verschenen. En hier komt mijn tweede marsbevel. Als u liefhebber bent van literaire geschriften over plastische kunstenaars, spring dan andermaal in uw bakfiets of snel te voet naar een serieuze bibliotheek of een antiquariaat. Want, echt waar, Adriaen Brouwer is beter dan Timmermans grotere en meer bekende roman over Pieter Breugel. Volgens enkele van mijn vrienden mede-Timmermansianen is het zelfs zijn beste roman. Omdat hij directer geschreven is dan zijn Pallieteriaanse proza, omdat hij dieper graaft naar ‘levensvragen’ en omdat hij daarbij ook, zonder zich met Brouwer te vereenzelvigen, een beetje zijn eigen geestelijk testament schrijft.
Felix begon aan dit boek in de oorlogswinter 1942-43 maar zijn verzwakte gezondheid was er de oorzaak van dat het werk maar traag vorderde. Het werd zijn laatste proza en het kon pas in 1948 verschijnen, een jaar na zijn dood.
Hij volgt de historische levenslijn van Brouwer, die hij op het stro in het gasthuis zijn biecht laat spreken. Hij beeldt hem uit als een door het schilderen bezeten zwerversgeest, die zich alleen bij ‘het volk’ thuis voelt. Als bohémien kan hij geen dwang verdragen. Hij verzet zich tegen ‘de Spanjolen’ en dat doet hij vooral vanuit zijn temperament; ‘…in Antwerpen werd ik eerst scherp gewaar, hoe Spanje ons volk knelde en kwelde, het tot op de graat uitperste, en wel met een vroom en gelovig mombakkes aan, om ons daardoor gedwee en mak te maken, en het lukte, en omdat het lukte, kookte de haat in mij. Anders had ik mij er misschien nog niet mee gemoeid’.
Timmermans maakte van zijn romanfiguur geen antiklerikale geus. Hij bleef een roomse Brabander; ‘De maten zegden eensgezind dat het tegen Rome ging. Ik zei, tegen Spanje. Dat is eender, zeiden ze. Ik zei dat het niet eender was. Ik schiet alleen op Spanjaards, en dat gaf soms hevige discussies.’ Tenslotte distantieerde hij zich van de onderlinge ruzies; ‘Met hun vervloekte meningsverschillen. Ik kies geen partij meer. Ik speel niet meer mee. De groten trekken aan de draden. Wij moeten dansen. Kunst vóór alles, ook vóór de liefde.’
Bedenk daarbij gerust dat Timmermans dit in de oorlog schreef, onder de Duitse bezetting. Wie zou hij met de Spanjolen en de ruziemakers bedoeld hebben?…
Niet minder bezint hij zich over een oud en geliefkoosd thema van hem: de vrije wil, Gods onnaspeurbare wegen. De mens wordt geleid door een macht buiten hem. Hij kan die macht proberen te begrijpen, maar meer niet. Uiteindelijk moet hij zich overgeven. Er blijft hem, als hij gered wil worden, alleen ‘het simpele geloof’. Maar er is ook, en niet het minst, de kracht van de kunst. ‘Het leven is vuil en lelijk, ik ook, maar tussen de plooien zit er iets Goddelijks en ’t is dat wat wij er met onze verf willen uithalen en laten zien.’
De romanfiguur Brouwer zoekt wel veelvuldig troost in een bekend geworden spreuk: ‘Het leven is een soep met vier troostende mergpijpen in: de drank, de liefde, de toeback en de kunst’.
Gaston Durnez (1928) is dichter, proza- en cursiefjesschrijver en journalist. Hij was heel zijn professionele leven verbonden aan de krant De Standaard, waarvan hij de tweedelige geschiedenis schreef, naast tientallen andere boeken. Tevens is hij oud-redacteur van Ons Erfdeel.
Op de vooravond van Sinterklaas grabbelt Gaston Durnez in zijn geheugen en ton vol anekdotes. Deze keer: Felix Timmermans en de goede sint.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.