Een volkomen geleerdenleven: Christiaan Snouck Hurgronje
De biografie van de oriëntalist Snouck Hurgronje: conservatief én progressief, en uitmuntend kenner van de islam die hij ‘tuchtigde’ en liefhad.
De naam van de Nederlandse islamoloog Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936) zal bij ons geen belletje doen rinkelen, maar ook in eigen land blijft deze erg complexe persoonlijkheid en bildungsbürger vrij onbekend. De Nederlandse historicus Wim van den Doel vulde die leemte op met zijn 623 bladzijden tellende biografie van de man met ‘het volkomen geleerdenleven’, zoals de ondertitel luidt — en daar is geen woord te veel van gezegd. Snouck Hurgronje was alles in één: wetenschapper, erudiet, anticonformist met geen enkel ontzag voor gevestigde autoriteiten, hoogleraar, filoloog, adviseur van politici, conservatief en progressief én uitmuntend kenner van de islam die hij ‘tuchtigde’ en liefhad.
Voor velen was hij een genie, een eenzaat ook, wie een zekere hoogmoed, zelfverzekerdheid, genadeloosheid en onstuimigheid niet vreemd was. Hij kon iedereen de levieten lezen omdat hij geniaal was, en een perfectionist. Hij keerde zich heftig tegen middelmatigheid en gemakzucht en wist het inderdaad altijd beter. Dat bracht zijn vele tegenstanders, over wie niemand het vandaag nog heeft, tot de portrettering van Snouck als een man met ‘een tot berstens toe opgeblazen eigenwaan’.
Oriëntalisten en Joodse contacten
Snouck Hurgronje had intensieve en vruchtbare contacten met de grote islamologen van zijn tijd. Vooral joodse (Ignác Goldziher, die zoals Snouck Hurgronje ook nog in Leiden had gestudeerd, en Theodor Nöldeke) en één enkele protestantse theoloog (Julius Wellhausen). Het waren wetenschapsmensen die de islam en, wat wij nogal denigrerend het ‘Oude Testament’ noemen, sine ira et studio en zonder vooroordelen wilden bestuderen.
Door de eeuwenlange nare en soms ijselijke ervaringen met christenen waren zij niet ongevoelig voor de alledaagse devotie van de moslim. Op een soms bijna extatische wijze gaven zij zich over aan een systeem dat vandaag in de actiemodus is geschoten. Ook Snouck had niet veel op met christenen, maar ook zijn relatie tot de islam is toch altijd dubbelzinnig gebleven.
Liefde voor de islam
Snouck geloofde als rationalist blijkbaar toch in een ander soort leven na de dood. De islam bood voor hem, zoals voor zovele andere negentiende-eeuwse oriëntalisten, het soort exotische bekoring dat de westerse mens aantrekkelijk vond (en nog steeds vindt). Denk in dit verband bijvoorbeeld aan de Franse generaal (en kolonisator) Hubert Lyautey, die in Marokko ‘vriend van moslims en islam’ werd genoemd. Hij wilde er begraven worden, wat een jaar na zijn dood in 1935 ook gebeurde. Of denk aan een zekere mystiek bij de Engelse schrijver T.E. Lawrence en zijn liefde voor de Arabieren (wie zag de film Lawrence of Arabia niet?). Denk aan de avonturierster Isabelle Eberhardt, die te paard door de woestijn zwierf en er de islamitische heilige plaatsen bezocht.
De reeks is lang en de betovering door de islam groot. In de literatuur spreekt men van crypto-mohammedanen. Dit dwepen met de islam begint trouwens al in de negentiende eeuw met een maffe figuur als Guillaume Postel die de eerste grammatica van het klassieke Arabisch opstelde. Men vindt al deze ‘exotische’ figuren terug in het werk Dangerous Knowledge. Orientalism and Its Discontents (2006) van de Engelse historicus Robert Irwin.
Ook Mussolini
Dit soort merkwaardige liefde voor de islam is uiteraard in niets te vergelijken met de potsierlijke woorden van Mussolini. Deze sprak in 1937 in Libië, met betrekking tot de islam, de woorden uit dat hij de verdediger en beschermer was van de islamitische wereld. Die liefde is al zeker niet te vergelijken met de opportunistisch-militaire liefde van de Duitsers voor Turken en Arabieren (en dan vooral voor hun opvattingen over de jihad).
Het waren moslims wier grote belangstelling voor fascisme en nazisme voortkwam uit hun ‘liefde’ voor de fascistische ordening en de Duitse steun. (De domme megalomanie en protserigheid van Mussolini wordt overigens uitmuntend geportretteerd door de Italiaanse romanschrijver Vitaliano Brancati in de satire The Lost Years uit 1944.)
De creatie van een type?
Net zoals ‘arabofielen’ Hubert Lyautey en T.E. Lawrence, de militaire panarabist, avonturier, archeoloog en misschien wel spion die maar al te graag Lawrence of Arabia genoemd wilde worden, was Snouck een ‘enigma’. Dit soort atypische islamofielen, geboren zoals men zegt ‘met de ogen wijd open’ (Guicciardini: cogli occhi bene aperti), zijn een mythe op zich. Ze werden mede gecreëerd door het nageslacht, vooral dan door schrijvers als de Amerikaanse Edith Wharton en de Franse schrijfster Edmonde Charles-Roux. Laatstgenoemde schreef een exhaustieve biografie over Isabelle Eberhardt (Un désir d’Orient). De oriëntaalse geheimzinnigheid die islamologen als Snouck Hurgronje soms omgaf, wordt door biograaf Wim van den Doel in deze meeslepende biografie met verve tot menselijke proporties uiteengerafeld.
Iedereen voelde aan dat met het overlijden van Snouck Hurgronje in 1936 een periode van een bepaalde, soms erg eigensoortige manier van islamstudie, tot een einde kwam. Ze was wetenschappelijk, onbevooroordeeld, maar toch erg betrokken. Zodanig zelfs dat, zoals gezegd, een aantal onder hen de bekoring van de islam niet konden weerstaan. Dit is iets wat vandaag onbegrijpelijk is, maar wat in de context van die tijd en de persoonlijkheden die erdoor werden gegenereerd best wel aannemelijk is. Ook is het zo dat de islam tijdens het zogenaamde koloniale bewind van Nederland, en al zeker in de negentiende eeuw, de onderliggende partij was en het zich daarom, buiten de afschuwelijke Atjeh-oorlog, vrij koest hield.
De mahagoeroe
Het is tekenend dat Snouck Hurgronje, de ‘mahagoeroe’ (grootmeester), wat de islam betreft bijna altijd tegelijkertijd slaat en zalft, althans zo is veler indruk. De raadgevingen die hij de Hollanders gaf ten aanzien van hun kolonie blijven dan ook soms ambivalent. Begripvol soms, dan weer streng maar altijd paternalistisch en al te vaak met het oog op elitevorming van de heersende klasse aldaar.
Pesantrèn
Snouck doceerde in Leiden en Den Haag over de islam, die hij met veel ijver en kritische zin (zoals Renan het met het christendom deed), maar vooral zeer grondig had bestudeerd. Daarbij hadden zijn contacten met ware geleerden hem de lokale islam in Indonesië leren kennen. Vooral het fenomeen van de pesantrèn sprong daarbij in het oog. Dat waren de islamitische kostscholen op Java, zeg maar de madrassa’s waar de islam fanatiek werd aangeleerd, ook al begrepen de inwoners de Arabische taal niet.
Nederlandse bestuursambtenaren constateerden dat ‘elke hevige en algemeene beroering der inlandsche samenleving in de islamitische godsdienst haar oorzaak vond’. Dit is precies datgene wat vandaag niet in de westerse politiek correcte karpatenkoppen geheid kan worden. Toen, echter, was er ook plaats voor de mystiek, voornamelijk op de soeraus, zoals de scholen op West-Sumatra heetten. Die mystiek echter had bij de massa’s der onontwikkelden alle variëteiten van fanatisme tot gevolg (blz. 70). Zelfs het verschijnsel ‘mystiek’ is in de islam een misvatting…
Mekka
In 1889 had Snouck Hurgronje als 32-jarige internationale faam vergaard in kringen van islamkenners met zijn lijvige studie over Mekka, waar hij onder de naam Abd al-Ghaffar (‘Dienaar van de alles Vergevende’) in 1884 en 1885 had kunnen studeren met behulp van ‘de getuigenis van eigen oog en oord’, en waar hij al heel vlug door islamitische rechtsgeleerden wegens zijn enorme kennis en superieure belezenheid met betrekking tot de islam geraadpleegd werd! Iets wat vandaag totaal ondenkbaar is.
Iedereen deed er alsof men niet wist wie hij werkelijk was. Maar gesteund door de Turkse gouverneur kon hij er zich vrij bewegen, studeren en veldonderzoek doen, zeker door zich als moslim te gedragen. En uiteraard met een voor 150 Maria-Theresia-daalders gekochte Ethiopische slavin, die later zwanger van hem werd. Snouck liet zich in Djedda besnijden met scheermes en udda, een soort tang. Hij zette de tulband op en sprak de sjahada uit. Mekka (60 000 inwoners) was toen beslist geen homogene samenleving en de verschillende etnische groepen behandelden elkaar vooral onvriendelijk. Hij vertrok er in allerijl na één jaar omdat de westerse pers suggereerde dat hij een spion zou zijn of een handelaar in oudheden.
Adviseur voor Oosterse Talen
In 1891 wordt hij benoemd tot Adviseur voor Oosterse Talen en Mohammedaans Recht (dat toen vooral sjafi’itisch was). Snouck kwam al gauw tot de bevinding dat de islam een godsdienst was die zich volgens hem moeilijk aan de ‘eischen der nieuwere beschaving’ kon aanpassen. Zijn visie op de islam zou vandaag als politiek incorrecte ideologie en erger worden afgedaan: ‘Immers, deze godsdienst, hoe geschikt ook om Barbaren (sic) aan orde en tucht te gewennen, laat zich met de moderne beschaving niet verzoenen dan door eene radicale hervorming; en niets geeft ons recht deze te verwachten’ (blz. 46).
Ik herinner me dat een zwendelaar als Verhofstadt een en ander ooit ook van mening was, en dat de Nederlandse liberale TeldersStichting het expressis verbis opschreef. Ayaan Hirsi Ali probeerde even de islam open te gooien, maar daar is verder niets meer over vernomen. Ook zag Snouck heel scherp in dat de Indische (voor ons dus ‘Indonesische’) hadji’s op hun ronddolen in Mekka er niet alleen als sukkelaars uitgebuit werden, maar dat ze er ook onder invloed van de panislamitische beweging — en vooral via hun geheime genootschappen — dreigden te radicaliseren. Dat wilden de Nederlandse regenten natuurlijk niet: nil novi sub sole, maar we blijven als westerse decadenten toch dezelfde onnozele halzen…
Nederlands-Indië en Atjeh
In 1889 komt hij aan in Nederlands-Indië (Indonesië). Daar merkt hij, net zoals de zendelingen, het antagonisme op tussen christendom en islam, ‘dat in het eind ons om het leven zal brengen’ (blz. 102). Zijn verblijf in Java leest als een verslag van onze tijd. Er breekt een bloedige opstand in Tjilegon uit (die zeker ten dele economisch te verklaren is, mede ook wegens de hoge belastingdruk en incompetente bestuursambtenaren).
Hierop stelt de Nederlandse regering dat in het vervolg alleen degenen godsdienstonderwijs mogen geven die ‘ten genoege van de Regeering’ bewezen hadden ‘met de godsdienstleer volkomen bekend te zijn’. En dus geen godsdienstleraren zonder enige kwalificatie. Een bekend gegeven… Een belangrijk deel van Snoucks leven speelt zich af in Atjeh: een opstandige streek die de Hollanders lang bezig heeft gehouden.
Zeer gevoelig slaan
Snouck, de geleerde maar ook de participerende observeerder en de cultuurantropoloog, leerde Atjehs. En ondertussen kende hij naast het Arabisch en het Turks ook Maleis, Javaans en Soendanees. Aan het eind van zijn leven was hij de meester van vijftien talen. Daardoor kon hij altijd oog blijven hebben voor de lokale belangen. Zijn contacten met de oelama’s waren dan ook meestal hartelijk, en de Nederlandse regering moest in zijn visie een bewuste welvaartspolitiek voeren met inachtneming van een ‘beschaafde en waardige toon’.
Dat verhinderde echter niet dat hij in Atjeh (met zijn burger- en koloniale oorlog) zeer goed inzag dat bendeleiders alleen voor geweld zwichten en dat men ze ‘zeer gevoelig moest slaan’… In dezelfde zin had Snouck vanuit de Koran zeer goed begrepen dat islamieten zich alleen bij het Nederlandse gezag zouden neerleggen als zij voor een ‘onwrikbare overmacht werden gesteld’.
Blijvende ambivalentie
Snouck Hurgronje — vanaf 1907 officieel hoogleraar Arabisch — blijft, ook na de lectuur van dit 623 bladzijden tellende werk, een sfinx, een man met een mythe. Maar tegelijk blijft hij een rationele en realistische oriëntalist met wereldfaam die (terecht) de toekomst van zijn vak somber inzag. Hij blijft bekend als iemand die uitermate streng voor zichzelf was en pedant voor de ander. Een geleerde wiens houding ten opzichte van de islam altijd opnieuw een ongemakkelijke ambivalentie inhoudt. Die ambivalentie bestond uit de aantrekking door de algehele, wat mysterieuze sfeer waarin de islam baadde: een houding ten opzichte van dit systeem dat soms het wahabisme benaderde, vooral het puriteinse ervan — en tegelijkertijd uit de stelling dat de islam voor een belangrijk deel uit nutteloze onzin bestaat.
Giftig was hij vaak, maar even zo vaak geestig. Een uitermate strenge en puriteinse docent. Een taalpurist ook, maar met een grote bezorgdheid voor de ‘moeilijke’ student. Een vriend van de Arabische cultuur maar ongenadig voor T.E. Lawrence, die hij volslagen incompetentie verweet. Snouck Hurgronje had veel aandacht voor de kleine inlander. Maar in zijn raadgevingen aan Holland betreffende de inrichting van de kolonie die Nederland in bezit had, koos hij toch voor de inlandse elite. Als rector magnificus van de Universiteit Leiden voorzag hij dat de universiteit langzaamaan zou degraderen en niet langer een kweekplaats zou zijn voor de geestelijke leiders van een volk.
Een Islam-tsunami
Zijn grote levenswijsheid was stoïsch getint maar toch bood ook de lectuur van Cicero’s De senectute geen soelaas en verschafte het hem niet de nodige gemoedsrust: alleen werktucht hanteerde hij als remedie tegen neerslachtigheid. (‘Arbeid is de enige vijl die de fijnere puntjes van ons gevoelsleven geleidelijk bot slijpt.’) Altijd had hij het gevoel niet genoeg geproduceerd te hebben.
Hij was vaak profetisch wat de islam betreft: hij waarschuwde voor de gevolgen die de onverwachte ondergang van het Ottomaanse rijk voor de islamitische wereld zou hebben. Daardoor, zo schreef hij, zou een beroering teweeg worden gebracht, ‘als een plomp die de golven van mohammedaans fanatisme zal opjagen tot de uiterste grenzen van Azië’ (blz. 217).
Dat heeft even geduurd, maar sinds een paar decennia zijn we in die miserie beland. Toch onderschatte hij ook de islam want hij was van oordeel dat de modernisering van de samenleving dit systeem wel klein zou krijgen en dat kosmopolitische gewoonten de moslims wel zouden bekoren.
Christiaan en Etienne
Met Etienne Vermeersch zou hij het helemaal eens zijn geweest: nergens immers staat in de Koran, en evenmin in de beste handboeken van de fiqh, dat vrouwen gesluierd in de openbare ruimte moeten treden.
Alles in één
Snouck Hurgronje, deze geharnaste man die zich keerde tégen wat hij de ‘rassenhoogmoedswaanzin’ noemde en tégen de economische exploitatie van de inlander (in die zin was hij zeker vooruitstrevend), was alles in één. Hij wilde de inlander volledig te goeder trouw opvoeden, en dit met het oog op de toekomst. En hij keerde zich heftig tegen de corrupte inheemse potentaten.
Helaas projecteerde hij de eigen integere paternalistische bedoelingen op het Hollandse bestuur, dat natuurlijk dit soort pedagogie niet echt koesterde. Hij was zich er echter van bewust dat de autochtone volkeren ooit het juk van het kolonialisme zouden afschudden (dat zou via de conferentie van Bandoeng in 1955 uitgerekend in Indonesië zijn beslag krijgen), al was volgens hem die tijd zeker nog niet gekomen.
Voor Snouck was er immers in de beschavingen geen rangorde te vinden en was de westerse al zeker niet superieur aan andere culturen. Zeker niet na de slachtingen van de Eerste Wereldoorlog. Die slachtpartij had immers afbreuk gedaan aan de kracht van het westerse denken en maakte hem aan het eind van zijn leven tot een ware pessimist. Het Oosten was ontwaakt en was niet meer te temmen. Als een soort aristocraat van de geest had hij oog voor de inheemse aristocratische elite op Java. Toch had hij niet genoeg aandacht voor de wensen van de gewone bevolking. Die kwam nu als massa in beweging, en dat oosterse ontwaken nam dan vaak panislamitische vormen aan.
Snouck und kein Ende
Snouck Hurgronje had weinig oog voor de parlementaire democratie. Een beetje zoals Flaubert, die ooit stelde dat nu ook de stupiditeit gedemocratiseerd zou worden (geef hem eens ongelijk!). En voor de fervente antizionisten onder ons: Snouck was tégen de belofte de Joden een Joods Nationaal Tehuis te geven. Al werd het verzet ertegen georganiseerd door een kleine Arabische elite die het door de komst van de joden moeilijker had de bevolking uit te zuigen.
Hoe dan ook: Snouck Hurgronje, die door zijn vijanden weleens een ‘hyperethicus’ werd genoemd (anachronistisch beschouwd: hier valt natuurlijk veel op af te dingen), blijft een mysterie van de eerste orde. Een ‘vat vol tegenstrijdigheden’, zou Multatuli zeggen: nog zo’n reus onder de dwergen.
Wim van Rooy (1947) is publicist en essayist. Hij is licentiaat Letteren en Wijsbegeerte afdeling Germaanse Filologie en licentiaat Zweedse Taal- en Letterkunde (RUGent, 1971) - bijkomende specialisatie: godsdienstwetenschap. Hij is auteur van o.a. ‘De malaise van de multiculturaliteit’ en ‘Waarover men niet spreekt. Bezonken gedachten over postmodernisme, Europa, islam’.
Het overlijden van de briljante schrijver Wessel te Gussinklo ging bijna onopgemerkt voorbij. Een in memoriam.