JavaScript is required for this website to work.

Eerherstel voor de Pruisische deugden

Jean-Pierre Rondas31/12/2015Leestijd 9 minuten
TitelEerherstel voor de Pruisische deugden
AuteurChristopher Clark
UitgeverDe Bezige Bij
ISBN9789085426356
Onze beoordeling
Aantal bladzijden848
Prijs€ 59.9

Pruisen is het Duitse land dat niet meer bestaat. En toch komt men het nog alle dagen tegen, soms in de naam Borussia, soms in de zwart-witte voetbalkleuren, soms in Angela Merkel. De Engelsen zagen er een ‘boze continuïteit’ in, erger nog dan het nazisme. De Australische historicus Christopher Clark haalt in zijn pas vertaalde geschiedwerk Het IJzeren Koninkrijk de knoop uit ‘het Pruisische militarisme en zijn vreselijke filosofie’.

Eerherstel voor de Pruisische deugden

Nauwelijks twee jaar na het einde van de Duitse catastrofe, op 25 februari 1947 om precies te zijn, zetten vier geallieerde generaals, tevens chefs van de Controleraad over het verslagen Duitse Rijk, hun handtekening onder Wet nummer 46, behelzende de definitieve opheffing van de staat Pruisen. De Fransman Koenig, de Rus Sokolovsky, de Amerikaan Clay en de Brit Robertson stipuleerden dat deze staat met al zijn overheidsorganen werd afgeschaft, dat de gebieden die tot 1945 deel van Pruisen waren, nu aan de verschillende Länder moesten worden toegewezen, en alle Pruisische bezittingen over deze Länder verdeeld.
In een voorafgaande alinea gaf de raad toe dat Pruisen de facto al sinds 1945 had opgehouden te bestaan; opheffing de iure vond men toch nodig, omdat Pruisen ‘van oudsher altijd de drager was geweest van het militarisme en de reactie in Duitsland’. Van nationalisme is in deze tekst geen sprake.

De Australische historicus Christopher Clark beschrijft in zijn pas in het Nederlands vertaalde geschiedwerk Het ijzeren Koninkrijk hoe het tot deze opheffing is kunnen komen. Niet zozeer de Russische, maar vooral de Angelsaksische politieke leiders waren al van voor de Eerste Wereldoorlog bezeten van het volgens hen verderfelijke karakter van deze Duitse deelstaat. Niet alleen Roosevelt en Churchill, maar ook Bevin en Attlee vonden dat zelfs een nederlaag van de nazi’s niet voldoende zou zijn, want het kwaad ging veel dieper. Dat kwaad zat in het ‘Pruisische militarisme en zijn vreselijke filosofie’. Daarmee gaven ze blijk van hun overtuiging dat de Duitse geschiedenis gekenmerkt werd door een boze continuïteit. Die moest uitgeroeid worden.

Von der Maas bis an die Memel

Een officiële afschaffing van de staat Pruisen was strikt genomen overbodig, want de geografische componenten ervan waren al een tijd toegewezen, niet aan andere Länder, zoals Wet 46 zegt, maar gewoon aan andere landen. Memel ging naar Litouwen; het noordelijke deel van Oost-Pruisen met Königsberg/Kaliningrad naar Rusland; het zuidelijke deel van Oost-Pruisen, samen met West-Pruisen en een stuk Pommeren ging naar Polen; een lapje grond ging naar Tsjechoslowakije. De Duitse bevolking van deze gebieden (dertien miljoen mensen) werd gewoon vermoord of verdreven, zodat er na verloop van tijd geen Duitsers meer waren ten oosten van de Oder-Neisse linie. Dit maakte de afschaffing al helemaal irrelevant. De rest van de deelstaat Brandenburg bleef in de Duitse Sovjetzone, de latere DDR. Na de Eerste Wereldoorlog was Pruisen trouwens al het noordelijke deel van Sleeswijk kwijtgeraakt aan Denemarken, en Eupen-Malmedy aan België. Alleen al deze verloren territoria geven een idee van de uitgestrektheid en de diversiteit van deze staat. Het geeft te denken dat er eeuwenlang tussen de Memel en Stettin geen Pools kustgebied bestond. Of, om het nog anders aan te geven: ongeveer de helft van het huidige Poolse grondgebied is eeuwenlang ‘Pruisisch’ geweest.
Hoe dat zo gekomen is, en wie die eerste ‘Pruisen’ of ‘Borussianen’ eigenlijk waren en hoe ze in het Duitse Rijk zijn geraakt, dat is het onderwerp van een van die fascinerende hoofdstukken in Norman Davies‘ Vergeten Koninkrijken. Het komt erop neer dat er enerzijds in het Duitse Rijk een graafschap/keurvorstendom Brandenburg bestond, en anderzijds in het koninkrijk Polen een hertogdom (Oost-)Pruisen. Via allerlei feodale en huwelijkstribulaties zijn die twee gebieden in de hand van dezelfde Zuid-Duitse familie der Hohenzollern gevallen. Zij vulden al snel het gat tussen deze twee kerngebieden op, en wisten er zodoende een ‘koninkrijk’ van te maken. Christopher Clark neemt de draad op vanaf 1600, waarbij hij zich eerst door de geschiedenis van alle Frederiks en Frederik-Willems moet ploegen, van de Grote Keurvorst over de Soldatenkoning tot uiteraard de grote Fritz, Frederik II, het succesnummer in alle boeken over Pruisen.

Pruisische koppen

Iedereen kent de fameuze rij met de communistische koppen Marx-Engels-Lenin-Stalin (met of zonder Mao, al naargelang), alle vier of vijf eendrachtig naar links kijkend. Zo verzonnen ook de nazi’s een zeer treffende historische ‘Pruisische’ rij, te beginnen met koning Frederik II die in de achttiende eeuw Silezië had veroverd; vervolgens de IJzeren Kanselier Bismarck die in 1870 vanuit Pruisen het Tweede Duitse Keizerrijk had gesticht; dan maarschalk Hindenburg die tijdens de Eerste Wereldoorlog de Russen bij Tannenberg had verslagen; en tenslotte Adolf Hitler die aan een Duizendjarig ‘Derde Rijk’ was begonnen. Hitler geloofde zelf in deze continuïteit: hij had het portret van Frederik II in zijn laatste bunker (Der Untergang) hangen. Maar ook vele politici en historici zijn overtuigd van deze continuïteit. De redenering is dan dat het Pruisische militarisme en de Pruisische Obrigkeitsstaat de voorwaarden creëerden, of het terrein voorbereidden waarop het zogenaamd Zuid-Duitse en on-Pruisische nazisme welig kon tieren. Hitler en de Pruisenkritische historici zijn dus dezelfde mening toegedaan. Ook volgens de beruchte historicus en Spiegel-uitgever Rudolf Augstein is het met deze Frederik II allemaal begonnen. Er loopt een lijn van Frederik naar het debacle van 1945. Maar wie was die Frederik?

Der olle Fritz

De getalenteerde dilettant, fluitist en componist (denk aan Bachs Musikalisches Opfer), de soms niet onverdienstelijke rijmelaar in het Frans, vriend van Voltaire, de historiograaf, politicus, strateeg, tacticus en va-banque speler, kortom: de jonge Frederik zowel als de Alte Fritz werden lang vóór de Franse Revolutie al beschouwd als de vleesgeworden Aufklärung. Niet door iedereen echter, en van zijn kant stond dit vermoedelijk verlichte verstand ook niet open voor om het even wat.

Frederik was elitair en selectief. Zo schreef hij over La littérature allemande – uiteraard in het Frans – dat de Middel-Duitse literatuur ‘geen schot kruit waard was, en zeker niet verdiende uit het stof der vergetelheid te worden gehaald’. Maar ook over de modernere trends giet hij alle fiolen van zijn cynisme uit: Daar zie je die afschuwelijke stukken van Shakespeare in het Duits opgevoerd, daar zie je het hele publiek van verrukking wegsmelten bij het zien en het horen van die belachelijke farcen, nog net goed voor Canadese wilden… en dan kon die afschuwelijke Shakespeare er misschien nog net mee door, want Goethe brengt het er nog slechter af: Aber da haben wir nun einen Goetz von Berlichingen, eine abscheuliche Imitation der schlechten englischen Stücke…

In ruil daarvoor krijgt de olle Fritz de hoogste lof die iemand in de tijd van de Verlichting ooit heeft kunnen krijgen, afkomstig van zijn ietwat latere tijdgenoot, de stipte Königsberger en dus Pruis – een van de laatste systeemfilosofen – Immanuel Kant. Zijn beroemde opstel Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung? begint met die zin die elke mondige en zeker elke nog onmondige burger uit het hoofd zou moeten kennen:
Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft. Onmondigheid is het onvermogen zich van zijn verstand te bedienen zonder de leiding van een ander. [Immanuel Kant, Kleine werken. Geschriften uit de periode 1784 tot 1795. Pelckmans, Kapellen, 2000, pp. 55-66
Na enkele alinea’s neemt Kants tekst een merkwaardige wending:
Nu hoor ik echter van alle kanten roepen: redeneer niet! De officier zegt: Redeneer niet, maar exerceer! De belastinginspecteur: Redeneer niet, maar betaal! De geestelijke: Redeneer niet, maar geloof! Slechts één enkele vorst (‘Herr’) in de wereld zegt: Redeneert zoveel ge wilt, en waarover ge wilt, maar gehoorzaamt! Räsonniert, aber gehorcht!

Deze éne vorst is Frederik, de Tweede, der Einzige, der Grosse. Omwille van deze passage heeft men Kant verweten een metafysica van de subalterniteit te hebben geschreven. Op het einde van zijn essay gaat Kant verder in op de paradox van het Befehl ist Befehl, terwijl je tegelijk mag denken wat je wil. Voor Kant is de sprong van het vrijelijk mogen räsonnieren zo groot, dat het vrije en republikeinse bestuur wel zal volgen. Er staan trouwens nog meer merkwaardige dingen in dit fundamentele opstel. Frederik wordt door Kant als verlicht beschouwd, onder meer omdat hij ‘het hoogmoedige woord tolerantie voor zich afwijst’ – een inzicht waar vele mensen vandaag nog niet aan toe zijn.

Eén voorbeeldje nog van Frederiks cynische ruimdenkendheid, uit de rijke, maar historische schat aan anekdoten rond deze koning: een cavalerist had met zijn paard sodomie bedreven – een misdrijf waarop in die tijd in heel Europa een ‘verscherpte’ doodstraf stond. De koning reageerde met de eigenhandig geschreven instructie: ‘Plaats het zwijn over naar de infanterie’.

Nationaal onverschillig

Was deze Frederik een Duitse nationalist? Uiteraard niet, want volgens de heersende nationalisme-theorieën bestond het nationalisme in de achttiende eeuw nog niet eens. Maar was de tweede in het rijtje van vier, de ijzeren kanselier Bismarck – die toch het Duitse Keizerrijk had gesticht op de ruïnes van het in 1870 verslagen Frankrijk – was hij soms geen Duitse nationalist? Ook hier is het antwoord neen, omdat Bismarck een verstokte Pruis was, en Pruisen kon per definitie niet nationalistisch zijn, om een paar goeie redenen.
Pruisen was namelijk pure territorialiteit, als het ware zonder een ‘gevoel van behoren’. Pruisen was een reusachtig territorium geschapen door toeval, huwelijkspolitiek, feodaliteit en branie, en bijeengehouden door een monarchie. Daarom was Pruisen een staat en geen natie, daarom kleefde aan Pruisen niets wat naar het völkische zweemde, en kende Pruisen geen vaderlandsliefde maar plichtsgevoel. Deze staat was, zoals Sebastian Haffner het uiteenzette in 1979 in zijn Preußen ohne Legende, ‘nationaal onverschillig’. Alleen de staat verbond.

Polen en hugenoten

Heel concreet kan men dat zien aan de verhouding van Pruisen tot de Polen, en tot het land Polen. Het Oud-Pruisische deel van het grondgebied was feodaal afhankelijk van het Koninkrijk Polen, zodanig dat Pruisens eerste koning zich in 1701 ‘Koning in Pruisen’ noemde en niet ‘Koning van Pruisen’. Vooral tegen het einde van de achttiende eeuw, na de tweede en de derde opdeling van Polen tussen Pruisen, Rusland en Oostenrijk, leefden er miljoenen Polen in Pruisen die niet lastiggevallen werden, die hun eigen taal en het onderwijs in die taal behielden en die niet gegermaniseerd werden. Heel wat Polen werden prominente Pruisen. Haffner merkt op dat de Polen te allen tijde Pruisen konden worden, maar nooit Duitsers. Beier of Sachs of Fransman of Engelsman, schrijft hij, was men als het ware meer ‘van nature’ dan Pruis. Ziedaar een a-nationalistische Duitse staat.
Men kan het ook zien aan het aantal vluchtelingen dat in Pruisen welkom was. Vooral na de herroeping van het Edict van Nantes (1675, Lodewijk de Veertiende) in Frankrijk, verhuisde een massaal aantal Franse protestanten of ‘Hugenoten’ naar Pruisen, waar volgens het woord van Frederik II iedereen ‘nach seiner Façon’ zalig kon worden. Godsdienst en afkomst konden Frederik niet schelen, als de burgers hun plicht maar deden en vlijtig deze grootste van alle ‘Pruisische deugden’ beoefenden. Op een gegeven moment was elke derde inwoner van Berlijn van Franse afkomst. Een De Maizière is nu Duits minister van binnenlandse zaken. Precies omdat deze mensen niet in hun identiteit gestoord werden, ontpopten ze zich als de Pruisen par excellence: denk aan Pruisens grootste romancier Theodor Fontane, oorspronkelijk Fontaine mét i. Pruisen werd zelfs het Amerika van de negentiende eeuw: immigranten in een moderniserende en industrialiserende staat.

Hitler arresteren

Precies daarin ontwikkelde zich een paradox. Pruisen was niet nodig, Pruisen was overbodig, Pruisen kon te allen tijde opgesplitst worden (wat ten slotte ook gebeurde). Het diende geen enkele ideologische idee, schrijft Haffner, ook geen nationale idee. Hij verwijt deze staat zelfs dat hij geen ander doel had dan staat te zijn… Tijdens het interbellum was deze emotionele leemte dan ook snel gevuld. In de nazitijd is Pruisen zelfs ten onder gegaan aan zijn niet-nationalisme.
Maar vóór de nazi’s Pruisen de doodsteek gaven, ontpopte deze deelstaat zich tijdens de Weimar-periode (1918-1933) als de democratische rots in de Duitse branding. Na het verdrag van Versailles gingen er Rijnlandse stemmen op, om Pruisen toch maar op te delen. Het zijn de socialisten die dit hebben verhinderd. Omdat ze tegen centralisatie waren hebben ze Pruisen nog voor een tijd gered. Het resultaat was de regering van Otto Braun die democratischer en minder autoritair was dan de regering in Weimar zelf. Nog in april 1932 werden onder druk van Pruisen alle nazi-paramilitaire organisaties (SA en SS) in het hele Rijk verboden. In hetzelfde jaar had Otto Braun een bevelschrift klaar om Hitler te laten arresteren en hem in elk geval het betreden van het Pruisische grondgebied te verbieden. Een hele verkiezingscaroussel, gevolgd door de staatsgreep van Von Papen, heeft dit alles verhinderd. Clark vertelt het allemaal meeslepend in een van zijn boeiendste hoofdstukken.

Sonderweg of Spartakus?

Maar als de Pruisische staat het nationaalsocialisme niet had veroorzaakt, wie of wat had dit dan wel gedaan? Historici hebben ooit Luther verantwoordelijk gesteld voor de nazi’s. Of het protestantisme in het algemeen. Of Pruisen. Of ze hebben merkwaardige constructies verzonnen zoals de nog altijd furore makende Deutsche Sonderweg, die aparte weg die de Duitsers zouden hebben afgelegd en die hen van voren af aan van de democratie zou hebben vervreemd. Ook Christopher Clark heeft niet veel op met deze ‘geest in de machine’-uitleg. Misschien volstaat een historischere uitleg. Misschien volstaat de constellatie van de nederlaag van 1918, plus het gebiedsverlies door het Verdrag van Versailles, plus vooral de communistische revoltes. Misschien volstaat deze poging tot staatsgreep via een regelrechte burgeroorlog, om uit te leggen waarom het nationaalsocialisme de macht kon overnemen, want naar een burgeroorlog evolueerde begin 1919 de Spartakus-opstand in Berlijn en elders in Duitsland wel degelijk. De socialistische Rijksregering heeft die manu militari onderdrukt. Stel dat de SPD toen niet door de communisten werd opgejaagd, was er dan een Rechtsruck, een ruk naar rechts mogelijk geweest? Zonder een communistische gewapende revolte die probeerde de Russische sovjets naar het Duitsland van 1919 te exporteren, was er dan sprake geweest van een militaristisch overspannen Duits nationalisme? In geen enkel Europees land heeft de bevolking vrijwillig en zonder slag of stoot de communistische variant van het socialisme aanvaard. Er is geen enkel land dat zich niet tegen zo’n revolutionaire machtsovername heeft verzet. Waarom zou Duitsland dit dan toelaten?

Een andere Endlösung

De nazi’s spraken van een Endlösung van het ‘Pruisische probleem’. Nadat ze de deelstaat hadden kleingekregen, hanteerden ze hun Pruisenbeeld nog slechts voor het decorum – zoals op die beeldenaar waarop Hitler figureert als de opvolger of de volstrekker van Hindenburg en Bismarck. Toch heeft Pruisen zijn eer kunnen redden – en dan nog door de opofferingsgeest en het plichtsbewustzijn van het gehate Pruisische officierenkorps. Twee derde van alle samenzweerders die verantwoordelijk waren voor de mislukte aanslag op Hitler, op die gedenkwaardige 20ste juli 1944, kwamen uit de Pruisische militaire bovenlaag.

De vier geallieerde generaals die op 25 februari 1947 het gevierendeelde Pruisen nog eens postuum en officieel veroordeelden, waren niet alleen lijkenpikkers: ze kenden hun geschiedenis niet. En beseften niet wat Pruisische deugden betekenden.


(Deze tekst verscheen eerder in Staalkaart nummer 31, december 2015)

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'.

Commentaren en reacties