God door een donkere spiegel
De auteur stelt dat we het recht hebben om te geloven, maar verplichtzijn om redenen aan te voeren voor wat we geloven. Dat werkt hij uit.
Nors verdraagt Leuven de naam een katholieke universiteit te zijn. Buiten de spitse geschriften van oud-rector Torfs is daar voor het grote publiek weinig van te merken. Oxford is daarmee in tegenstelling. De universiteit met de dromende torenspitsen (’the dreaming spires’ van Matthew Arnold’s gedicht) blijft een eruptie van beklijvende boeken, en getuigende professoren, over het christendom.
Miljoenen mensen lazen The Lord of the Rings, meer miljoenen zagen de beelden. Van die vele miljoenen weten er geen duizend dat J. R. R Tolkien katholiek was en zijn teksten die merktekens dragen. De Zuid-Afrikaan Tolkien werd een diepgelovige professor van de University of Oxford. Kardinaal John Henry Newman (1801-1890) van de Oxford Movement, een stroming om de Anglicaanse kerk dichter bij haar katholieke wortels te brengen, was een voorman van het religieuze serieux van Oxford. Naast de hedendaagsere Tolkien zijn er C.S. Lewis, Diarmaid McCulloch (kerkhistoricus en kenner van Christoffel Plantijn en zijn geheime sekte in Antwerpen) en de zeer productieve Alister McGrath, met een rits boeken vertaald in het Nederlands, als getuigende christenen.
Als tegenstem geldt er de strijdende atheïst Richard Dawkins. Na diens wereldbestseller The God Delusion publiceerde McGrath prompt The Dawkins Delusion als krachtige weerlegging van diens rauwe goddeloosheid. Religieuze en niet-religieuze oxfordianen struikelen over elkaar in de aula’s, debatgenootschappen en pubs van het zakdoekgrote Oxford.
Donkere spiegel
Het Raadsel van God is de kale vertaling van Through a Glass Darkly waarin Alister McGrath (68) zijn reis natrekt van marxist, atheïst naar topscheikundige in Oxford en kort daarop theoloog. De godstudie werd zijn territorium. In zijn woorden: ‘In dit boek vertel ik hoe een rusteloze, vrijdenkende anarchist met de wetenschap als grote liefde, een onmodieuze maar heel vervullende, rationele en veerkrachtige visie op de wereld ontwikkelde. Die visie bleek het christendom te zijn.’
Al op de banken van de beste school van Belfast (hij is Noord-Ier) hoorde McGrath van een leraar, die hij aansprak over de nachtelijke hemelkoepel (wie was als kind niet ontroerd onder een uitspansel van miljoenen sterren) en de beperking van de wetenschap om deze te begrijpen: ‘Daarom hebben wij poëzie nodig’. Geen verwerping van de astronomie, wel de waarheid dat zij incompleet is om iets dieps in de menselijke natuur te weergalmen. De jonge McGrath omarmde het ontbreken van zingeving en een leven zonder ‘metafysische troost’ (dixit Nietzsche).
McGrath: ‘Ik kwam tot het standpunt dat atheïsme de natuurlijke overtuiging was voor wetenschappelijk geïnformeerde mensen’. Student in Oxford McGrath kiest voor de biochemie, is succesvol en verdient beurzen en lof. Op een gegeven moment is hij door zijn biologieliteratuur, snuffelt hij in de boekenkast met het opschrift ‘De geschiedenis en filosofie van de wetenschap’ en beschouwt de inhoud als weinig meer dan niet onderbouwde kritiek op de zekerheid en de simpelheden van de natuurwetenschappen. Kritiek die Richard Dawkins sluw afserveert als ‘waarheidsverstoring’.
Arthur Koestler (The Ghost in the Machine) en Karl Popper (The Logic of Scientific Discovery) doen McGrath de onaangenaamheid ontdekken dat alle wetenschappelijke kennis voorlopig, verondersteld en hypothetisch is. Een intellectuele openbaring en McGrath voelt zich als een platlander die geconfronteerd wordt met foto’s van de planeet aarde vanuit de ruimte: ‘Ik maakte een geloofscrisis mee en de pseudo-zekerheden van de natuurwetenschappen en het marxisme verpulverden. Ik hunkerde ten onrechte naar de helderheid en de zekerheid die ik daarin meende te vinden.’
Dan toch religie
De zoektocht van McGrath leidt naar de religie en het gevecht met de ‘wensvervulling’ (naar Freud, we vinden God uit om onszelf te troosten). Hoop volgt uit een zin in Geschiedenis van de westerse filosofie (1945) van Bertrand Russell: ‘De mensen te leren hoe ze kunnen leven zonder zekerheid en toch niet door die onzekerheid te worden verlamd, is misschien wel de belangrijkste taak die de filosofie in onze tijd kan vervullen voor wie haar bestuderen.’
Alister McGrath vat na successen in de biochemie kordaat de theologie aan, doctoreert, doceert en produceert wetenschappelijke en populariserende boeken over zijn nieuwe vakgebied. Die tocht illustreert hij in zijn nieuwste werk. 68 jaar is niet niks en als oudere man en een leven van vlijt en onderzoek blijft hij de obsessie afkeuren van ongelovigen die stellen ‘We kunnen helemaal niets weten’. Voor McGrath berust dat extreme pessimisme op de zekerheid: dat er niets geweten kan worden, wat hij prietpraat vindt.
Hij trekt de realistischere conclusie dat we het recht hebben om te geloven, maar verplicht zijn om redenen aan te voeren voor wat we geloven. Hij getuigt: ‘Ik besef dat veel vragen onbeantwoord en veel kwesties onopgelost blijven. Dat is misschien wel de moeilijkste les die ik heb moeten leren.’ McGrath’s zoektocht is doodeerlijk, menselijk en inspirerend. Wie hem met dit boek wil volgen botst in de slotbladzijden op meer vertaalde werken voor zelfstudie en overpeinzing. Dawkins als misvatting. Wat er mis is met het atheïstisch fundamentalisme, samen met zijn vrouw, de psychologe Joanna Collicutt (bij Boom), is daarin een ferme aanrader.
Frans Crols was hoofdredacteur en directeur van het economisch magazine Trends en na zijn 65 werd hij vrije pen van ’t Pallieterke, Tertio en Doorbraak.
Evolueren we naar een politiek model zoals in een communistische eenpartijstaat? Ontdek het in ‘Ondernemen in Achterland 1.0’.