JavaScript is required for this website to work.

Jagen op Joden

Pieter Jan Verstraete7/10/2017Leestijd 3 minuten

De jodenjagers van Antwerpen. Wie waren ze? Wat dreef hen? Hoe waren ze in hun privé-leven? En wat wat de rol van de Antwerpse overheid?

De historicus Lieven Saerens heeft van de geschiedenis van de Antwerpse joden zijn levenswerk gemaakt. Eerder al publiceerde hij Vreemdelingen in een wereldstad: een geschiedenis van Antwerpen en zijn joodse bevolking (1880-1944) (2000); de commerciële versie van zijn doctoraatsverhandeling. Met dit boek kwam hij in de clinch met de nazaten van wijlen Antwerps oorlogsburgemeester Leo Delwaide. Een wekenlange mediastrijd zorgde voor goede verkoopcijfers. In 2007 publiceerde hij vervolgens De Jodenjagers van de Vlaamse SS en zopas verscheen Haat is een deugd: het credo van de Jodenjagers. Daarmee heeft Saerens de geschiedenis van het Antwerpse jodendom uitputtend beschreven. Lezers van zijn twee eerdere boeken zullen in zijn net verschenen boek echter nog maar weinig echt nieuwe gegevens over het lot van de joden in de Metropool  aantreffen.

Het profiel van de jagers

Haat een deugd wijdt vooral aandacht aan de levens van enkele van de meest fanatieke Antwerpse Jodenvervolgers. Drie namen springen hierbij in het oog: Gustaaf Vanniesbecq, Antoon Lint en René Bollaerts. Alle drie behoorden ze in 1930 tot de Vlaamsche Militie van Jef Missoorten, die later in gesloten gelederen de overstap maakten naar het Verdinaso en daar de kern van de Dinaso Militie uitmaakten.

Vertrekkend van dit trio brengt Saerens hun kompanen in beeld. Wie waren ze? Wat dreef hen? Hoe waren ze in hun privéleven? Opvallend hierbij is dat de meeste Antwerpse antisemieten een Verdinaso-achtergrond hadden. Toen Joris van Severen (‘de West-Vlaamse dandy en rokkenjager’, dixit Saerens) in juli 1934 zijn ‘nieuwe marsrichting’ afkondigde, ontstond er een leegloop binnen het Antwerpse Verdinaso. Ward Hermans en Arthur Nollet richtten toen zelfs het Dinaso Oppositieblok op dat slechts een kort leven beschoren was.

Om hun achtergrond te peilen, brengt historicus Saerens zowat alle vooroorlogse Antwerpse antisemitische clubjes, groupuscules en tijdschriften in beeld. Voor mij is dat deel van het boek het belangrijkste want nieuw. Het waren er tientallen: Volksverweering (dat op heel wat katholieke steun mocht rekenen), het Anti-Joodsche Front, Vrienden van het Nieuwe Duitschland, de Germaansche Gilde, de Vlaamsche Kampeergemeenschap, de Realistische Beweging, de Nationale Volksche Beweging, de Dietsche Arbeiderspartij, de Nationaalsocialistische Vlaamsche Arbeiderspartij (NSVP), de Nederduitsche Jeugd, Volksverweer en De Adelaar zijn zowat de belangrijkste. Allen hadden ze hun eigen aanhang, meestal een paar tientallen, en hadden ze een eigen orgaan. Hun gemeenschappelijke noemer was hun Jodenhaat. Op encyclopedische wijze beschrijft de auteur hun wel en wee. 

De overheidsrol tijdens en na de oorlog

Daarnaast besteedt Saerens wederom de nodige aandacht aan de medewerking van de Antwerpse autoriteiten aan de Jodenvervolging en de razzia’s. Nu gaat hij de hand- en spandiensten van een aantal individuele politieagenten na. Sommige gingen even erg te keer als de Vlaamse SS-Jodenjagers. De auteur stelt vast dat slechts een ‘bijzonder kleine minderheid’ van de Sinjoren de joden daadwerkelijk hielp. Wat een contrast met Brussel, laat hij zuchtend zijn lezers weten. Hoewel de Brusselse lokale autoriteiten tot tweemaal toe weigerden aan Jodenrazzia’s deel te nemen, werden ze daarvoor op geen enkele wijze gestraft, aldus Saerens.

Het opmerkelijke verschil tussen Antwerpen en Brussel had ook gevolgen voor de deportatiecijfers. In totaal werd 45% van de joden in België weggevoerd. Hiermee kwam België in het midden te staan tussen de 75% van het Nederlandse aantal en de 25% van de Franse joden. Bij een regionale opdeling van het Belgische cijfer komt Saerens tot de vaststelling dat 37% van de joodse bevolking van Brussel weggevoerd werd en maar liefst 68% van de Antwerpse joden.

Saerens is daarnaast de mening toegedaan dat het gerechtelijk onderzoek na de oorlog gefaald heeft wat betreft het vervolgen en berechten van de Jodenjagers, zowel deze van de Vlaamse SS als diegenen die behoorden tot het politiekorps van de stad Antwerpen. Allen kwamen ze er met een te lichte straf vanaf, aldus zijn opinie. Gezien het tijdsgewricht werd er aan de Jodenvervolging toen veel minder aandacht besteed als nu. Ook de geestelijke overheid krijgt een sneer van de auteur. Immers, kardinaal Van Roey was meer geïnteresseerd in het ‘lot van zijn klokken’ dan dat van de Joden.

Aanrader?

We vermelden graag dat het boek een groot aantal foto’s bevat die auteur kon halen uit de strafdossiers van het auditoraat-generaal. Ze worden hier voor het eerst gepubliceerd. Het boek bevat eindnoten en een register maar geen bibliografie.

Ook dit derde boek over de Antwerpse joden is lezenswaardig. Echt ‘baanbrekend’, zoals omschreven op de achterzijde van de cover, zouden we het niet durven noemen. Daarvoor bevat het werk te veel herhalingen die al in de eerste twee boeken aan bod kwamen. Het wordt nu wel stilaan tijd dat de historicus Saerens zich op een nieuw onderzoeksterrein stort.

Pieter Jan Verstraete (1956) is bibliothecaris in Kortrijk maar wijdt zich al zijn hele leven aan de geschiedschrijving van de Vlaamse Beweging. Hij is de biograaf van o.a. Hendrik J. Elias, Odiel Spruytte, Reimond Tollenaere, Leo Vindevogel en tientallen militanten uit de Vlaamse Beweging. Momenteel werkt hij aan een monumentale biografie van Staf De Clercq.

Commentaren en reacties