Kunstenaar Jan Vanriet schaatst en schetst op twee pistes
De bescheiden kunstschilder Jan Vanriet schaatst en schetst al een tijd op twee pistes tegelijk: die van het artistieke en het literaire.
De internationaal gerenommeerde maar erg bescheiden kunstschilder Jan Vanriet (°1948) schaatst en schetst al een tijd op twee pistes tegelijk: die van het artistieke en het literaire. Na een tiental dichtbundels en een intrigerend egodocument ‘Radeloos geluk’, is er nu zijn eerste roman ‘Rovers’.
Tobbende kunstschilder
Ik zou bijna zeggen: eindelijk, een roman van deze wat tobbende kunstschilder. En die roman geeft op een organische manier het samenspel weer van verschillende facetten: een vaak getormenteerd kunstenaarsleven en de existentiële reflecties erop, de omgevingscontext met de soms wrede reacties van modieuze semi-artistiekelingen én het persoonlijke, soms ironische relaas van schilder Louis Zoethout (in wie we toch vaak de auteur zien doorschemeren).
Deze drie doorwrochte elementen maken er een hybride roman van, geschreven in een taal die vaak filosoferend is, psychologisch doordesemd met de melancholie van de ouderdom en het afronden van een boeiend leven. Opgesteld in een taal en een stijl die altijd vlekkeloos touché zijn, met een beeldend en associatief vermogen die erop wijzen dat bij dit dubbeltalent literatuur en fantasie, samen met de verwijzingen naar de troostende en eeuwige partner Nora, de voedingsbodem vormen van zijn leven. Twee van de drie thema’s etsen een serieuze kras op het canvas van zijn leven. Ik zou zeggen: ‘Rovers’ is een variante op ‘Radeloos geluk’, hetzelfde maar anders. Idem sed aliter.
Louis Zoethout
Maar nu over onze Louis Zoethout, de immer-piekerende en soms overgevoelige hoofdfiguur. De schilder die op een bepaald moment iets onderneemt, schuldeloos, maar in woke-tijden is blijkbaar niemand nog onschuldig! En dat zal onze geëngageerde artiest vlug in zijn kunstenaarsziel worden gebrand. De kunstscène waakt immers onvermoeid als een nieuw soort inquisitie.
Zoethout schildert een variante op ‘De roof der Sabijnse maagden’ van de 17de-eeuwse classicist Nicola Poussin. Livius schreef ooit over deze stichtingsmythe (de Romeinen hadden een tekort aan vrouwen, en dus roofden ze 683 Sabijnse maagden) en Louis Couperus dichtte erover. Picasso en Jacques-Louis David (de man die Marat’s dood in zijn bad zo mooi schilderde) gebruikten het thema dan weer in een tijd dat de gedachtepolitie nog niet postmodern was.
Zoethout, die al minder goed in de markt lag bij de wokistische en decadente kunstbobo’s en bij de uitgemergelde kunstinquisiteurs met hip Theo-brilletje, wordt slachtoffer van een hetze en van een mediacampagne zoals we die vandaag elke dag als postmodern ritueel opgevoerd zien. Was deze bekende artiest, deze Zoethout, immers geen absolute seksist geworden?! Zomaar variëren op Poussin’s picturale verbeelding (met verkrachtingen en brute seks: die Romeinen toch!).
Dat kan niet door de kunstbeugel van de nieuwe verwaand-feministische en kokette MeToo-toverkollen, die van slachtofferisme en opgeklopte feiten hun beroep hebben gemaakt en de ‘male gaze’ tot hun obsessie. Ook al had Zoethout dan de intentie met zijn variante op de Sabijnse maagdenroof de kracht van vrouwen te verheerlijken. Het helpt niet als de bachaga’s van de kunst hun nieuwe moralismen op de kunst loslaten.
De kunstenaar als oude zak
Het zet een psychologisch proces in gang waarbij deze complexe kunstenaar, die van zelfbeklag naar ontgoocheling zwalpt, zichzelf voortdurend bevraagt en daarbij van herinneringen begint te leven. Hij voelt zich van piepschuim. Het is uitermate verleidelijk Louis Zoethout te volgen in zijn ‘ratiocinaties’. Mee te leven met de aarzelingen van deze ooit geëngageerde kunstenaar die nu bijna als een rechtse oude zak wordt beschouwd. Het kan verkeren. Dit proces maakt veel los bij hem en het is perfect herkenbaar, ook voor de niet-kunstenaar.
Links wordt rechts, althans in de perceptie van de missionarissen van de dogmatische policor-catechismus, vandaag gemuteerd in een politiek correct denken dat velen als een dodelijke beschavingsziekte ervaren. Zoethout verwondert zich over de nieuwe gecensureerde wereld waarin hij getuimeld is, een tijdperk dat van iemand die vragen stelt bij de postmoderniteit met zijn ‘virtue signalling’ een halve nazi dreigt te maken.
Erkenning willen (de ‘thymos’ van Hegel), maar die gevoeligheid niet willen tonen, ze larmoyant verstoppen: ziedaar Zoethouts ambivalentie. Het Museum van de Moderne Tijd (in de roman het MUMOT, erg herkenbaar als het Antwerpse MUKHA ) is eigenlijk een graftombe van pretenties. Maar misschien is de verleiding om tot die conceptuele oplichtersclub te behoren toch te groot…
De kunstenaar als egotist
Louis Zoethout is gefocust op zichzelf en dat levert mooie en boeiende literatuur op waarin herkenbare vragen over de kunstwereld scherp worden neergezet. De wereld ontglipt hem (en dat is erg herkenbaar voor velen onder ons) en de hamvraag luidt: waar zijn we mee bezig?!
Kan hij nog schilderen in een wereld van dubbele standaarden, een universum waarin hij zich als kunstenaar moet afvragen of een tekening van Degas van een badende vrouw nog wel kan. Louis Zoethout voelt zich als de oude acteur in Philip Roth’s ‘De vernedering’: hij was zijn magie kwijt. De vonk was gedoofd. Zijn atelier wordt een soort vagevuur.
De vrouw als eeuwige troosteres
Tegelijk is dit boek een ode aan zijn ‘eeuwige vrouw Nora’, in de ‘train-train de la vie’ is dat de schrijfster Simone Lenaerts, die hij door het hele boek heen bijna vereert als degene die het nobelste van de geduldige vrouw incarneert. Nora is de iconische troosteres van de soms zielige Louis Zoethout, maar tegelijk is zij de sterke pilaar die het rammen en drammen van de kunstenaar opvangt.
Louis Zoethout is een romanpersonage en niets menselijks is hem vreemd. Nu en dan echter heb ik toch de indruk dat ik de stem van de romanschrijver Jan Vanriet hoor, par personne interposée, want Zoethout spreekt en lamenteert. Die stem is soms wat fluisterend, wat ingehouden (mag ik als geëmancipeerde kunstenaar wel politiek incorrect zijn? Ben ik dan misschien plots ‘rechts geworden?!); soms is die stem larmoyant en vol zelfmedelijden.
De schreeuw
‘Rovers’ is een rijke roman waarin de lezer de soms jeremiërende schreeuw van een wankelende kunstenaar hoort die zijn frustraties vanuit de onpeilbare diepten schreeuwt (zo staat het er in alle ironie). Dat leidt ertoe dat de lezer meegezogen wordt in een interessant artistiek en psychoanalytisch universum.
En het is een plus dat de kunstminnende lezer in deze roman niet alleen heel wat nare kleine kantjes kan terugvinden van schilders en schrijvers – de auteur spaart zijn kunstbroeders niet – maar dat hij ook met wat speurwerk een feestje van perverse herkenning kan vieren door de namen van de authentieke artiesten te detecteren. Plezier verzekerd!
Wim van Rooy (1947) is publicist en essayist. Hij is licentiaat Letteren en Wijsbegeerte afdeling Germaanse Filologie en licentiaat Zweedse Taal- en Letterkunde (RUGent, 1971) - bijkomende specialisatie: godsdienstwetenschap. Hij is auteur van o.a. ‘De malaise van de multiculturaliteit’ en ‘Waarover men niet spreekt. Bezonken gedachten over postmodernisme, Europa, islam’.
Het overlijden van de briljante schrijver Wessel te Gussinklo ging bijna onopgemerkt voorbij. Een in memoriam.