JavaScript is required for this website to work.

Lachen om/vanuit Europa

Edi Clijsters31/8/2016Leestijd 5 minuten

Je hoeft geen zomerhater te zijn om ook in deze tijd van het jaar te genieten van een goed boek, een serieus boek zelfs. Zeker als dat serieuze boek handelt over … de lach. ‘Het grote boek over onze worsteling met ironie’, noemt de uitgever het, maar dat zegt lang niet alles. Het is een ruim 300 bladzijden lange zwerftocht doorheen 25 eeuwen Europese filosofie (en een flinke brok literatuur) waarin wordt nagegaan hoe het onblusbare zoeken naar waarheid en zingeving telkens weer behoefte had aan ironie, zelfspot en ‘ont-tovering’ om niet te verzanden in dogmatiek of ijdel pragmatisme.

Je hoeft geen zomerhater te zijn om ook in deze tijd van het jaar te genieten van een goed boek, een serieus boek zelfs. Zeker als dat serieuze boek handelt over … de lach. ‘Het grote boek over onze worsteling met ironie’, noemt de uitgever het, maar dat zegt lang niet alles. Het is een ruim 300 bladzijden lange zwerftocht doorheen 25 eeuwen Europese filosofie (en een flinke brok literatuur) waarin wordt nagegaan hoe het onblusbare zoeken naar waarheid en zingeving telkens weer behoefte had aan ironie, zelfspot en ‘ont-tovering’ om niet te verzanden in dogmatiek of ijdel pragmatisme.

Dat is al een hele mond vol en bovendien gebruikt de auteur de inzichten uit zijn zwerftocht als toetssteen voor de ontwikkeling van ‘Europa’ zoals dat had kunnen of zou moeten zijn, maar helaas (nog?) niet geworden is. Kortom: een immense stof, die uitmondt in enkele prangende vragen. Daarom herinnert dit boek onwillekeurig aan die andere kanjer (onlangs hier besproken) van Olivier Boehme over Europese ‘grenslanden’. Alleen is Boehme iets terughoudender in zijn kritische bedenkingen. Vanheeswijck maakt daarentegen geen geheim van zijn voorkeur voor de non-conformistische denkers, de luizen in de pels van de heersende ‘waarheden’, én hij legt aan de hand van uitvoerige toelichtingen en citaten ook uit waarom. En opdat de lezer in die overvloed aan materiaal de draad niet zou kwijtraken, houdt Vanheeswijck hem (m/v) bij de les met … twee draden.

Penelope

Uitgangspunt (en inspiratie voor de titel) is een tweevoudige metafoor: de draad van Penelope versus de draad van Ariadne. Een eindeloos ver verleden dus en eerder mythes dan feiten; maar wel twee beelden die al eeuwen meegaan. (Wie zich het stormpje-in-een-glas-water herinnert dat onlangs in een Vlaamse krant woedde over de waarde van de klassieke oudheid voor hedendaags onderwijs mag nu even gniffelen).

Penelope weeft overdag, trekt ’s nachts alle draden weer uit, en weeft daags nadien onvermoeibaar verder; zij drukt zo haar overtuiging uit dat haar man (Odysseus) zal terugkeren. Ariadne geeft ‘haar’ held, Theseus, een draad mee opdat hij – anders dan zijn voorgangers – zijn weg terug zou vinden uit het labyrint waarin hij het monster heeft gedood dat een hele natie terroriseerde. Voor Vanheeswijck symboliseert de ene draad de nooit aflatende twijfel, de bereidheid om altijd weer bestaande ‘zekerheden’ op te geven en nieuwe mogelijkheden te verkennen. De andere draad is die van de pragmatische keuze, de snelle uitweg uit een netelige situatie. Maar kijk: Penelope wordt beloond, Ariadne wordt in de steek gelaten.
‘De metaforische tegenstelling’, zo beklemtoont de auteur al in de eerste bladzijden, ‘raakt het hart van de idee Europa’. Je kan Europa zien als eeuwenlange en moeizame ‘ontwikkeling van een idee langs draden van geleidelijkheid, als een precair samenspel van weven en lostrekken’. Maar die opvatting ‘botst met de recente politieke en economische werkwijze van de Europese Unie’, met ‘de recente there is no alternative-politiek’. De auteur opteert duidelijk voor een culturele en filosofische benadering van het concept Europa. Waarom hij de louter pragmatische, de in meer dan één opzicht louter zakelijke aanpak van de Europese eenmaking verkeerd vindt én contraproductief, wil hij verduidelijken via een lange excursie door het Europese geestesleven vroeger en nu.

Alleen: waar is bij dit alles de lach gebleven ? Grof vereenvoudigd, in bewoordingen die Vanheeswijck niet altijd zo hanteert maar die vermoedelijk wel zijn gedachtengang samenvatten : alleen een cultureel-filosofische aanpak kan (in tegenstelling tot het ‘markt-isme’ dat nu alles verziekt) voor Europa een werkelijk duurzame grondslag bieden; die filosofische grondslag kan maar duurzaam zijn wanneer hij ‘in waarheid leeft’; om ‘in waarheid te leven’ moeten gevestigde ‘waarheden’ voortdurend in twijfel worden getrokken; en daartoe zijn lach en ironie onontbeerlijk.

Hoon

Het klinkt eenvoudig, het is aartsmoeilijk. En vreselijk ondankbaar, want de geschiedenis van het Europese geestesleven leert dat denkers die dat aandierven doorgaans werden beloond met isolement, hoongelach, vervolging of zelfs dood. De lijn loopt van Socrates en Diogenes over Erasmus, More, Montaigne, Voltaire, Nietzsche tot de Tsjechische filosoof Patocka, destijds woordvoerder voor Charta 77. Maar ook Freud en Wittgenstein, Brague en Sloterdijk duiken in het verhaal op, en – uiteraard, denk je dan – Dante, Rabelais, Musil en Kundera. Vanheeswijck heeft zelfs bij Kant een passage over de lach gevonden.
Laat hier echter geen misvatting ontstaan: dit boek is geen bloemlezing van wat alle mogelijke filosofen en literatoren hebben geschreven over de lach. Wat het wel is? Een boeiende en leerrijke speurtocht waarbij de auteur telkens weer wijst op de vitale rol van twijfel en ironie om schijn van zijn, dogma van werkelijkheid te onderscheiden.

Met uitvoerige commentaren en citaten maakt hij de lezer duidelijk waarop hij zijn visie stoelt, maar tegelijk doet hij die lezer daarmee ook voldoende materiaal en referenties aan de hand om tot een eigen oordeel te komen. Zodat het boek weliswaar geen bloemlezing is maar toch een rijke bron voor citaten en/of stimulerende ideeën, ook en vooral met betrekking tot de huidige samenleving, wat allicht wel de bedoeling was van de auteur. Je hoeft zijn typologie van de lach, zijn beschouwingen over ‘Mitteleuropa’, zijn (post-religieus) pleidooi voor ‘zorg om de ziel’ niet kritiekloos te onderschrijven, want dat zou precies ingaan tegen de geest van de schrijver. Maar je moet erkennen dat hij veel, heel veel stof tot nadenken geeft.
Ook voor de actualiteit, gekenmerkt door de brexit en ‘de opmars van de populisten’. Daar staat Penelope voor het opnemen van steeds nieuwe draden, aangereikt door de veranderende werkelijkheid voor een niet-aflatende openheid en zelfkritiek die Europa cultureel bepaalt. Alleen heeft de ontwikkeling van de Europese Unie steeds meer op de draad van Ariadne vertrouwd: pragmatisch, wars van – of zelfs ronduit vijandig tegenover – het zoeken naar waarheid en het kritisch onderzoeken van heersende ‘waarheden’.

De jongste geschiedenis toont nu echter onweerlegbaar aan dat juist die aanpak pas echt tot problemen leidt, stelt Vanheeswijck. Wellicht ietwat ‘étonné de se trouver ensemble’ citeert hij voormalig Europese Raadsvoorzitter Herman Van Rompuy die waarschuwt dat de roep om nieuwe ‘grote verhalen’ en wervende ideeën zelden of nooit inhoud krijgt en veeleer als een noodkreet klinkt dan als een politieke analyse. Vanheeswijck stelt daar in een fraaie paradox tegenover dat juist de ‘ketterse geschiedfilosofie’ aandringt op ‘zorg voor de ziel’ en het einde van de grote verhalen als een illusie doorprikt.

Marktisme

‘Zorg om de ziel’ betekent: het besef dat elk metafysisch paradigma vatbaar is voor herziening. En dat geldt ook voor dat ‘grote verhaal’ bij uitstek dat sinds enkele jaren Europa (en eigenlijk de gehele wereld) teistert: het markt-isme (zoals de briljante Abram de Swaan het als eerste noemde) dat de status van een heuse metafysica lijkt gekregen te hebben. Die eigentijdse ‘dominante vooronderstelling’ is echter niet meer dan de zoveelste vorm van dogmatisme en fundamentalisme. Met als gevolg onder meer dat de draad van Ariadne nu prikkeldraad rond Fort Europa is geworden. Niet zonder reden citeert Vanheeswijck meer dan eens de mijmering van T.S. Eliot: ‘where is the wisdom we have lost in knowledge?’.

Tot slot mag de vraag herhaald: waar is bij dit alles de lach gebleven? Inderdaad: voor Vanheeswijck gaat het toch vooral om twijfel en ironie als noodzakelijke instrumenten om ideeën en werkelijkheid kritisch te benaderen. Wie meer wil lezen over de lach-an-sich (dank u, Immanuel) kan terecht bij een fors stuk dat Bart Verschaffel publiceerde in De Witte Raaf (mei-juni 2015). Het is duidelijk dat Verschaffel en Vanheeswijck een verschillend terrein bestrijken en vanuit een verschillende bekommernis werken. Maar ook dan is het toch wel merkwaardig dat geen van beiden het werk van de ander ook maar met een syllabe – negatief of positief – vermeldt, terwijl Vanheeswijck toch al 25 jaar geleden over deze thematiek schreef. Ach, de ivoren toren telt blijkbaar vele kamers, waarvan de bewoners elkaar rustig kunnen ignoreren.

De bekoring is dan ook groot om te besluiten met een bedenking die Vanheeswijck citeert uit zijn eigen oudere boek: ‘Eigenlijk moet je tegelijk de werkelijkheid ernstig nemen en jezelf niet al te ernstig nemen. Je moet je in alle ernst verzetten tegen onrecht, leugen en onderdrukking. En tegelijkertijd moet je er altijd rekening mee houden dat je je, ook in je verzet, kan vergissen. Waarschijnlijk is er niets belachelijkers dan iemand die zichzelf au sérieux neemt’.

Edi Clijsters is doctor in de politieke wetenschappen, oud-adjunct-hoofdredacteur van De Morgen en vertegenwoordigde de Vlaamse regering in Berlijn. Hij is kernlid van Vlinks en medewerker van het maandblad Meervoud.

Commentaren en reacties