JavaScript is required for this website to work.

Liefde in tijden van haat

Emmanuel Waegemans30/8/2022Leestijd 4 minuten

‘Liefde in tijden van haat’ is het relaas van de Europese intellectuelen voor en tijdens het nazisme, van de roaring twenties tot na WOII.

 Florian Illies. Liefde in tijden van haat is niet te verwarren met ‘liefde in tijden van cholera’, maar zo had dit boek ook kunnen heten. Of met een gedicht van Poesjkin ‘Een feest tijdens de pest’. Een intrigerende titel, het thema blijft intrigeren ook tijdens de lectuur, zelfs na het verwerken van het eerste van de drie delen van het boek : Ervoor, 1933 en Erna. Wat met ‘ervoor’ bedoeld wordt, is duidelijk : voor het uitbreken van de pest, in dit geval de bruine pest.

Duizelingwekkende jaren 20

In feite gaat het dus over de Weimarrepubliek, de voor velen verwarrende, chaotische periode direct na de Eerste Wereldoorlog en voor de machtsovername door de nazi’s (1933). Het eerste deel is een caleidoscoop van het liefdesleven van Europese intellectuelen in de jaren twintig. Een stoet van bekende en minder bekende intellectuele VIP’s trekt aan ons voorbij, de ene al gekker en extravaganter dan de andere. Soms duizelt het, soms krijg je een hele cultuurgeschiedenis van de roaring twenties voorgeschoteld.

Aan het oog van de lezer  trekken in een nooit ophoudende stoet voorbij : Theodor Adorno, Josephine Baker, Simone de Beauvoir en Jean-Paul Sartre, Walter Benjamin en Gottfried Benn, Bertolt Brecht, Charlie Chaplin, Gabriele d’Annunzio, Marlene Dietrich, Alfred Döblin, Robert Musil, de familie Mann, Pablo Picasso, Leni Riefenstahl, en ga zo maar door, tientallen grootheden uit het artistieke en culturele leven van de jaren twintig en dertig.

Omdat de auteur zich geconcentreerd heeft op de liefde, op het liefdesleven van deze sterren, krijgen we een dolgedraaide carrousel van emoties, liefdes die maar niet willen lukken, bedrog, overspel, driehoeksverhoudingen, vrije huwelijken, dit alles doordrongen van een buitengewoon grote portie drank en drugs. De lezer verliest de draad en wordt overweldigd door deze wereld van promiscuïteit en zelfdestructie. Na de lectuur van het eerste deel vraag je je onwillekeurig af wat er nu gaat volgen. En waarom de auteur de cesuur maakt ?

Vlucht voor de nazi’s

Het tweede deel (1933, p. 163-246) is korter, maar even hevig en angstaanjagend. De nazi’s zijn aan de macht gekomen en intimideren, molesteren of vermoorden alle ongewenste Duitsers : homoseksuele kunstenaars, Joden (schrijvers, artsen, componisten), journalisten, uitgevers, sociaaldemocraten en communisten. Wie het gevaar op tijd ziet naderen, wacht het onheil niet af en slaat op de vlucht : naar Scandinavië (Bertolt Brecht), Frankrijk (de meesten), sommigen naar Italië, Zwitserland (dat in de oorlog neutraal zal blijven), Tsjecho-Slovakije, en natuurlijk Amerika.

De eerste emigrant – de eerste van de 553 door de nazi’s afgeschreven Duitsers (174) uit het jaar 1933 is George Grosz : ‘Hij heeft de Weimarrepubliek in zijn tekeningen en schilderijen vereeuwigd : de dikke buiken, de hoge hoeden, de naakte danseressen, de waanzin, de armoede.’ (167) De pacifist Erich Maria Remarque, auteur van het antimilitaristische kassucces Im Westen nichts Neues, trekt naar Zwitserland. De taal van de nazi’s tegen al wie hen niet aanstaat, is vulgair en laat geen sprankeltje hoop over : ‘Thomas Mann is een francofiel, een streber, een marxist en een daartoe met het centrum flikflooiende figuur en bovendien ook nog pacifistisch en Joods verwant.’ (177)

De voor de jaren twintig representatieve figuur Kurt Tucholsky wordt gek van wat er in zijn vaderland gebeurt ; vanuit Zuid-Frankrijk schrijft hij : ‘Dat onze wereld in Duitsland opgehouden is te bestaan hoef ik u vast niet te vertellen. En daarom zal ik voorlopig mijn mond houden. Tegen een oceaan valt niet op te fluiten.’ (229) Terwijl iedereen uit Duitsland naar Frankrijk vlucht, trekt Jean-Paul Sartre uit Frankrijk naar Duitsland – om er bij Edmund Husserl de fenomenologie te gaan bestuderen (zonder Duits te kennen). Maar ‘hij neemt volstrekt geen notitie van het tijdperk van de haat dat is begonnen’ (234).

Maar al de ellende, het exil, de boekverbranding, de angst, de armoede die met verhuizen en vluchten gepaard gaat, beletten vele sterren niet om hun krankzinnig liefdesleven van voor 1933 voort te zetten. Bertolt Brecht valt van de ene affaire in de andere en ‘in zijn erotomanie laat Brecht zich ook door emigratie niet van zijn stuk brengen’ (186).

Tijdens het nazi regime

In deel 3 (Erna, p. 249-344) behandelt Illies wat er met al deze sterren na de machtsovername door de nazi’s gebeurd is. Wie niet op tijd de benen had genomen, moest zich in Duitsland zien te redden en ofwel laveren ofwel in de ‘binnenlandse emigratie’ gaan (innere Emigration, zoals Ernst Jünger) (304). Zo moet de anti-nazi Klaus Mann ervaren dat niet alleen grote auteurs als Robert Musil en Stefan Zweig, maar zelfs zijn vader niet meer willen schrijven voor zijn tijdschrift Die Sammlung, omdat ze beseffen dat ze het dan wel kunnen vergeten om nog iets in Duitsland zelf gepubliceerd te krijgen (354).

Voor vele koppels geldt dat hun verhouding lijdt ‘onder de angst, de bestaansonzekerheid en het voortdurend verhuizen – en onder de alcohol waarmee ze daartegenin proberen drinken’ (265). Sommigen plegen zelfmoord (zo Kurt Tucholsky in Zweden), de beroemde auteur van Untergang des Abendlandes heeft geluk: hij sterft in 1936, zodat hij de catastrofe van de westerse cultuur niet hoeft mee te maken (285). Maar ook de thuisblijvers hebben het moeilijk en moeten schipperen of meedraaien, zoals de beroemde filmmaakster Leni Riefenstahl, die hier niet al te mooi uitkomt (286). De grote Joseph Roth sleurt de populaire schrijfster Irmgard Keun mee in een roes ‘van schrijven, leven en drinken’, volgens Illies ‘het wonderlijkste en ontroerendste paar van de Duitse emigratie’ (292).

Ook in deze periode weer extravagante liefdesaffaires (zo tussen Marlene Dietrich en Ernest Hemingway), die zich weinig gelegen laten liggen aan wat er in Duitsland gebeurt of in de rest van Europa – zoals Sartre die ook in Parijs niet doorheeft dat het er vol geëmigreerde Duitsers loopt. Een Duitser in Frankrijk hoort rondom zich almaar Duits praten en ‘iedereen die hier Duits spreekt is een Jood of communist’ (317).

Het boek sluit af met de verhuis van de familie Mann naar Amerika (herfst 1938), zij hebben ‘hun vertrouwen in de veiligheid van Europa verloren en leven met de wetenschap dat zij ‘Duitsland’ altijd zullen belichamen, waar dan ook.’ (323) 1939 maakt ‘de laatste zomer van het oude Europa’ (327) mee.

Destructieve gevoelens

Het boek leest als een fascinerende ‘kroniek van een gevoel’, zoals de ondertitel in het Duits heet, het is de vraag wat dat gevoel is : liefde of het ontbreken van liefde, nervositeit, ondergangsgevoel, pessimisme, promiscuïteit, bedrog, excessen, alles op het spel zetten in het aangezicht van de catastrofe ?

Het boek werkt ook een beetje vermoeiend, er komt geen einde aan de avonturen (of beter avontuurtjes) van de hoofdfiguren, aan de uitspattingen, de alcohol en de drugs, aan verslavende seks, overspel, bedrog, huwelijken en scheidingen. Wanneer de redundantie toeslaat, moet de lezer het boek even terzijde leggen om te bekomen van de wervelstorm van destructieve gevoelens.

Graag had ik wat meer gelezen over de Duitse emigranten in Nederland, meer bepaald over Allert de Lange en Querido. De meest macabere en minst tot de verbeelding sprekende figuur in dit boek over de liefde is de Russische dictator Jozef Stalin (257).

Prof. Emmanuel Waegemans in emeritus hoogleraar aan de KU Leuven. Hij bestudeert o.a. de Russische emigratie, de Russisch-Nederlands-Belgische betrekkingen en de Russische literatuur. Hij is ook voorzitter van het Filip De Pillecyn Comité.

Commentaren en reacties