Lieven Taverniers Tlieverdje is een Fanfare van honger en dorst
In Tlieverdje bundelde liedjesschrijver Lieven Tavernier 26 prozaverhalen, vol van de spirit van zijn ‘Fanfare van honger en dorst’: ironisch verwoorde melancholie.
Wat u altijd al over Lievens Fanfare had willen weten maar nooit hebt durven vragen, staat in zijn jongste boek, de verhalenbundel Tlieverdje. Het is het fraaist geschreven en tegelijk mooist uitgegeven drukjuweeltje van dit triestige najaar. Het staat in de droevig-vrolijke toonaard die we van zijn liedjes kennen en kan dus perfect dienen als homeopathisch middel tegen de herfstige, pandemische stemming waaraan zovelen onder ons vandaag ten prooi zijn.
Weet u niet wie Tlieverdje is? Dat verbaast me want hij gaat al heel lang mee. Het boekje gaat immers onverbloemd over Tavernier Lieven zelf want lang geleden schreef hij in een Gentse campuskrant en voor radioprogramma’s zoals De gewapende man columns onder de titel ‘Tlieverdje’. Belangrijk is dat hij ook muziek recenseerde in Tliedboek, het Gentse studententijdschrift over kleinkunst dat vanaf 1967 tot eind jaren zeventig gemaakt en geschreven werd door ‘achtenzestigers’. Onder hen ook Miel Swillens, een dubbelganger van Bob Dylan, die tot zijn overlijden in 2017 voor ons eigenste Doorbraak de pertinentste stukken heeft geschreven. Wie verder nog tot de Fanfare behoorde is een zorgvuldig bewaard geheim, maar dit kan ik met zekerheid stellen: Miel moet een van de treurigste blazers geweest zijn.
De fanfare zelf
Een zestal jongens, pas de adolescentie ontgroeid, struint door de ‘stad van Gent’ als in een chain gang van melancholie omdat ze allemaal Bob Dylans willen zijn maar niet kunnen. De mensen spreken over hen: een bende half-geleerde armoezaaiers, studenten van de kouwe grond, ’t verdriet van Gent, enfin een fanfare van honger en dorst. Tavernier schiep hun lijflied in retrospect. Ik beluister het hier nog eens in een versie met blaasorkest van Henny Vrienten tijdens de Radio 1 sessies van 2013 toen Lieven Tavernier zijn teksten nog duidelijk uitsprak. Vandaag zit er meer brom op zijn stembanden maar dat geeft niet want iedereen kent die Fanfare allang van buiten. En voor wie het toch niet volledig kan meezingen, vat ik het even strofe per strofe samen:
1. Onze fanfarestudenten studeren niet maar zitten op terrassen en in koffiehuizen (de Mokabon in de Donkersteeg!) en bekijken de mensen. Daar kunnen ze veel van leren. 2. Ze leven van frieten en mosselen en bezoeken een studentenkeet in de Sint-Pietersnieuwstraat die door Lieven, naar de voornaam van de cafébaas, ‘Eddy’s drankwinkel’ wordt genoemd. 3. Ze spelen gezamenlijk hun eindeloze treurmars tot de vrouwen eraan komen die nu en dan er een uitpikken om hem dan weer te laten vallen. 4. Ten slotte betalen ze toch de hoge prijs van hun vrijheid in ruil voor een zeker maar vervelend bestaan met baan, auto en kind. En van dan af aan begint het grote janken.
Tot zover het lied ‘De fanfare van honger en dorst’.
Taverniers bohème
Ziedaar kort samengevat ook de spirit van Tlieverdje, waar we trouwens geregeld de fanfare tekstueel voorbij zien passeren. De eerste glimp ervan vangen we al op in een fragment dat ook op Taverniers recentste cd Verloren in de tijd staat, onder de titel ‘Eerste lief’. Een hele klas collegejongens (internen!) ziet gedurende één dag één meisje bezig op de missiekermis. Van dan af aan zijn ze verloren, en gezamenlijk op zoek naar de ene, ware liefde. Op dat moment vormen ze alreeds een fanfare. Waar Tavernier in de buurt is, ontstaan fanfares. Zijn fanfare is sa bohème die per definitie moet eindigen in opheffing en in een gevoel van waar is de (eerste) sneeuw van weleer… Voor hem is elke ‘wij’ een fanfare met een lugubere eindbestemming. Leest u het er maar op na: het vers over de prijs van de vrijheid in het lied ‘De fanfare’ komt heel voorspelbaar terug in het allerlaatste verhaal van Tlieverdje.
In zes van de zesentwintig verhalen in Tlieverdje fungeert het personage Tlieverdje als Taverniers persona. Maar zijn effectiefste literaire vermomming is en blijft toch zijn ik zelf, waarvan hij ons slechts de melancholische zijde laat zien. Beter masker laat zich voor hem niet indenken, want uit het personage van de ongeneeslijke melancholicus heeft hij zijn prangendste liederen geperst.
Net zoals in zijn liederen heeft de verteller behoefte aan katalysatoren om het al dan niet paradijselijke verleden op te roepen. Een stoomfluit doet aan de trein naar het internaat in Michelbeke denken (vroeger ook al in een lied); zich buigen over het water van een vijver haalt de diepst verborgen herinneringen naar boven; zijn arm geheugen is als ‘een lens die hij steeds scherper instelt’; het zurige, zwarte water van de Lieve wordt een fixeerbad waarin hij de negatieven van zijn herinneringen dompelt. Een nieuwe oude kroontjespen heeft de smaak van Prousts madeleinekoekje. Het zijn triggers die epifanietjes veroorzaken, openbaringen die een verleden evoceren en het een plaats geven.
Leven als toegepaste literatuur
Het verleden is vol van literatuur, die meestal zelf over het verleden gaat. En dus vol van vrouwelijke literaire personages. In het twaalfde verhaal treedt leraar Malte op, die aan de fanfarecorpsleden wil uitleggen wat literatuur is. Echte literatuur gaat over vrouwen, dus daar hoort een lijst bij van vrouwelijke personages in de literatuur. Ik bespaar u deze lijst niet want ik ben benieuwd of u de volgende vrouwennamen aan een roman kan toewijzen: Zinaïda, Franny Glass, Sarah Woodruff, Madame de Tourvel, Mieze, Yvonne de Galais, Camilla Lopez, Justine, Clea, Fanny Bick, Anna Sergejevna… Sommige van deze figuren treden ook in een Tlieverdjesverhaal op. Een van zijn oude lieven noemt hij ‘de dame met het hondje’, waarbij hijzelf het hondje is… En dat allemaal zonder een spatje pronk over wat hij allemaal wel heeft gelezen. ’t Komt helemaal naturel bij Tlieverdje. Laat Tavernier u een gids zijn in de droevigste wereldliteratuur…
Leven lijkt wel toegepaste literatuur te zijn. Dat literatuur leven is, dat wisten we al. Maar dat leven zonder literatuur niet lijkt te lukken, en meer nog, dat literatuur ons leerde leven, dat is nog wat anders. Ons, dat is dan Lievens en mijn generatie. In Tlieverdje herkent de lezer hoe literatuur ons leerde om onze levensambities te verkennen. Alle romans, vrouwennamen, songs en films die Lieven citeert vormen een verkenningstocht, een fanfaretocht naar de horizonten die voor ons net niet bereikbaar waren. Ze hebben ons onze grenzen leren kennen. Zoals de grenzen rond het heilige gebied van de Hoge Letteren. De grens waar het Zelf Schrijven begint. Of zou moeten beginnen.
Dus handelt Tlieverdje uiteindelijk over het niet-schrijven.
Creatieve remming
Hier doet fanfarespeler Ouweman zijn intrede. Ouweman, die maar geen contouren krijgt, maar die samen met Tlieverdje zijn leven aan het willen schrijven heeft verpand. Dat definieert hem. Waar hij verschijnt, komt ook het niet-schrijven tevoorschijn. Niet-schrijven, dat doet Tlieverdje samen met Ouweman. Vanaf het twaalfde van de zesentwintig verhalen wordt Tlieverdje een aaneenschakeling van episodes in de tragiek van de creatieve onmacht. Maar steeds romantisch-ironisch verteld, dat wel.
Het verschijnsel van de creatieve inhibitie speelt hen parten. Ongetalenteerd zijn ze niet, integendeel, en Tlieverdje ligt hier om dat te bewijzen. Maar tegen hun literaire afgoden kunnen ze niet op. Dus beginnen ze vereisten te verzinnen waaraan moet worden voldaan vooraleer ze een letter op papier kunnen zetten. Belemmeringen waaraan ze dan verslaafd geraken, zoals het intense frequenteren van Eddy’s drankwinkel. Verslaafd aan wat hen verhindert om datgene te doen wat ze het liefste zouden willen doen.
Deze toestand wordt ontroerend geëvoceerd in het schitterende achttiende verhaal, ‘Grand Hôtel d’Oostduinkerke’. De schrijver verblijft in een appartement aan zee, enkel en alleen met de bedoeling om mee te maken hoe een oud hotel waar Rainer Maria Rilke in 1906 verbleef, afgebroken wordt. En hij denkt: kijk, als Ouweman hier nu kon zitten, far from the madding crowd, dan zou hij misschien, net als Rilke toen, iets op papier kunnen krijgen. De aanzet tot de roman die hij altijd had willen schrijven. De schrijver schrijft Ouweman dus een brief waarin bij hem aanmaant iets te bedenken waardoor hij zijn ziel kan veranderen ‘in een duistere poel van verdriet om alles’. Hij moet de sfeer te pakken krijgen van The Ballad of a Sad Café of van een andere keet waar Nick Cave en Nico stilletjes ‘All tomorrow’s parties’ zitten te zingen. Maar het lukt Ouweman niet. En de schrijver al evenmin. Zoals Rilke wachten ze op ‘vonken van inspiratie’ maar bij Rilke lukte het en bij hen niet.
Melancholie tegen de dood aan
Ondertussen ligt Tlieverdje hier voor ons, geschreven en wel. Het schrijven over het niet-schrijven, dat is nota bene wel geschreven. Het beginnen te schrijven, net voor het eerste woord, daarover schrijft Tlieverdje. Over schrijven schrijven is schrijven over niet-schrijven, wat hem dus tot schrijven heeft gedreven. De klacht over gefnuikte en zelf saboterende ambitie, daar heeft Tlieverdje literatuur van gemaakt.
Dit juweeltje drijft in een bad van melancholie. Net niet kapotgaan aan nostalgie naar de studententijd, is dat een genre in de Nederlandse literatuur? Waarbij de nostalgie bestreden wordt met hele dosissen romantische ironie? Zoiets als ‘Van Piet Paaltjens tot Lieven Tavernier’? Toch wordt er in Tlieverdje, in weerwil van de melancholische insteek, hoogst zelden over ‘gevoelens’ gesproken. Dit is allerminst een sentimenteel boek. Het gaat over herinneringen als harde gezwellen. Het is het resultaat van een ernstige literaire filtering van het vermaledijde herinneringsmateriaal.
Maar omdat melancholie in tegenstelling tot treurnis of bedroefdheid geen voorwerp heeft, wordt er uiteindelijk toch tegen de dood aan geschreven. Paradijzen zijn er niet in de toekomst. Paradijzen zijn er altijd gewéést.
Laat u dit juweel niet ontglippen, beste lezer. Zoveel worden er nu ook weer niet geschreven. En zoveel werden er nu ook niet van gedrukt.
Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006 en 2020). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'. Publiceerde nieuwe geannoteerde edities van Filip De Pillecyns 'Tegen de muur' (2019) en 'Mensen achter de dijk' (2020). Maakte een keuze uit Mark Grammens' 'Journaal'-essays in 'Trouw moet blijken' (2022). Eigen essays verschenen in 'Een kwestie van bestaan. Vlaanderen in de wereld' (2020).
Na een in memoriam voor zijn leerling Luc De Vos, herdenkt J.P. Rondas zijn poësisleraar Paul Heirwegh die dit jaar overleed. Opdat verleden lessen niet verloren zouden gaan.