JavaScript is required for this website to work.

Monumentale biografie van Theo van Doesburg

Manu Van der Aa12/1/2023Leestijd 3 minuten

Sjoerd van Faassen en Hans Renders belichten uitvoerig het veelkantige leven van Theo van Doesburg, voorman van De Stijl.

Hoewel Piet Mondriaan veel bekender werd, was Theo van Doesburg de echte drijvende kracht achter de avant-gardekunstbeweging De Stijl. Denk: geometrische abstractie in primaire kleuren. De beweging ontstond in 1917 rond het tijdschrift De Stijl. Van Doesburg richtte het maandblad op. Hij bleef het tot aan zijn dood uitgeven.

Helemaal alleen

Van Doesburg beschouwde zichzelf als de enige legitieme woordvoerder van De Stijl. Dat bracht hem al snel in conflict met onder anderen Mondriaan. Zijn dictatoriale karakter bracht hem vroeg of laat trouwens met bijna iedereen in botsing. Het zorgde er zelfs voor dat hij zo een gegeerde aanstelling als leraar aan het Bauhaus misliep. Dat leidde ertoe dat Van Doesburg vaak het gevoel had dat hij er helemaal alleen voor stond. Vandaar de titel van deze biografie: Ik sta helemaal alleen.

Over van Doesburg is al veel gepubliceerd, veelal in verband met De Stijl en de kunstopvattingen die hij probeerde uit te dragen. Een ‘overzicht waarin zijn achtergrond, inspiratiebronnen, ervaringen en uiteenlopende activiteiten met elkaar in verband worden gebracht’, ontbrak echter, zoals de auteurs in de inleiding opmerken. Over de man van Doesburg en zijn persoonlijke leven was inderdaad nog niet zo heel veel bekend. Met deze lijvige, op uiterst grondige navorsing gebaseerde biografie brengen Hans Renders en Sjoerd van Faassen daar verandering in.

Vrouwen

Hans Renders, die eerder al biografieën van Jan Campert en Jan Hanlo publiceerde, nam onder meer de hoofdstukken over van Doesburgs drie vrouwen voor zijn rekening in de vorm van drie minibiografietjes. Alleen van Doesburgs laatste huwelijk met de zestien jaar jongere pianiste Nelly van Moorsel hield langere tijd stand. Zijn tweede vrouw Lena Milius en Nelly bleven wel vriendschappelijk met elkaar omgaan. Lena zou ‘Does’ ook de rest van haar leven met raad en daad bijstaan. Nelly deed er dan weer alles aan om het werk van haar in 1931 voortijdig overleden man onder de aandacht te houden. In Amerika wist ze Peggy Guggenheim warm te maken voor zijn werk. Zo kwamen er nogal wat werken van van Doesburg in Amerikaanse collecties terecht.

Theoreticus

De hoofdstukken die vooral over van Doesburgs kunstopvattingen handelen, werden geschreven door cultuurhistoricus Sjoerd van Faassen. Het wordt algauw duidelijk dat van Doesburg een theoreticus was: ‘Zijn werk lijkt vaker het resultaat van zijn theorieën dan andersom.’ Van Faassen gaat ver in de analyse van al deze opvattingen, die ook voor hem niet altijd even helder zijn. Voor dit streven naar volledigheid valt ook wel iets te zeggen, maar het haalt wel een beetje de vaart uit het levensverhaal. Natuurlijk liggen van Doesburgs met veel verve geponeerde en verdedigde theorieën aan de basis van de conflicten die zijn leven bemoeilijkten.

Interessant zijn de discussies met architecten als J.J.P. Oud en Cornelis van Eesteren. Van Doesburg stelde dat de schilderkunst primeerde boven de architectuur en dat de architecten hun ontwerpen dienden aan te passen aan zijn kleurtheorie. In de praktijk was dat echter zelden het geval. Van armoede beschilderde van Doesburg meer dan een gebouw dat helemaal niet aan zijn opvattingen beantwoordde.

Vlakskeskraamerij

Opvallend is voorts dat van Doesburg zijn eerste succesjes in Antwerpen boekte. Zo nodigde de constructivist Jozef Peeters hem in februari 1920 uit om een lezing te geven voor de Kring Moderne Kunst. De tekst van de voordracht, Klassiek-Barok-Modern, werd hetzelfde jaar nog in boekvorm uitgegeven door uitgeverij De Sikkel. De Antwerpse avant-gardisten stonden aanvankelijk erg welwillend tegenover hun Nederlandse collega. Zowel de Franstalige tijdschriften Lumière (Roger Avermaete) en Ça Ira (Maurice van Essche), als Het Roode Zeil (André de Ridder) besteedden aandacht aan zijn ideeën.

Er volgden lezingen in Gent en Brussel. Maar niet iedereen was onder de indruk. Paul Joostens had het over de ‘vlakskeskraamerij’ van van Doesburg en Ernest Claes schreef na het bijwonen van een Brusselse lezing: ‘Gelukkig dat hij Hollander was en zijn vrouw bij zich had, zoo niet had hij oorvegen gekregen.’ Later verwierp ook Jozef Peeters de uitgangspunten van De Stijl. De liefde tussen Vlaanderen en van Doesburg was dus van korte duur.

Te vroege dood

Zoals gezegd stierf van Doesburg vroeg, op zijn 47ste. Aan de ziekte van de kunstenaar wordt relatief weinig aandacht besteed. Plots blijkt hij aan astma te lijden, gaat voor behandeling naar Davos, waar hij al na een paar dagen aan een hartaanval overlijdt. De auteurs komen nog met de intrigerende suggestie dat twee door Nelly buiten medeweten van de artsen toegediende injecties met ‘serum Heckel’ (tegen astma) de hartaanval veroorzaakt kunnen hebben. Helaas wordt daar niet nader op ingegaan.

Deze biografie bevat veel informatie: naast 580 bladzijden tekst zijn er 100 bladzijden noten en 35 bladzijden bibliografie. Het is zeker het alomvattende boek geworden dat de auteurs voor ogen hadden. Het geeft een breed beeld van het leven en werk van de niet altijd sympathieke maar wel enorm boeiende en gedreven man die Theo van Doesburg was.

Manu van der Aa (1964) is literatuurhistoricus en stichtend redacteur van het literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd. Hij publiceerde o.m. over E. du Perron, Michel Seuphor, Gerard Walschap, Alice Nahon, Paul-Gustave van Hecke en Paul Méral.

Commentaren en reacties