Mooi ogend huldeboek voor honderdjarige Aster Berkhof
Het huldeboek Aster Berkhof 100 jaar nieuwsgierigheid van Karel Michielsen oogt mooi, maar mist kritische distantie.
Honderd jaar oud worden, het is weinigen gegeven, en op zich dus reden genoeg voor feestelijkheden. Wanneer de honderdjarige ook nog eens meer dan honderd boeken heeft geschreven en jarenlang de meest gelezen schrijver in Vlaanderen was, dan is een huldeboek meer dan op zijn plaats. Karel Michielsen, oud-bibliothecaris van Aster Berkhofs geboortedorp Rijkevorsel, en uitgeverij Houtekiet zorgden voor een ‘boekwerk dat het leven en de tijd van deze schrijver evoceert’, aldus Berkhofs dorpsgenoot Leo Pleysier in de inleiding.
Fraai uitgegeven
Aster Berkhof 100 jaar nieuwsgierigheid is een fraai uitgegeven boek: rijkelijk geïllustreerd, prettig vormgegeven, volledig in kleur gedrukt én ingenaaid, wat het boek bestand maakt tegen intensief bladeren. Opmerkelijk is dat heel wat illustraties komen uit de collectie van het Aster Berkhofmuseum, want blijkbaar kreeg de schrijver al in 2008 een eigen museum in Rijkevorsel. Een museum voor een nog levende schrijver: het moet een unicum zijn in de Vlaamse literatuur! Veel ruchtbaarheid werd hier niet aan gegeven, wat waarschijnlijk de reden is waarom het museum in 2018 wegens ‘de geringe belangstelling’ alweer werd gesloten. Hopelijk komt de collectie snel terecht waar ze thuishoort: in het Letterenhuis (Antwerpen).
Geen roeping
Aster Berkhof zag het levenslicht als Louis van den Bergh op 18 juni 1920 en groeide op in Sint-Jozef, een aan het kanaal Dessel-Schoten gelegen gehucht van Rijkevorsel. Zijn vader en moeder waren allebei onderwijzer van opleiding en, zoals de grote meerderheid van de Vlaamse plattelandsbevolking in die tijd, streng katholiek. Voor zijn middelbare studies werd Van den Bergh naar het klein seminarie van Hoogstraten – in de volksmond bekend als het ‘pastoorsfabriekske’ – gestuurd, waar men hem een roeping probeerde aan te praten. Die vlieger ging echter niet op: de toekomstige schrijver verweerde zich als een duivel in een wijwatervat.
Michielsen noemt deze zaak Berkhofs ‘grootste nachtmerrie’. Nog in 1986 vond de schrijver het nodig om in een Humo-interview virulent te stellen: ‘Nooit! Ik heb nooit de Roep of de Stem gehoord. Nooit! Geen sprake van!’ Dat de jonge Berkhof ook de strijd met zijn overdreven vrome moeder had moeten aangaan, heeft hem zijn hele leven op de maag gelegen. Daarvan getuigen de vele onsympathieke moederfiguren in zijn romans. Na deze nipte ontsnapping ging Berkhof in Leuven Germaanse filologie studeren, een studie die hij in 1946 met een doctoraat afrondde.
Schrijver, leraar en wereldreiziger
Nog tijdens zijn studies begon Berkhof te publiceren. Na enkele tijdschriftpublicaties volgde in 1944 zijn debuut met De student gaat voorbij (humoristische verhalen), kort daarna gevolgd door de detectiveroman De heer in de grijze mantel. Een meesterwerk is dat niet, daarvoor werd het – zoals vele van zijn boeken – te snel en te slordig geschreven. Maar omdat Berkhof het genre bij ons introduceerde, noemde Lukas de Vos hem in 2013 ‘de vader van de Vlaamse thriller’. Tot 2011 publiceerde Berkhof jaarlijks minstens één boek. Zijn laatste verscheen in 2013.
In 1949 ging Berkhof aan de slag als leraar wat hij bleef tot hij in 1965 docent en in 1969 hoogleraar werd aan de Handelshogeschool in Antwerpen, waar hij in 1983 zijn onderwijsloopbaan afsloot. De vele langere vakantieperioden lieten hem toe geregeld verre reizen te maken en in de loop der tijd alle continenten te bezoeken. Deze ervaringen verwerkte hij in tijdschriftreportages en reisboeken, maar lieten hem ook toe zijn romans in de bezochte landen te situeren.
BV avant la lettre
Zo speelt Veel geluk professor zich af in het Zwitserse skioord Sankt Moritz. Dit ‘vakantieboek’ werd Berkhofs eerste grote succes waarmee hij in 1949 meteen Ernest Claes als bestverkopende Vlaamse auteur van de troon stootte. Zoals gezegd en hier ook al aangestipt door Frank Hellemans: Berkhofs proza is vaak van belabberde kwaliteit, onder meer wegens de haast waarmee hij schreef, maar vooral door de beperkte stilistische kwaliteiten van de auteur. Nergens bereikt Berkhof een literair niveau dat kan tippen aan het proza van tijdgenoten zoals Gerard Walschap, Hubert Lampo of Jef Geeraerts. Michielsen zelf schuwt dergelijke commentaren en citeert slechts af en toe een kritische stem.
Toch wist Berkhof, net door zijn eenvoudige stijl en met zijn voor iedereen begrijpbare verhalen, een erg groot publiek te bereiken. Dat hij geregeld op tv te zien was en in 1956 met de populaire omroepster Nora Steyaert was gehuwd, maakte van hem bovendien een BV avant la lettre. De jury die Berkhof in 2001 de prijs voor letterkunde voor een gezamenlijk oeuvre van de provincie Antwerpen toekende, schreef dat Berkhof pas ‘in de jaren zestig met zijn psychologische romans een rol van betekenis is gaan vervullen in de literaire wereld’, bijvoorbeeld met een roman als Dagboek van een missionaris (1962). Dat was vriendelijk van de jury, maar Berkhof kwam toch rijkelijk laat met zijn (gematigde) kritiek op de kerk. Walschap had het allemaal al veel vroeger en veel beter gedaan.
Mama Pondo
Met één boek, Het huis van Mama Pondo, was Berkhof zijn tijd vooruit, zelfs in internationaal perspectief. Deze roman uit 1972 is één grote aanklacht tegen apartheid. En hoewel dit werk ook zijn literaire gebreken had, kon niemand naast de boodschap kijken. Er was ophef tot in Zuid-Afrika toe. André Demedts vond het nodig om Berkhof in De Standaard op zijn plaats te zetten: dat de schrijver ‘een volk, dat ons in de natuurlijke orde der dingen nader ligt dan andere en ons bovendien nooit iets misdaan heeft’ – de Afrikaners dus – zo te kijk had gezet, vond hij ongehoord. Als Berkhof om één boek herinnerd dient te worden, dan is het dit.
Onbeholpen
Karel Michielsen verdient lof voor de hoeveelheid aan informatie die hij voor deze uitgave verzameld heeft, maar de manier waarop hij die in tekst heeft gegoten, laat veel te wensen over, zowel op vormelijk als inhoudelijk gebied. De stijl is bij momenten ergerniswekkend onbeholpen en de toon overdreven familiair. De kritische distantie, die men toch ook in een huldeboek mag verwachten, ontbreekt vrijwel volledig. Zo is het beeld dat Michielsen schetst van Rijkevorsel in de jaren 1920 ongeloofwaardig romantisch. De gedetailleerde verslagen van Berkhofs bezoekjes aan zijn geboortedorp horen alleen thuis in een buurtkrantje. Ook elders verliest de auteur zich in irrelevante details; bovendien bevat de tekst ettelijke feitelijke onjuistheden: Menno ter Braak was geen dichter en Bert Leysen was niet de ‘eerste’ NIR-baas (om er slechts twee te noemen).
Het is duidelijk dat er geen eindredacteur in de buurt van de tekst is geweest. Ik begrijp niet dat een uitgeverij als Houtekiet, die wel geïnvesteerd heeft in het uiterlijk van het boek, dit heeft kunnen laten gebeuren. Wat een referentiewerk had kunnen zijn, haalt nu slechts het niveau van een publicatie van – met alle respect – een doorsnee heemkundige kring.
Manu van der Aa (1964) is literatuurhistoricus en stichtend redacteur van het literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd. Hij publiceerde o.m. over E. du Perron, Michel Seuphor, Gerard Walschap, Alice Nahon, Paul-Gustave van Hecke en Paul Méral.
Cyriel Buysses anekdotische, autobiografische verhalen over Amerika vallen licht uit, maar Buysse heruitgeven is altijd een goed idee.