JavaScript is required for this website to work.

Nederlandse Oostfrontcollaborateurs: een nieuwe onderzoek

Pieter Jan Verstraete5/10/2019Leestijd 5 minuten
TitelVeldgrauw
SubtitelNederlanders in de Waffen-SS
AuteurEvertjan van Roekel
UitgeverSpectrum
ISBN9789000365524
Onze beoordeling
Aantal bladzijden496
Prijs€ 29.99

Nederland leverde tijdens WO II relatief de meeste Oostfrontstrijders. Al was slechts een minderheid van hen overtuigd nazi.

Met zo’n 25.000 vrijwilligers leverde Nederland tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 van alle bezette Noordwest-Europese landen de meeste soldaten aan de Waffen-SS. Uit Denemarken, Noorwegen en Vlaanderen kwamen respectievelijk 12.000, 4500 en 10.000 vrijwilligers. Afgezet tegen de totale bevolkingsomvang lijken de Denen de grootste ‘leverancier’ te zijn geweest. We moeten evenwel rekening houden met het feit dat zowat een vierde afkomstig was uit de Duitse minderheid in Noord-Sleeswijk — het gebied dat de Duitsers na de Eerste Wereldoorlog aan Denemarken, dat nochtans neutraal gebleven was, hadden moeten afstaan. Wanneer we enkel de etnische Deense vrijwilligers tellen, dan kunnen we besluiten dat Nederland met circa 0,28 procent van de bevolking ook relatief gezien het grootste contingent vrijwilligers voor de Waffen-SS leverde. Op de voet gevolgd door Denemarken en Vlaanderen.

Moordmachines

Dat is een van de belangrijkste conclusies uit het vernieuwende onderzoek van de Nederlandse historicus en Oostfrontspecialist Evertjan van Roekel in zijn boek Veldgrauw. Volgens het gangbare populaire beeld waren Oostfrontvrijwilligers onvoorwaardelijke collaborateurs en fanatieke moordmachines, die tot hun laatste snik vochten voor Adolf Hitler en zijn Duizendjarige Rijk. Dat beeld komt evenwel niet overeen met het onderzoek van Evertjan van Roekel, en verdwijnt bij hem in de prullenmand.

Hij is de eerste die zijn onderzoek baseert op bewaard gebleven egodocumenten, in de eerste plaats dan dagboeken en brieven. Hieruit verschijnt een totaal ander beeld van de Nederlandse Oostfronter.

De menselijke kant van de vrijwilligers wordt getoond, maar ook wordt de situatie geschetst hoe zij tot daden kwamen die als onmenselijk moeten worden gedefinieerd. Zo namen individuele Nederlanders binnen de SS-divisie ‘Wiking’ deel aan het liquideren van Joden en Sovjet-krijgsgevangenen. Wel voegen we hier aan toe dat Sovjet-soldaten, vooral dan in de jaren 1941 en 1942, zich genadeloos toonden tegenover gevangengenomen Waffen-SS’ers. Bij tegenaanvallen vonden Waffen-SS’ers de lijken van hun gemartelde en deerlijk toegetakelde kameraden terug, wat dan tot wraakacties leidde. Er werd hierbij aan beide zijden geen pardon gegeven.

Avontuur

Lang niet alle vrijwilligers waren overtuigde nationaalsocialisten, en op hun aanvankelijk enthousiasme volgde vaak ontgoocheling, aldus auteur. De vrijwilligers hadden uiteenlopende motieven om dienst te nemen. Kort na de Nederlandse capitulatie begon de bezetter ‘Germaanse’ jongelui te werven voor de Waffen-SS. Aanmelding leek sommige Nederlanders een logische stap. Wellicht kon, zo redeneerde een aantal, Nederland binnen de nieuwe orde een rol van betekenis spelen. Het nationaalsocialisme leek een ideaal dat de moeite waard was om voor de vechten. Deze vroege vrijwilligers kwamen in hoofdzaak terecht bij de SS-divisie ‘Wiking’ dat haast geheel samengesteld was uit vrijwilligers uit Noordwest-Europa (Skandinaviërs, Nederlanders, Vlamingen). Gaten werden opgevuld met Duitsers die ook het officierskader leverden.

De meeste Nederlanders meldden zich vanaf de zomer van 1941, toen de Duitse invasie van de Sovjet-Unie begonnen was. Zij kwamen terecht in het daartoe opgerichte Vrijwilligerslegioen Nederland waar de sfeer niet zo fanatiek nationaalsocialistisch was als bij ‘Wiking’.

De overtuiging dat het communisme (‘bolsjewisme’) bestreden en overwonnen moest worden, vormde de grootste motivatie van hun vrijwillige dienstneming. Daarnaast was er ook de groepsdruk, voor anderen lokte het avontuur, lagen ze in ruzie met familie, vrienden, vrouw… of waren ze het thuiszitten beu. Vooral jonge mannen in de steden waren tuk op de materiële voordelen die de Waffen-SS hun en hun familie boden. Bij de Nederlandse vrijwilligers mag ook een specifieke categorie niet over het hoofd gezien worden, namelijk wie een strafregister had. Himmler en zijn hoofdofficieren meenden dat boeven uitstekende soldaten konden worden. Het bekwam hen slecht. De Nederlanders kregen hierdoor een slechte reputatie: diefstal was er schering en inslag. Hoewel Kameradendiebstahl zwaar gestraft werd, stalen de criminele Nederlanders als de raven. Zelfs schrijfmachines werden uit de stafkwartieren gestolen en verhandeld. Hun Duitse officieren beschouwden een tijdlang de Nederlanders, zonder hierbij onderscheid te maken tussen goeden en slechten, daarom als minderwaardige soldaten.

Profiel

Onderzoeker Van Roekel geeft volgend profiel weer van de door hem bestudeerde strafdossiers: 53,3 % van de vrijwilligers kwam uit West-Nederland met daarin inbegrepen de Randstad. De ongeschoolde arbeiders vormde de grootste groep vrijwilligers, gevolgd door ambachtslui en geschoolde arbeiders. De kleinste sociale groepen werden gevuld door scholieren, studenten en werklozen. Gemotiveerde vrijwilligers vormden een minderheid naast een ‘grote’ hoop ‘niet-politiek geëngageerde avonturiers’, met een fervente minachting of haat jegens de vijand. Uitgesproken antisemitisme kwam slechts bij enkelingen voor. Bij de meesten leidden meerdere redenen tot intrede.

Pooiers

De rode draad doorheen Van Roekels lezenswaardige en degelijke studie wordt gevormd door een reeks dagboeken waaruit hij vrijelijk en uitvoerig citeert. Zo lezen we uit de pen van een Nederlandse vrijwilliger: ‘28 januari 1942. Eergisteren tot de ontdekking gekomen dat we met twee pooiers op de kamer slapen. Vlamingen. Ze schijnen dat zelfs nog een tamelijk eerzaam beroep te vinden. Hoe bestaat het!’

Naast ‘Wiking’ en het Vrijwilligerslegioen (later omgevormd tot de divisie ‘Nederland’) bestond er nog een derde eenheid waar Nederlandse vrijwilligers terecht konden: de divisie ‘Landstorm’, waarin vrijwilligers opgenomen werden die het Oostfront als te hachelijk beschouwden. In maart 1943 opgericht, bestreed deze formatie het binnenlandse verzet. Na D-Day vocht ‘Landstorm’ aan de Belgisch-Nederlandse grens (onder meer in Zeeuws-Vlaanderen) tegen de oprukkende geallieerden.

Wantoestanden

Van de 25.000 vrijwilligers sneuvelden er 6000. Ongeveer 6800 van hen werden na de oorlog door Justitie veroordeeld. Aan de naoorlogse periode schenkt Van Roekel in zijn boek heel wat aandacht. In ruim honderd pagina’s schetste hij het lot van de gevangen genomen vrijwilligers.

Na de Duitse capitulatie kwamen al of niet vermeende tienduizenden collaborateurs in interneringskampen terecht in afwachting van hun veroordeling of vrijlating. In de periode direct na de oorlog leefden zij in Nederland in slechte omstandigheden en was mishandeling in diverse kampen aan de orde van de dag. Sommige kampen vertoonden overeenkomsten met deze in Duitse concentratiekampen wat betref de behandeling van gevangenen. Wantoestanden waren eerder gewoon dan uitzonderlijk.

Vooral in De Harskamp, waar de meeste gevangenen bestonden uit gewezen Waffen-SS’ers, heersten er schrijnende toestanden. De bewaking bestond er uit een stelletje ongeregeld dat lukraak op de gevangen Waffen-SS’ers schoot, en dat zonder voorafgaande waarschuwing. Martelingen en strafexercities vormden een vast onderdeel van de dagelijkse gang van zaken. ’s Nachts vuurden de straalbezopen ‘bewakers’ salvo’s af, meermaals dwars door de barakken heen. Hierdoor raakten de daarin slapende gevangenen gewond of kwamen ze om het leven.

Een en ander kwam in de media terecht. Ook uit andere kampen. Het werd zo erg dat er in 1949 een speciale parlementaire onderzoekscommissie kwam. Deze stelde orde op zoeken waarna de misbruiken afnamen en verdwenen. Er bestonden ook grote verschillen tussen de kampen onderling. Er waren zelfs verslagen van geïnterneerden, die heel tevreden waren met hun behandeling.

De meeste vrijwilligers zagen zich veroordeeld tot een mild vonnis van drie à zes jaar. Ook hier gold: hoe later men opgepakt werd, hoe milder het vonnis luidde. Door grootschalige gratieverlening werden de straffen vanaf 1948 tot gematigder proporties teruggebracht. Doodvonnissen tegen uitsluitend Oostfrontvrijwilligers werden er niet uitgevoerd.

Fanatici

Uit dit stevig gedocumenteerde boek kunnen we alvast concluderen, dat de Nederlanders die op de trein naar Oost-Europa stapten, niet allemaal uit fanatieke nazi’s bestonden. Het was een heel divers pluimage. Een dergelijke gedegen studie over de Vlaamse Oostfronters missen we nog. Misschien kan Evertjan van Roekel eens college komen geven aan ‘onze’ academische historici die zich met de Oostfronters bezighouden? Ik hoop toch dat ze op zijn minst zijn boek zullen lezen

Pieter Jan Verstraete (1956) is bibliothecaris in Kortrijk maar wijdt zich al zijn hele leven aan de geschiedschrijving van de Vlaamse Beweging. Hij is de biograaf van o.a. Hendrik J. Elias, Odiel Spruytte, Reimond Tollenaere, Leo Vindevogel en tientallen militanten uit de Vlaamse Beweging. Momenteel werkt hij aan een monumentale biografie van Staf De Clercq.

Commentaren en reacties