‘Elke song van The Band is een roman van John Steinbeck’
Titel | Once Were Brothers: Robbie Robertson and The Band |
---|---|
Regisseur | Daniel Roher |
Onze beoordeling | |
Meer info |
Wie ooit het meesterlijke The Last Walz uit 1978 zag, de ultieme (afscheids)concertfilm van The Band, virtuoos geregisseerd door de Italo-Amerikaanse cineast en melomaan Martin Scorsese, wil vast ook Once Were Brothers: Robbie Robertson and The Band van Daniel Roher zien. Bij de gasten die in november 1976 op het podium in de Winterland Ballroom in San Francisco het roemruchte …
Wie ooit het meesterlijke The Last Walz uit 1978 zag, de ultieme (afscheids)concertfilm van The Band, virtuoos geregisseerd door de Italo-Amerikaanse cineast en melomaan Martin Scorsese, wil vast ook Once Were Brothers: Robbie Robertson and The Band van Daniel Roher zien. Bij de gasten die in november 1976 op het podium in de Winterland Ballroom in San Francisco het roemruchte vijftal kwamen uitwuiven, zaten onder anderen Bob Dylan, Muddy Waters, Ronnie Hawkins, Neil Young, Eric Clapton en Neil Diamond.
Om maar te zeggen dat The Band een van de meest oorspronkelijke en invloedrijkste rockbands uit de late jaren 60 mag worden genoemd. Niets meer en niets minder. Meteen wordt ook duidelijk waar kleppers zoals Bruce Springsteen, Van Morrison, Peter Gabriel en zelfs George ‘Beatle’ Harrison de mosterd — hun inspiratie — hebben gehaald.
Rockabilly
Once Were Brothers is gebaseerd op de in 2016 verschenen autobiografie Testimony, de memoires van gitarist, songwriter (samen met Levon Helm) en frontman Robbie Robertson wiens eigenlijke naam Jaime Robert Klegerman is. Deze rockumentary — samenvoeging van rock ‘n’ roll en documentary als aanduiding voor een documentaire over aspecten van de rockgeschiedenis — is zijn levensverhaal, hoe hij deze jaren heeft beleefd. En Robertson vertelt honderduit. Hij werd in 1943 in Toronto geboren. Zijn moeder was afkomstig uit Six Nations, een Canadees indianenreservaat en zijn biologische vader was een Joodse gangster, zo zou later blijken.
Toen hij als 15-jarige een optreden bijwoonde van Ronnie Hawkins and The Hawks was hij meteen verkocht, zo onder de indruk was hij van hun aanstekelijke rockabilly sound. ‘Zomaar uit het niets kwam nieuwe muziek’, herinnert hij zich. Robertson weet zich als gitarist binnen te werken in de groep door in één nacht twee songs te schrijven. Nadat de in Canada verzeilde Amerikaan Ronnie Hawkins de groep had verlaten, bleef het gezelschap optreden onder de naam Levon Helm and the Hawks. Levon Helm was de drummer van de band.
In een roos geverfde woonst
Tot zij halfweg de jaren 60 het pad kruisten van ene Bob Dylan. Heerlijk zijn de anekdotes wanneer Robbie Robertson vertelt dat hun optredens als begeleidingsgroep van Bob Dylan aanvankelijk een fiasco waren; het publiek joelde hen weg. Telkens opnieuw. Dylan, op dat ogenblik bekend als folkzanger en schrijver van protestliederen, had net zijn akoestische gitaar voor een elektrische ingeruild, wat zijn fans van het eerste uur wereldwijd als heiligschennis aanzagen en in de verste verte niet konden appreciëren. Het tij keerde pas toen het vijftal zich in 1967 samen met Bob Dylan terugtrok in een roos geverfde woonst in Woodstock, New York en aan het uitproberen van songs begon.
Uit die tijd dateren de klassieke elpees Music From The Big Pink (1968), The Band (1969), hits zoals ‘The Weight’ en ‘The Night They Drove Old Dixie Down’ en … Dylans The Basement Tapes (want inderdaad in de kelder opgenomen). De band bestond uit gitarist en tekstschrijver Robbie Robertson, toetsenist Gareth Hudson die heerlijke klanken uit zijn Lowrey-orgel wist te toveren, drummer Levon Helm, basgitarist Nick Danko en pianist Richard Manuel. Hun collectieve creativiteit was groter dan de som van elk individueel. Zo zou later ook blijken. Mooie, bijna idyllische foto’s uit die jaren laten zien dat het vijftal inderdaad bloodbrothers waren, muzikale broers als het ware.
Americana
In volle hippietijd greep The Band — zo waren ze zich vanaf 1968 gaan noemen, een even poepsimpele als vanzelfsprekende naam voor een rockband — terug naar traditionele (Amerikaanse) waarden, zowel muzikaal als sociaal. Die tijdloze kruisbestuiving tussen folk, rock ‘n’ roll, country & blues zou pas veel later de omschrijving ‘Americana’ meekrijgen, vandaar dat deze (Canadese?) rootsrockers ook wel de Godfathers van de Americana worden genoemd. ‘Elke song van The Band is een roman van John Steinbeck’, zo stelt iemand in de film.
De Canadese filmmaker Daniel Roher kon behalve op zijn welbespraakte hoofdfiguur eveneens op enkele bevoorrechte getuigen — maar jammer genoeg op niemand uit de entourage van The Band of op het enige andere nog levende groepslid Gareth Hudson — een beroep doen voor prachtig archiefmateriaal, foto’s en films, om ook elke anekdote visueel aan te kleden. Het maakt van zijn swingende rockumentary een machtig eerbetoon aan artiesten die veel meer zijn dan zomaar een voetnoot in de geschiedenis van de popmuziek.
Come back
Voorts vertelt Robertson dat het eigenlijk de bedoeling was om na hun legendarisch afscheidsconcert in 1976 ‘terug te komen met iets heel nieuws maar niemand kwam terug!’, zo lacht hij. Intussen waren leden van de groep verslaafd geraakt aan drank en drugs wat family man Robertson op de vooravond van een tournee doet verzuchten: ‘Ik ga niet op tournee met een koffer vol drugs!’ Vervolgens ging iedereen zijn eigen weg. Inmiddels zijn Richard Manuel (1986), Rick Danko (1999) en Levon Helm (2012) al overleden. Een pijnlijke passage in de film is wel dat Robertson de ruzie moet toegeven met Levon Helm die destijds claimde dat hij meer royalty’s en credits verdiende als songwriter dan hij had gekregen. Tot een echte verzoening zou het nooit komen, al geeft Robertson uiteindelijk wel toe: ‘Wat hadden we het fantastisch samen!’
Levon Helm schreef in 1993 zijn versie van de feiten — en zijn jaren bij The Band — neer in zijn autobiografie This Weel’s on Fire. Daarin haalt hij niet alleen hard uit naar Robbie Robertson maar geeft ook ruiterlijk toe dat ‘al het vergaarde geld, de roem, inclusief het luxeleventje de wortel was voor de ellende die nadien zou volgen’.
Actief als componist
Robbie Robertson schrijft intussen romans en is eveneens actief als componist van schitterende soundtracks voor films. Zo deed hij de filmmuziek voor onder meer Carny 1980), en voor menige film van Martin Scorsese, van The King of Comedy (1983) en The Color of Money (1986) tot The Wolf of Wall Street (2013) en The Irishman (2019). Eerder al wou Robertson kwijt dat ettelijke door hem geschreven songs waren geïnspireerd op filmscenario’s van onder anderen Ingmar Bergman (Persona en Het zevende zegel), Federico Fellini (Otto e mezzo), Luis Bunuel, Akira Kurosawa, Howard Hawks en Orson Welles, die hij in een boekhandel in New York had gekocht. In de film wordt zelfs gesuggereerd dat hij wou gaan samenwerken met Ingmar Bergman… Het heeft niet mogen zijn.
Freddy Sartor (1952) is beroepsjournalist, oud-hoofdredacteur van de filmtijdschriften Cinemagie (ex-MediaFilm) en het maandblad Filmmagie, tot 2006 bekend als Film & Televisie. Hij heeft een hart voor de Europese film en wereldcinema.
Waarom stuurde de Amerikaanse regering eind de jaren ’50 in volle Koude Oorlog-periode bekende jazzmusici zoals Louis Armstrong naar Afrika?