Opstand tegen God, maar wiens opstand dit is?
Peter Hitchens was gelovig, atheïstisch en opnieuw een zeer gelovige oudere man. Hij schreef een antwoord aan zijn broer, overtuigd atheïst.
Peter Hitchens was een gelovig kind, een atheïstische jongeman en uiteindelijk terug een zeer gelovige oudere man. Hij schreef dit boek als een antwoord op de discussie met zijn broer die duidelijk overtuigd atheïst is. Wie tussen de lijnen leest, begrijpt dat dit boek moet dienen als een antwoord dat gegeven wordt op een manier dat hij, de auteur, niet onderbroken kan worden door zijn broer.
Persoonlijk
Dat gevoel ontsnapt me zelden tijdens het lezen van dit boek. Het is een zeer persoonlijk schrijven. Als je geen anglofiel bent of enige kennis bezit of minstens voorliefde voor de typisch Britse situatie, dan raad ik je aan om eigenlijk het eerste deel over te slaan. Die pagina’s staan immers gevuld met een zeer persoonlijk relaas van zijn jeugd en keuzes en zijn enkel maar te duiden als je een aanvoelen hebt hoe de Britse maatschappij in elkaar zit.
Misschien is het door dat deel dat ik nooit helemaal los kom van het gevoel dat dit boek een nogal eenzijdig schrijven is dat door atheïstische ’tegenstanders’ net om die reden al te makkelijk in de hoek zal geplaatst worden.
Atheïsme als maatschappelijk probleem
Hitchens bekijkt het atheïsme trouwens als een maatschappelijk probleem. Hij ziet de opkomst van de islam enkel mogelijk omdat de wortels van de westerlijke samenleving verzwakt worden door kritiek op en vervreemding van het geloof en in het bijzonder van het christendom. Daarbij ziet hij dat in reactie op de opkomst van de islam er nog meer atheïsme wordt aangevoerd waardoor de verzwakking telkenmale nog toeneemt.
Volgens hem zal liberalisme, secularisme en atheïsme een gat in onze cultuur slaan dat enkel kan ingevuld worden door geloof en als we dus niet terugkeren naar onze christelijke wortels, dan zal dit gat ingevuld worden door de islam. Meer nog, voor Hitchens is het duidelijk dat als onze samenleving niet dringend leert dat het zonder (de christelijke) God gedoemd is: zonder de burgerlijke vrijheden die allemaal hun origine vinden in het christendom en enkel door het christendom beschermd worden, lonkt enkel de totalitaire aanspraken van de atheïstische staat.
Antwoorden op plattitudes
Voor wie mijn raad ter harte neemt en meteen naar deel II gaat, valt het op dat hij een goed onderbouwd antwoord biedt op drie platitudes van het atheïstisch discours, waarschijnlijk gemeengoed tijdens de talrijke discussies tussen de auteur en zijn broer. Peter Hitchens probeert te weerleggen:
- Dat oorlog in naam van godsdienst altijd om geloof draait en godsdienst dus eerder misbruikt dan gebruikt is;
- Dat het in alle omstandigheden altijd mogelijk is om ieder onderscheid te maken tussen goed en kwaad buiten het bestaan van God om;
- Dat atheïstische staten in feite niet atheïstisch zijn.
In deel II waar hij de drie genoemde argumenten van atheïsten aanpakt, bewijst hij dat de oorlogen, ook de huidige oorlogen in het nabije Oosten, niks te maken hebben met geloof maar gewoon stammenoorlogen zijn die gaan over grondbezit. Om aan te tonen dat het onderscheid tussen goed en kwaad enkel maar kan als er een God is, gebruikt hij de these die ook door atheïsten wordt onderschreven dat een morele code die zo absoluut moet zijn dat ze altijd bruikbaar is, buiten het aanpassingsbereik van de mens moet liggen. En volgens hem is het gebod ‘hou van uw naaste als van uzelf’ zo’n morele code die enkel mogelijk is omdat ze van God komt. Over atheïstische staten geeft hij een uitgebreide opsomming, waarin hij het onder aandere heeft over de Franse revolutie, het bewind van Stalin, de grote sprong voorwaarts in China, de rode Khmer en zelfs Fidel Castro.
Communisme
In deel III merk je dan dat hij een bevoorrecht toeschouwer is geweest van het communisme in de Sovjet-Unie. Om Hitchens te citeren:
‘Het grootste nepmirakel in de menselijke geschiedenis was de bewering dat de Sovjet-Unie een nieuwe beschaving was van gelijkheid, vrede, liefde, waarheid, wetenschap en vooruitgang. Iedereen weet dat het een gevangenis was, een sloppenwijk, een terugkeer naar primitieve barbaarsheid, een koninkrijk van leugens waar wetenschappers en artsen vreesden de geheime politie te beledigen, en dat zijn elite corrupt was en in geheime luxe leefde.’
Voor mij leest het laatste deel als een afrekening: in de eerste plaats met zijn jonge ik en vervolgens met zijn broer. Maar ook een afrekening met de Britse maatschappij waar het secularisme volgens hem op hol slaat en zeer militant wordt, met alle gevaren van dien.
Samengevat is het enerzijds boeiend om te merken hoe een intellectueel van kamp veranderd is, van atheïst gelovig is geworden en hoe hij dit met argumenten onderbouwd. Anderzijds blijf ik evenzeer op mijn honger zitten, omdat het naar mijn aanvoelen niet neutraal genoeg is om in een debat te overleven. Maar het is wel een aanrader voor wie stof wil verzamelen om zelf verder na te denken en in te zien dat je geen atheïst moet zijn om intellectueel te zijn (of omgekeerd).
Doorbraak publiceert graag en regelmatig artikels die door externe auteurs worden aangebracht. Deze auteurs schrijven uiteraard in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.
Tony Van de Calseyde (B Plus): ‘Het was voor de begeleider een kwestie van hoffelijkheid om de passagiers in de twee talen te begroeten. Dat lijkt mij een perfect normale, menselijke reflex.’