Russische verwondering in Vlaanderen
Een Russische vrouw verhuist naar Vlaanderen, trouwt hier en beleeft haar persoonlijke cultuurschok. Van onze glimlach tot onze keuken.
Hoe ik het plan van mijn moeder saboteerde en trouwde met een Belg vertelt het verhaal, zij het niet uitgewerkt als aaneensluitend of afgerond narratief, van de Russische vrouw Aleksandra (Sasja) die ergens rond 2000 haar ex-Sovjetvaderland (Kaliningrad, Sint-Petersburg) verlaat. Via een pennenvriend leert ze een Belg kennen, een Limburgse boer. Ze vertrekt naar het land van Tijl Uilenspiegel (zo zien veel Russen ons land toch) met een zoontje van vier en krijgt met de Limburgse Maurice nog een zoon en een dochter, die ze verliest (er wordt niet verteld hoe het meisje aan haar einde komt).
Vlaamse ‘heropvoeding’
Als schoondochter heeft ze het niet voor de wind met een bazige schoonmoeder, die haar wil (her-?) opvoeden tot een voorbeeldige Belgische huisvrouw. Zij komt ‘uit een andere cultuur, de dochter van een gestudeerde, onafhankelijke vrouw, een arts, die altijd haar eigen lot heeft bepaald, die vroeg gescheiden is en ervan overtuigd is dat het huwelijk een “totaal overbodig, weerzinwekkend instituut” is’ (p. 52).
De cultuurschok kan moeilijk groter zijn – aan de ene kant een ontwikkelde vrouw uit de grote wereldstad Sint-Petersburg, bezeten van cultuur, begerig naar avontuur, bereid om de beklemmende grenzen van het Sovjetleven te doorbreken. Aan de andere kant de brave, fatsoenlijke Limburgse boer, die vooral aan zijn huis denkt en jarenlang bezig is met het renoveren van zijn onmisbare baksteen. En daarvoor altijd maar reizen naar de door zijn vrouw zo begeerde steden als Parijs of Londen uitstelt (59).
Na een eerste bad in de ‘Vlaamse cultuur’ begint de Russische nieuwkomer verschillen op te merken. Natuurlijk is er de obligatoire vriendelijke lach op de gezichten van de mensen, wat voor Russen een horror is (lachen zonder reden is een uiting van onnozelheid). Onze clevere Russin had al gauw door dat het maar ‘een zuiver vormelijke glimlach’ (41) is, maar toch moet ze toegeven dat, terugdenkend aan haar geboorteland, ‘zo’n nietszeggende beleefdheidsglimlach toch nog altijd stukken beter is dan een gezicht dat ongeveinsde vijandigheid of desinteresse uitdrukt!’ (42). Een bezoek aan de Russische ambassade in Brussel bevestigt haar in dit inzicht.
Het nijpende tekort
Een schokkende constatering is dat er in ons land ‘een overvloed aan alles’ is, maar ‘een nijpend tekort aan… menselijke omgang en warmte’ (73). Belgen zijn niet gewend aan ‘lange, diepgravende gesprekken’ ‘over de zin van het leven’ (74), een voor Russen onuitputtelijk thema bij nachtelijke dialogen. Er volgt het niet zo fraaie oordeel op dat ‘Belgen wel sociaal gehandicapt’ (75) zijn. Daar staat ook iets positiefs tegenover: Aleksandra kan respect opbrengen voor een hardwerkende zelfstandige en hoe ze erin slaagt ‘zo’n werkritme vol te houden’ (79), iets waar veel Russen niet van wakker liggen.
Een confronterende ervaring voor mevrouw Boltovskaja was de lezing van een Vlaamse docent die kwam vertellen dat Russen altijd van sterke leiders gehouden hebben en onderdanig willen zijn (‘zelfs Poesjkin likte de kont van de tsaar’) (92). Ze citeert dan die bekende uitspraak van Ruslands grootste dichter aan zijn vriend Vjazemski in 1826: ‘Uiteraard veracht ik mijn vaderland van top tot teen, maar ik kan er niet tegen wanneer een buitenlander dat gevoel met mij deelt’ (94). Een wel erg gebalde en raak geformuleerde haat-liefde verhouding van de Rus met zijn eigen land.
Toegegeven, dit blijft een raadsel voor velen van ons. Je mag luisteren naar kritiek die Russen op hun land en bestuurders spuien, maar niet beamen, niet zelf beginnen kankeren, dat is hùn privilege. En dat wordt zo eventjes – ‘tussen de soep en de patatten’ om het op z’n Vlaams te zeggen – gedebiteerd door twee van de intelligentste mensen van het Rusland van die tijd.
Russen in de spiegel
Het boek is ook interessant door wat we eruit leren over hoe Russen tegenover hun eigen land staan. Mevrouw Boltovskaja heeft haar hart ‘helemaal niet aan Rusland verloren’ (111), maar is wel kwaad wanneer een kritische docent zwartgallige dingen vertelt over haar land. Of wanneer de Vlaamse en Nederlandse televisie ‘er maar niet genoeg van krijgt om de lelijkste grimassen uit het Russische verleden te tonen’ (93).
In de tijd dat ze het besluit nam om te emigreren, zag ze Rusland als ‘dat land waar niets te rapen viel’ (176). Wellicht verklaart dat waarom er enkele verhalen in verweven zitten die zuiver Russisch zijn en iets vertellen over haar leven in de Sovjetunie en in de postcommunistische tijd voor haar emigratie (p. 119-138). Dat zijn verhalen die niets met België te maken hebben, maar wel nuttig zijn om zicht te krijgen op wat een mens beweegt om alles op te geven en in het ongewisse een nieuw leven te beginnen.
De auteur constateert dat de ‘opwinding die je ervaart wanneer je in een ander land bent gaan wonen, na een paar jaar begint te slijten’ (187). Contradictorisch lijkt de bewering dat je overvallen wordt door nostalgie na jaren van inburgering, wanneer je ‘al genoeg Belgisch-Nederlands beheerst om liedjesteksten te begrijpen, grapjes te maken en zelfs zegswijzen en geestigheden te debiteren’. Hoe dan ook besef je dat je ‘in verschillende werelden’ leeft (188).
De Belgische keuken
Haar oordeel over de poging van Belgen om Russen te verstaan, is vernietigend: ‘Geen snars begrijpen de Europeanen van wat er in ons, Russen, omgaat!’ (65) Toch zijn er momenten van hoop: ze slaagt erin van Belgische ‘preskop’ (vlees in gelei) te eten (144). Het mooist in heel het boek en ook de meest geslaagde oneliner is haar uitspraak over ‘stoofvlees op z’n Vlaams’: ‘Het enige waarmee ik de ervaring van de Belgische keuken te leren kennen kan vergelijken, is mijn eerste orgasme.’ (147) Dat mag als motto dienen voor het kookboek van de Boerenbond!
Het boek is geschreven in de coronaperiode, een tijd die haar deed terugdenken aan de jaren tachtig, toen Sovjetburgers ook krampachtig hamsterden (182). Bedroevend is te lezen dat je onder Russische immigranten ‘de ferventste aanhangers van het Vlaams Belang’ (191) vindt, net alsof Russen geen immigranten zijn.
Dit is een kleine greep uit dit leuke boekje. Goed verteld, in pretentieloze, maar pittige taal, leuk vertaald en dit in overleg met de auteur, die uitstekend Nederlands verstaat – een procedé dat weinig voorkomt. Misschien had hier en daar haar eigen biografie in België wat meer uitgewerkt mogen worden, maar wellicht is dit stof voor een volgend boek van haar? Waar we naar uitkijken. Wat ze precies bedoelt met de titel van haar boek en of ze geslaagd is in haar plan, moet u zelf maar lezen in dit ‘interessant en leerzaam’ boek (zoals de Russen plegen te zeggen).
Prof. Emmanuel Waegemans in emeritus hoogleraar aan de KU Leuven. Hij bestudeert o.a. de Russische emigratie, de Russisch-Nederlands-Belgische betrekkingen en de Russische literatuur. Hij is ook voorzitter van het Filip De Pillecyn Comité.
Alec van der Horst schetst in zijn nieuwe boek een fascinerend portret van Parijs in de negentiende eeuw, toen de stad ‘de interessantste plek op aarde’ was.