Theoterrorisme
Titel | Theoterrorism v. Freedom of Speech |
---|---|
Subtitel | From Incident to Precedent |
Auteur | Paul Cliteur |
Uitgever | Amsterdam University Press |
Onze beoordeling | |
Aantal bladzijden | 250 |
Prijs | € 110.99 |
Er is weer een boek dat een proeve is van de queeste naar wat islamisering is: Theoterrorism v. Freedom of Speech (Amsterdam University Press, 2019) van rechtsfilosoof Paul Cliteur, auteur van heel wat werken die op een of andere manier, maar steeds op een logisch stringente wijze het seculier-atheïstische standpunt verdedigen. Zijn gesprekken met Dirk Verhofstadt [https://www.bol.com/nl/p/in-gesprek-met-paul-cliteur/9200000000050724/?suggestionType=typedsearch&bltgh=one2cvd2c-O4WgMHRxlOZQ.1.2.ProductTitle] (2012) beveel ik …
Er is weer een boek dat een proeve is van de queeste naar wat islamisering is: Theoterrorism v. Freedom of Speech (Amsterdam University Press, 2019) van rechtsfilosoof Paul Cliteur, auteur van heel wat werken die op een of andere manier, maar steeds op een logisch stringente wijze het seculier-atheïstische standpunt verdedigen. Zijn gesprekken met Dirk Verhofstadt (2012) beveel ik voor een eerste kennismaking met deze schrandere en klemmende denker van harte aan.
Freedom of Speech
Paul Cliteur gaat ervan uit dat er in het Westen een probleem is met de vrije meningsuiting, en dat de toenemende islamisering, vooral in de vorm van de loze en ritualistische beschuldigingen van islamofobie, de orwelliaanse verminking van de taal, de cognitieve dissonantie en de lafheid van politici, schrijvers en journalisten, de grote onwetendheid met betrekking tot de islam plus het niet benoemen van het kwaad, daarvan de oorzaak zijn.
Het theoterrorisme, het terrorisme in naam van god, bedreigt onze levenswijze en dat begint bij het beknotten van de vrije meningsuiting en bij de heersende zelfcensuur. Vooral de ontkenning dat religie, in casu de islam, iets te maken zou hebben met geweld, is hem een gruwel, temeer omdat de islamterroristen het zelf steevast uitschreeuwen.
Paul Cliteur is door de jaren heen vertrouwd geraakt met de islamitische theologie en realiseert zich daardoor dat de banvloeken, de fatwa’s en de alledaagse bedreigingen door de islam geen achteloze dingetjes zijn. Maar in een postmoderne tijd waarin juist woorden niets meer betekenen, is de nare boodschap die de islam brengt voor de homo festivus des te moeilijker te begrijpen. Het christendom bracht het blijde evangelie (eu-angelion), de islam de lethale dystopie.
De olifant in de kamer
Paul Cliteur toont de malaise waarin we terechtgekomen zijn in verband met het impliciet en soms expliciet beknotten van het vrije woord — het feit dat angstvallig vermeden wordt om over de olifant in de kamer te spreken — aan de hand van een aantal casussen voorbeeldig aan, en hij begint zijn lange en overtuigende aanval op de islam en de breidel van het vrije woord via het geval Rudi Carrell, de Nederlands-Duitse conférencier, in 1987, twee jaar voor de Rushdie-affaire.
Carrell, in zijn wat zotte en botte onschuld, liet op tv via wat beeldtrucjes zien hoe vrouwen hun ondergoed in de richting van Khomeini’s voeten gooiden. Daar en op dat moment, via dit specifieke televisiemoment, merkt Cliteur als eerste op, werd het verband tussen theoterrorisme en freedom of speech prominent. De druk vanuit de Iraanse ambassadeur in Bonn kwam erop neer dat nu niet alleen Khomeini, maar zelfs héél Iran en nog straffer: de hele moslimwereld, een snowflake werd.
Op dat moment werd een mechanisme in werking gezet dat bijna als een ritueel kan worden beschouwd: iedereen biedt de dictator (Khomeini) excuses aan, men zwicht dus voor een religieuze tiran, en dat zou later ook blijken bij haast iedere casus waarbij de islam satirisch of anderszins benaderd wordt. Vanaf 1987 gaat het dan van kwaad naar erger: fatwa’s, moorden op schrijvers en vertalers, en regeringen en media die, onder druk van de islam, zich afvragen of aan de vrijheid van meningsuiting geen grenzen moeten worden gesteld. De toon was gezet: onze vrijheden zijn niet meer vanzelfsprekend.
Nederland en Carrell
Toen de VARA de Khomeini-clip van veertien seconden wilde uitzenden, kwam buitenlandse zaken diplomatisch — en dus handenwringend — tussenbeide tijdens de uitzending van Paul Witteman zelf. In het Nederlandse parlement kon men toen de eerste oecumenische praatjes horen over het respect voor de gevoelens van anderen.
Dit voze riedeltje, de afpersingen van de islam en de permanente toegevingen van het Westen zijn sindsdien nooit meer opgehouden, en werden zelfs veel schandelijker. Het boek van Paul Cliteur toont dit aan met ontzettend veel voorbeelden en empirische feiten. Men leest ook zeer helder de slippery slope af waarop men zich bevindt als men toegevingen begint te doen aan een totalitair systeem.
Een geïsoleerd incident?
De affaire Carrell werd toen helaas beschouwd als een incident, een geïsoleerd geval. De Iraniërs hielden zich koest want de excuses en de trammelant waren er geweest maar, alles welbeschouwd, vraagt Cliteur zich af: was de intimidatie geen aanmoediging voor Iran om beetje bij beetje verder te gaan? Zit de menselijke natuur niet zo in elkaar?
De nationale soevereiniteit van Nederland werd op een wijze verkracht die zelfs Stalin, Mao of Hitler niet had aangedurfd. Tegelijk zijn fatwa’s een aanval, niet alleen op de vrije meningsuiting maar ook op het internationale recht. Maar het liep gesmeerd, het Westen boog, zoals het dat later nog zo veel zou doen. Dat smaakte dus naar meer.
Carrell was geen incident maar een precedent. Het zette de toon voor wat nog aan akeligs zou volgen en wat door de elites met hun wat onnozele houding beslist niet voorzien was. Het Westen was slecht voorbereid op de (radicale?) islam en zijn voormannen (Sayyid Qutb, Khomeini, Hassan al-Banna en hun grote voorloper, Ibn Taymiyyah, 1263-1328, wiens werk Al-Siyasat pas in het Nederlands werd vertaald), dat was wel duidelijk. De belabberde manier waarop men telkens reageerde, werkt Cliteur op een erg klemmende en ook boeiende wijze uit in de volgende 150 bladzijden, daarbij steunend op het werk van geleerden als John Kelsay, Bassam Tibi en Meghnad Desai.
Een oud-nieuw totalitarisme
Nooit was het Westen, sinds het marxisme, zo geconfronteerd geweest met een alomvattend totalitarisme. En velen realiseerden zich dan ook ‘en cours de route islamique’ dat je heus geen moslim moest zijn om vermoord te worden (Van Gogh, de Japanse vertaler van Rushdie,…). De islam ging te werk zoals Goebbels het beeldend uitdrukte:
‘We komen binnen in de Reichstag om ons te wapenen met democratisch gerief. Als de democratie onnozel genoeg is om ons toe te laten en ons nog te betalen ook, dan is dat het probleem van de democratie. Dat gaat ons niet aan. Elke manier om de revolutie te brengen, is oké voor ons; we komen noch als vrienden noch neutraal. We komen als vijanden. Zoals de wolf het schaap aanvalt, zo komen wij.’
Cliteur toont aan dat de islam precies zo tewerk gaat en dat de kern ervan oorlogszuchtig is, maar tegelijk ook erg rationeel in zijn opstelling en modus operandi. Op het briefje dat de moordenaar van Theo van Gogh op diens borst had geplant staat letterlijk: ‘Het is oorlog en als je de arena betreedt, weet je wat zal gebeuren’.
Zo zien vele moslims het (en dat is dus erg rationeel gedacht vanuit de oorsprongsbronnen), zo zien het de islamitische staten en zo heeft Huntington het beschreven. Theoterroristen nemen hun religie erg serieus en het is compleet van de pot gerukt te denken of te beweren dat de terreur in naam van de islam niets met de islam te maken zou hebben, zoals Europese politici voortdurend angstig herhalen — alsof zijzelf als heuse exegeten gepokt en gemazeld zouden zijn in de theologie en het rechtsstelsel van dat systeem.
Postmodernisme en islam
In zijn boek geeft Cliteur veel aandacht aan Nederland (Rudi Carrell, Theo van Gogh), waar de wet op de blasfemie pas in 2014 werd afgeschaft, aan de UK (Rushdie) en Denemarken (de Cartoon-zaak, al is karikatuur in dezen een correcter woord). Rushdie werkte vier jaar aan zijn satanische verzen en de beschuldiging vanuit de islamwereld dat het hier om een bewuste belediging zou gaan, pareerde de auteur met de frase: ‘Had ik dat werkelijk willen doen, dan had ik dat wel in minder dan vier jaar tijd gekund’.
Al deze gevallen hebben de westerse conceptuele kaders doen wankelen. Datgene wat we tot dan toe als vanzelfsprekend hadden aanvaard, de vrijheid van meningsuiting, kwam onder zeer zware druk te staan, zelfs en van langsom meer binnen officiële organisaties als de VN, die ooit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hadden geproclameerd.
Van dan af krijgt men ook in het Westen de merkwaardigste en meest surreële vonnissen waarbij de slachtoffers van islamitisch terrorisme vaak verweten wordt dat ze een en ander zelf hebben uitgelokt (zoals een vrouw met minirok haar verkrachting)! Of rechters die cultuurrelativist worden en vonnissen uitspreken waarin ze wijzen op de achtergrond van de moslim (die niet wist dat hij niet mocht verkrachten of zijn zus uit eerwraak vermoorden), of rechters die als het ware zelf mohammedaan worden en westerse schrijvers of journalisten veroordelen die kritiek op Mohammed hebben (het geval Sabaditsch-Wolf), of landen als Canada die een boek met betrekking tot de islam gewoon verbieden, of het Nobelprijscomité dat ruziet over de al dan niet opname van Rushdies boek voor de nominatie. Hier drukken postmodernisme en islam elkaar flink de hand, en eigenlijk is dat niet eens verwonderlijk.
Taylor, Popper, Dummett et les autres
Cliteur laat aan de hand van overvloedige documentatie zien dat heel wat westerse intellectuelen wonderbaarlijk genoeg alles uit de kast halen om de zaken om te draaien en de islam als het ware vrij te pleiten, ook van de meest gore zaken, terwijl ze eigenlijk geen flauw benul hebben van dit supremacistische systeem, dat vanuit zijn oorsprongsbronnen alles aan zich wil onderwerpen.
Zelfs gerenommeerde denkers, schrijvers en historici als Charles Taylor, Michael Dummett, Karl Popper, Andrew Roberts, Roald Dahl en John le Carré waren van mening dat de westerse liberal mind de islam meer tegemoet moest komen, dat het Westen een handreiking moest doen. Hoe dat dan precies zou moeten gebeuren, wordt nooit ook maar ergens uitgespeld, maar vaak komt het er toch op neer dat men niet meer mag kwetsen, Mohammed niet mag beledigen, ‘respect’ moet betonen, toegevingen doen.
De goden, schreef Montesquieu, hebben de vrijheid even hinderlijk en moeizaam gemaakt als het knechtschap. Het lijkt erop dat het Westen het knechtschap heeft verkozen. Alleen al de idee om, onder invloed van de islam, beledigingen uit te sluiten, is strijdig met denken en redetwisten over de grote vragen van leven en dood. Het laatste redmiddel van de moslim is dan niet zozeer de kritiek die men vertolkt, maar wel de toon waarop, een beproefd middel om iemand uiteindelijk toch te censureren.
Voltaire
Het blijft ook opmerkenswaardig dat multiculturalistische denkers het altijd meer hebben over de aanval op de islam, die ze steevast veroordelen, dan op de soms gruwelijke reacties van dat systeem. Ze veroordelen of analyseren zelden een fatwa, ze veroordelen al bij voorbaat de kritiek erop — een vreemde attitude, alsof de twee uitingen op gelijke voet staan! Het ene een tekst (Rushdie), het andere een doodsvonnis.
Het denken van muliticulturalisten als Charles Taylor — grondig ontleed door Cliteur — is zo warrig, duister, vaag, incoherent en op vele benen dansend, dat men het niet au sérieux kan nemen en dat men uit zijn woordenbrij zelfs niet kan deduceren wat hij ons nu werkelijk voorhoudt. ‘Reviens Voltaire, ils sont devenus fous’ (Philippe Val): dat zou het motto kunnen zijn van het boek.
Westerse zelfmoord
Het zou me hier te ver voeren in te gaan op het subtiele fileren van een filosoof als Michael Dummett en van lieden als John Le Carré, John Berger en president Carter met hun zwakzinnige ‘respect’-mantra. Hoe dan ook sluiten deze denkers en schrijvers bepaalde categorieën van mensen uit van kritiek en dus van een bepaald aspect van het civilisatieproces.
Critici van de islam worden veroordeeld, terwijl degenen die het meest zouden moeten worden bekritiseerd, namelijk de aanhangers van de islam, gerust worden gelaten. Want Cliteur beseft heel goed, in tegenstelling tot vele andere auteurs, dat de theologische en juridische dimensie van de islam hier in het geding is, precies datgene wat islamofielen altijd weer trachten te verdoezelen. En de slotsom is zeker: wie het soort westers appeasement blijft hanteren, past in dezen een zelfmoordstrategie toe. Op die manier is het op zijn minst onzeker of het Westen dat zal overleven.
De Amerikaanse founding father John Adams zei het al, lang voor Spengler: ‘Een democratisch systeem duurt nooit lang. Het zakt vlug uitgeput in elkaar en vermoordt zichzelf. Er was tot nog toe geen democratie die zichzelf niet om het leven bracht’.
Wim van Rooy (1947) is publicist en essayist. Hij is licentiaat Letteren en Wijsbegeerte afdeling Germaanse Filologie en licentiaat Zweedse Taal- en Letterkunde (RUGent, 1971) - bijkomende specialisatie: godsdienstwetenschap. Hij is auteur van o.a. ‘De malaise van de multiculturaliteit’ en ‘Waarover men niet spreekt. Bezonken gedachten over postmodernisme, Europa, islam’.
Het overlijden van de briljante schrijver Wessel te Gussinklo ging bijna onopgemerkt voorbij. Een in memoriam.