JavaScript is required for this website to work.

Vergeten is het grootste verlies

Wim van Rooy12/12/2020Leestijd 5 minuten

De herinneringen aan zijn oma, Lucienne Blumenthal (1937-2013), leiden de jonge auteur naar de geschiedenis van zijn Hongaars-Joodse familie.

Het is bijna een dialectisch gegeven: hoe razender het globalisme, die nieuwe versie van het oude imperialisme, alles opvreet wat in zijn weg staat en wild om zich heen slaat, hoe meer de roep om het kleine zich laat horen. Vroeger al was er Schumachers ‘small is beautiful’. Tegenwoordig vertaalt dat motto zich bijvoorbeeld in de hang naar de geborgenheid van de familie, en bij uitbreiding de natie en haar collectieve zelfbestemming.

Laten we niet vergeten dat zowel nationalisme als de entiteit ‘familie’ enkele decennia geleden als een groot goed werden beschouwd — denk in dit verband bijvoorbeeld aan Woodrow Wilson’s ‘Fourteen Points’ uit 1918 waarin het nationalisme als een positieve kracht werd beschouwd.

Dierbare herinneringen vasthouden

De mens wil terecht in overzichtelijkheid leven en niet in de ziekmakende instabiliteiten van tegenwoordig. Men stelt in dat verband vast dat familiegeschiedenissen ‘in’ zijn, ze houden een dierbare herinnering vast in een hectische wereld. Herinneringen die dreigen te verdrinken in de onverschilligheid van het postmoderne denken.

Ik refereer aan Modris Eksteins Op de Loop. Een Letse familiekroniek (Nederlandse vertaling 2006), aan Mark Mazowers Wat je niet vertelde. Een Russische familiegeschiedenis (2018), aan Alexander Münninghoffs De stamhouder. Een familiekroniek (2015), aan Thomas Hardings Het huis aan het meer. Eén huis. Vijf families. Honderd jaar Duitse geschiedenis (2017).

Verder aan Laura Starinks Duitse wortels. Mijn familie, de oorlog en Silezië (2013), of aan het pas verschenen familierelaas van de vroegere Franse minister van justitie Robert Badinter Idiss, over zijn taaie en moedige Bessarabische grootmoeder. ‘Un coeur simple,’ zou Flaubert ze noemen én bewonderen. Het is slechts een greepje dat verwijst naar een vergane wereld waarin al te vaak de oorlog de noodlottige hoofdrol speelde. De paradox is, dat het oefeningen zijn in heimwee.

De onvergetelijke oma

Nu is er opnieuw een grootmoeder, Lucienne Blumenthal, wier prachtige portret met machtige maar toch zachte penseelstreken ‘na geschreven’ werd door Reinier Heinsman (°1996) in Vergeten is het grootste verlies. Europese familiekroniek 1900-1970, verschenen bij uitgeverij Vrijdag. Die levert daarmee haar immateriële ‘Stolperstein’ aan die zowel bij links als bij rechts vaak intellectueel en ander ongemak teweegbrengt: het jodendom.

De lotgevallen van de joodse protagonisten van dit hybride vertelboek worden zonder pretentie opgetekend, rechttoe rechtaan. Gekruid met hier en daar een snuifje psychologie, waarbij de auteur datgene invult waarover men uiteindelijk geen zekerheid heeft, en allicht nooit zal hebben. En dat doet hij op een bescheiden maar integere manier. Het her en der ‘fictieve’ karakter van het verhaal staat het historische en de waarheid in de ruime menselijke betekenis van dat woord immers nooit in de weg. Het geeft er zelfs een extra literair cachet aan.

De jonge auteur (student Notarieel Recht aan de Rijksuniversiteit Groningen) baseert zich grotendeels op de herinneringen, op schrift gesteld door zijn in Antwerpen uit Hongaarse ouders geboren joodse grootmoeder Lucienne Blumenthal (+2013).

Die heeft hij aangevuld met wat hij te weten komt uit allerlei archiefbronnen uit Antwerpen, Brussel, Caen, Lozère, Roemenië, Canada, Jeruzalem en Amerika (waarnaar al heel wat familieleden kort na 1900 uitgeweken waren). En bovendien ook via gesprekken mét en getuigenissen van tientallen mensen die de rijke Hongaarse en Roemeense achtergrond van de geïntegreerde Jakabs en Blumenthals belichtten. De streken waarin ze verworteld waren, heetten Kolozsvár, nu Cluj in Roemenië, en het armoedige Beregszász, nu in Oekraïne, kortom een deel van de ‘bloedlanden’ van Timothy Snyder.

Een onroerend eerbetoon

Via historische bronnen en slimme fictie doet de auteur recht aan de opdracht van oma Lucienne Blumenthal-Jakab. Het is een eerbetoon aan een sterke joodse vrouw die eigenlijk door de oorlogsomstandigheden katholiek werd: “Geef dit boekje een plekje later, en neem af en toe de tijd om in het verleden te duiken, en dank dan even terug aan mij. Liefs, oma Lucienne”.

Het genoemde boekje bestaat uit haar herinneringen vóór, tijdens en na de tweede oorlog die ze in 2008 aan de toen twaalfjarige auteur had gegeven. Reinier Heinsman kweet zich liefdevol en vooral ook tactvol van die intieme opdracht, vol inlevend begrip voor de geschiedenis en voor een familie die alleen nog van afkomst joods was en die de joodse godsdienst niet meer aanhing, zoals zovele Joden toen en vandaag.

Desondanks is het toch de geschiedenis van het jodendom tijdens de Tweede Wereldoorlog, en dat in een boeiende familiale notendop, want voor het nationaalsocialisme bleef men wel joods…. Het was Hitler die Joden weer joods maakte.

Zo slaat het vaak spannende, van melancholie doortrokken, psychologische relaas van de protagonisten een brug tussen de Balkan en Antwerpen (we herkennen de straten, al vergist de auteur zich éénmaal), tussen Antwerpen (dat door velen als tussenstadium naar Argentinië werd gezien, maar waar ze bleven pleisteren) en Frankrijk, waar men naartoe vluchtte. Met als tussenstop de ‘Umschlagplatz’ en als eindpunt de hel van Auschwitz, waar heel wat van Luciennes familieleden uit ‘Yiddishland’ vermoord werden.

Onbemiddelde Joden

Die verwanten kwamen niet uit het revolutionaire Yiddischland, zoals geschetst in de gelijknamige studie van Brossat en Klingberg, waar revolutionaire en intellectuele Joden de toon aangaven, maar uit het Yiddischland van de arme modale Jood, de levenskunstenaar. De namen van de gedeporteerde en vermoorde familieleden staat achter in het boek. Het caleidoscopische verhaal van de families Blumenthal en Jakab is stilistisch eerder associatief, terugspringend in de tijd en vooruitlopend op de dramatische gebeurtenissen. Men moet bij de les blijven.

Het dwarrelende wedervaren en de kleine psychologische avonturen van tal van interessante maar soms ook exotische figuren die vóór de oorlog gewone ambachten uitoefenden – meubelmaker bijvoorbeeld van kersenhouten meubelen – en die ‘als harde werkers tegenslagen als noodzaak verduurden’ (naar het gedicht van één van hen: Ferdinand Jakab, vermoord in Auschwitz), laat zien hoe alle actoren in het grote drama dat boven hun hoofd hing menselijk, soms al te menselijk waren, met hun benepen en hun edele kantjes, ook degenen die hen hielpen.

De auteur beschrijft bijvoorbeeld Joden die zich als vroom voordeden om hun Joodse klantenkring niet weg te jagen, Joden die nog altijd het liefst hun Hongaarse taal spraken of heel grote gezinnen die op één kamer woonden. Ook dit is maar een greepje uit de rijkgeschakeerde geschiedenis van deze Hongaarse en Roemeense immigranten wier levens hier gelukkig opnieuw gestalte krijgen in een wel heel aparte vorm, die van bewerkte herinneringen die trouw blijven aan het oorspronkelijke document.

Zucht om te integreren

Tussen dat opmerkelijke wel en wee laveert de hoofdpersoon, de jonge Lucienne Blumenthal. Ze leert elke dag meer en meer hoe het leven echt in elkaar zit. Daardoor verloopt haar groei naar volwassenheid heel anders dan die van het ‘gewone’ kind.

Elke Joodse immigrant wilde integreren, hoezeer men soms ook taal en ‘joodsheid’ moest inleveren. Dat proces en die dynamiek worden door de jonge Reinier Heinsman op bewonderenswaardige en ingetogen manier beschreven. De liefde die na de oorlog in het spel komt bij de overlevende Lucienne Blumenthal, is er een van vertedering en van aantrekkelijke naïviteit. In zekere zin is deze afsluiter een opluchting na zoveel leed van zoveel families.

En als ik mag eindigen met een persoonlijke noot: alle Antwerpse straten die hier genoemd worden, maakten de biotoop uit van mijn jeugd. Ik zag toen vooral chassieden lopen door de straten vlakbij het Antwerpse stadspark — het ‘Jodenpark’ — met hun traditionele peies (pijpenkrullen) en hun sjtreimel (bonten hoed), en hun vele kinderen. Ik echter knipte als goj hun lichten aan of uit en ging achter hun Vlaamse babysits aan. Ze lopen er ook vandaag nog altijd even folkloristisch bij.

Wim van Rooy (1947) is publicist en essayist. Hij is licentiaat Letteren en Wijsbegeerte afdeling Germaanse Filologie en licentiaat Zweedse Taal- en Letterkunde (RUGent, 1971) - bijkomende specialisatie: godsdienstwetenschap. Hij is auteur van o.a. ‘De malaise van de multiculturaliteit’ en ‘Waarover men niet spreekt. Bezonken gedachten over postmodernisme, Europa, islam’.

Commentaren en reacties