De vergeten oud-strijders van het Belgisch leger
Titel | De overlevenden |
---|---|
Subtitel | De Belgische oud-strijders tijdens het interbellum |
Auteur | Martin Schoups en Antoon Vrints |
Uitgever | Polis |
ISBN | 9789463103787 |
Onze beoordeling | |
Aantal bladzijden | 336 |
Prijs | € 22.5 |
De Belgische oud-strijders van de Eerste Wereldoorlog verdienden een ernstige studie. Met ‘De overlevenden’ is die er eindelijk gekomen.
Toen op 11 november 1918 de kanonnen en andere ‘schiettuigen’ zwegen, telde het Belgisch leger te velde 40.000 gesneuvelden van de 360.000 soldaten. Vergeleken met het Franse of Duitse leger was het aantal gesneuvelden procentueel geringer, maar bleef toch nog steeds zeer aanzienlijk.
Albert I
De overlevenden, aldus ook de titel van het hier te bespreken boek, rekenden erop dat ze voor hun jarenlange oorlogsinspanning erkenning zouden krijgen, en dat ze een belangrijke rol zouden spelen in de nieuw op te bouwen Belgische samenleving. In de troonrede van koning Albert I voor het parlement waren de soldaten alomtegenwoordig. Voortdurend verwees hij naar het offer van de Belgische soldaten om de democratiseringsoperatie te legitimeren. Niemand kon evenwel bevroeden hoe moeizaam die zoektocht naar een nieuwe maatschappelijke rol voor de soldatengeneratie zou verlopen. De hoofdrolspelers in de troonrede verdwenen in de Belgische geschiedschrijving algauw nagenoeg volledig van het toneel.
Bestorming
Alvast in België vormden de ‘overlevenden’ geen ‘bron van macht’ (dixit Elias Canetti). In tegenstelling tot bijvoorbeeld Italië en Duitsland, waar bonden van oud-strijders ter rechter- en linkerzijde een niet te onderschatten ‘bron van macht’ vormden, was dat bij ons geenszins het geval. In hun grondige en diepgaande studie tonen de historici Martin Schoups en Antoon Vrints aan, dat bij ons de politieke zeden niet ‘gebrutaliseerd’ werden. Zij bestudeerden de oud-strijders als een aparte sociale beweging. De Belgische oorlogsveteranen waren helemaal niet oververtegenwoordigd in allerhande extreme bonden en genootschappen.
Het hoogtepunt in hun streven naar meer sociale (met onder meer een vaste vergoeding voor hun inzet) en politieke rechten voor de gewezen ABL-soldaten was de bestorming, op donderdag 29 juli 1920, van de neutrale zone en het parlementsgebouw. Dan nog vielen er geen doden en zwaargewonden. Hier en daar viel wel een klap, maar van systematisch geweld was zeker geen sprake. Hun benarde materiële toestand lag aan de basis van hun achtereenvolgende protestbetogingen. Uiteraard kreeg deze bestorming nadien een grote symbolische waarde; dat was ook de reden dat er na 1920 een hekken rond het parlementsgebouw geplaatst werd.
Wat de veteranen vooral de ogen uitstak waren de relatief vlugge vergoedingen voor de geleden schade van de grootindustriëlen of de zogenaamde zeepbaronnen en andere oorlogsprofiteurs. Economische collaborateurs en oorlogswoekeraars werden vooral in het vizier genomen. Schoups en Vrints stellen dat maar een ‘zeer kleine groep’ oud-strijders zware sancties eisten tegen activisten. Deze waren vooral te situeren in het franskiljonse en Franstalige milieu in Vlaanderen en Brussel.
Herdenkingen
In totaal vonden er tijdens het interbellum ruim 1400 straatacties plaats die door oud-strijders georganiseerd en gehouden werden: 445 herdenkingen waarin de gesneuvelden centraal stonden, 458 inwijdingen en vieringen, 253 vergaderingen en meetings, 193 betogingen en 39 vechtpartijen en schermutselingen, waarin de oud-strijders fysiek geweld tegen ordehandhavers, burgers of andere oud-strijders gebruikten. Vergeleken met de andere cijfers kan van een ‘brutalisering’ nauwelijks sprake zijn.
Globaal genomen komen deze cijfers overeen met gemiddeld meer dan één straatprotest per week, en dat gedurende twintig jaar. Een uitgebreid krantenonderzoek ligt aan de basis van dit cijfermateriaal. Een bewijs te meer voor het grondige werk van beide academici. Hun boek vormt dan ook de eerste ernstige studie die aan de Belgische oud-strijders van de Eerste Wereldoorlog gewijd werd. Jammer dat beide auteurs gebruik maken van een enigszins academisch taaljargon; dat komt de leesbaarheid van hun werk niet ten goede. Vreemd ook dat in het boek de oud-verpleegsters nergens ter sprake komen.
Bijzondere aandacht besteedt het auteursduo aan de opeenvolgende IJzerbedevaarten met de Nooit meer oorlog-slogan, en de Albertcultus die, na 1918, in 1934 bij zijn dood een hoogtepunt kende.
Met de Duitse invasie van mei 1940 eindigde het gouden tijdperk van de Belgische oud-strijders.
Nog maar eens moeten we benadrukken dat het boek, met daarin honderden namen, geen register bevat. Jammer, want het boek verdiende het.
Pieter Jan Verstraete (1956) is bibliothecaris in Kortrijk maar wijdt zich al zijn hele leven aan de geschiedschrijving van de Vlaamse Beweging. Hij is de biograaf van o.a. Hendrik J. Elias, Odiel Spruytte, Reimond Tollenaere, Leo Vindevogel en tientallen militanten uit de Vlaamse Beweging. Momenteel werkt hij aan een monumentale biografie van Staf De Clercq.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.