Voorbeeldige journalistiek over het Rusland van vandaag
Een boek over het Rusland van vandaag, door een auteur die het land écht kent, niet enkel de redacties en diplomatenrecepties in Moskou.
Hoe schrijf je in godsnaam over het Rusland van vandaag? Je verzuipt in het land en in de informatie erover, je hebt geen houvast meer door de desinformatie van de Russische overheid. Een hachelijke onderneming. De Nederlandse journaliste Laura Starink slaagt daar wonderwel in. Je kunt haar benijden om haar vlotte pen en de persoonlijke benadering van de problemen en de mensen waar ze mee te maken krijgt. Voorbeeldige journalistiek. Leesbaar, genietbaar en toegankelijk, ook voor wie het land niet (zo) goed kent. Geen enkele bewering wordt zomaar uit de losse pols geschud.
Laura Starink is een Nederlandse slaviste (°1954) die met kennis van zaken spreekt en alle fenomenen die ze tegenkomt, bespreekt vanuit haar kennis van de taal, cultuur en geschiedenis van Rusland. Boeiend is dat ze vijftig jaar ‘Ruslandvaren’ bespreekt en haar ervaringen in Leningrad als jonge studente slavistiek vergelijkt met die van de jaren 2000 en de laatste jaren. Haar laatste item dateert van januari 2020: de poging van huidig president Poetin om zijn invloed op het beleid veilig te stellen nadat hij president af zal zijn.
Rusland: saai is het nooit
Met één bewering van de auteur ben ik het niet eens: dat iedereen — in Oost en West — ‘ervan overtuigd was dat de Sovjet-Unie het eeuwige leven had’ (140). Ik voel me een lotgenoot en tijdgenoot van Laura Starink — ik heb zelf in de vroege jaren zeventig slavistiek gestudeerd (KUL en Bonn) en heb me altijd geïnteresseerd voor het politieke aspect van Rusland, maar ik was er in de vroege jaren tachtig wel van overtuigd dat het Sovjetregime ooit zou instorten.
Wanneer, dat durfde ik niet te voorspellen, maar dat het zou gebeuren, stond voor mij vast. Natuurlijk werd ik daarom scheef bekeken door collega’s die me maar een communistenvreter vonden. Toen ik in november 1978 in Leningrad — uit nieuwsgierigheid — over de Nevski Prospekt meeliep in de optocht voor de herdenking van de Oktoberrevolutie (1917) hoorde ik jonge mensen schamper fluisteren ‘De Russische Revolutie is zestig jaar oud, tijd dat ze met pensioen gaat!’
Ook de vaak gehoorde verwijten aan het adres van westerse sovjetologen of kremlinwatchers dat ze de instorting van het communistische regime niet hadden zien aankomen, vind ik misplaatst. Ook nu weet niemand waar de éénpartijdemocratie of de ‘informatie-autocratie’ (307) van Poetin op zal uitlopen.
Laura Starink bezondigt zich niet aan profetieën, maar schetst een gevarieerd beeld van het Rusland de dag van vandaag, zonder flauwe kul (‘als de Russische ziel’, 181), zonder goed te praten of paternalistisch te doen. Het is een warm document over het land waar ze haar hele leven mee bezig is geweest en het brengt verhelderende inzichten. ‘Rusland is voor mij het drama van de geschiedenis, de uitgestrektheid van de toendra en tajga, het contrast tussen de warmte in vriendschappen en het Siberische koudefront van de harde overheid, exuberantie naast slaafse onderworpenheid, de poëzie van de Russische taal tegenover het Orwelliaanse jargon van de machthebbers en nog veel meer. Saai is het nooit.’ (18)
Geslaagde invalshoek
Het boek begint en eindigt in een dorpje ver weg van de hoofdstad. Het heet Glazok (= oogje, maar ook spionnetje, kijkgaatje) en biedt ongewild een verhelderende inkijk in de rest van Rusland, in het bijzonder de hoofdstad, die niet representatief is voor het hele land. Vanuit het plattelandsdorpje met zijn krakkemikkige infrastructuur, versleten cultuurhuis, maar wel met enkele enthousiaste leraren die de grootstad achter zich hebben gelaten om de leeglopende dorpen wat onderwijs en cultuur bij te brengen.
Het is een geslaagde invalshoek van de auteur die hiermee ook bewijst het land te kennen en niet bang te zijn om zich buiten de kantoren van de grote buitenlandse kranten en de diplomatenrecepties te wagen.
Sovjetnostalgie?
De Sovjetunie, waar Laura Starink haar kennismaking met het land begonnen is — in de jaren zeventig — komt uitvoerig aan bod. Het beeld is niet erg rooskleurig. ‘Het was een maatschappij met twee gezichten: warm, vriendelijk, humoristisch en gul in de beslotenheid van keuken en vriendenkring; kil, gesloten, formeel en huichelachtig in de buitenwereld. Mensen waren van nature op hun hoede’ (14-15).
Veel gespreksgenoten van Starink leggen er wel de nadruk op dat ze heimwee hebben naar de ‘geborgenheid van het communisme, toen was er werk en saamhorigheid’ (28), wat niet betekent dat vroeger alles beter was (31), een bewering die maar door weinigen gedeeld wordt. Hier en daar worden tentoonstellingen georganiseerd of cabaretavonden ingelegd waar met nostalgie wordt teruggekeken op de ‘jarenvijftigknusheid’ (109) of de rust van de jaren zestig en zeventig (de zgn. ‘stagnatie’). De staatstelevisie speelt aardig in op deze trend en toont aan de lopende band de klassieke films van de naoorlogse periode.
‘Innerlijk patriottisme’
Iemand vertelt wat voor haar communisme betekende: ‘het was innerlijk patriottisme’ (54). In de Brezjnevjaren had Starink veel contact met Russen en stond er versteld van dat haar vrienden ‘stijfstonden van de literaire citaten’ en haar bekeken als een ‘oppervlakkige culturele consument uit het Westen’ (103). Vaak kreeg ze het verwijt te horen dat westerlingen Rusland niet begrijpen (184), maar sommigen verklaren dat dan ook door de irrationele politiek, de onvoorspelbaarheid ‘die mensen altijd op hun hoede doet zijn’ (131).
Ook de gespletenheid was een vast onderdeel van het alledaagse leven: ‘Er was een binnentaal, voor vrienden, en een buitentaal, voor het openbare leven’ (142). In haar studenten- en journalistentijd heeft ze veel contact gehad met dissidenten en wat wel eens ‘de binnenlandse emigratie’ (114) wordt genoemd: kritisch denkende intellectuelen die het land niet verlieten, maar zich vreemd voelden inde totalitaire samenleving en zich terugtrokken in het cocon van ‘hun brein en hun kleine vriendenkring’ (174).
Dit alles maakte er het begrip voor of het inlevingsvermorgen in dit gesloten land niet gemakkelijker op. Ook nu is de verhouding met het Westen gespannen en wordt op de staatstelevisie een uitgsproken anti-westers discours gevoerd. We heten niet meer Europa, maar ‘Gayropa’ (129), de hervormingsgezinden worden uitgescholden voor ‘liberasty’ (liberale pederasten) (137). Daar staat tegenover dat de antiwesterse hysterie en de kortzichtige ideologie de creatieve mensen het land uit jaagt (218), recht in de armen van dat gehate Westen (met zijn homohuwelijken en emigrantenstromen).
Rusland anno 2020
De hoofdbrok van het boek gaat over Rusland anno 2020. Zo goed als iedereen is het erover eens dat de mensen het nu beter hebben dan vroeger, maar ‘geestelijk zijn we verarmd’ (50). Sommigen schrijven de verbeteringen toe aan Poetin, maar anderen stellen dat hij er weinig van terecht brengt, er wel veel over praat, maar er niets aan doet (53). De intellectuele vrijheid die nu heerst in het land, is niet te danken aan de huidige president, maar aan zijn voorganger Jeltsin (die nu of afgekraakt of doodgezwegen wordt). De censuur is afgeschaft, je kunt overal kritische boeken over heden en verleden kopen, maar het is een oase voor een kleine groep intellectuelen.
De openbare opinie wordt bespeeld en gekneed in de media en die zijn in handen van het Kremlin. Roskomnadzor stelt zich op als de internetwaakhond die probeert om het net te censureren, maar (voorlopig?) niet zo ver durft te gaan als in China (123). Voor getalenteerde mensen is ‘het huidige politieke regime een belediging’ (188), een hard oordeel van een architect die het gemaakt heeft.
Voor de lamentabele toestand in het land worden veel verklaringen gegeven. Een ervan is dat er na 1991 nooit een Neurenbergproces heeft plaatsgevonden: niemand is veroordeeld voor de misdaden van het communistische regime (de miljoenen doden), de mannen van het oude bewind zijn op hun plaatsen blijven zitten of hebben de rijkdommen van het land ingepikt. Velen staan ook kritisch tegenover het wapengekletter van de president op de Dag van de Overwinning: ‘een ordinaire wapenmarkt en het machtsvertoon van een “grote mogendheid” met een economie ter grootte van de Benelux. Toys for boys’ (222).
Het meest van al moet de staatstelevisie het ontgelden: voortdurende propaganda (over het zwakke, softe Westen, over de fascisten in Oekraïne, de vluchtelingenstromen aan de grenzen van Europa, de homohuwelijken, enz.) in ‘het onophoudelijke bacchanaal van onze centrale televisie’, waarbij het doel van de propaganda is ‘de intelligentsia in diskrediet te brengen’ (251). En iedereen die politieke ambities heeft, maar niet uit de Kremlinstal komt, wordt verdacht en belachelijk gemaakt (332).
Poetins populariteit
Dit alles wordt op het conto geschreven van Vladimir Poetin. Poetin bracht rust, orde en groeiende welvaart en daarmee werd hij voor veel Russen een held (16). Voor westerlingen valt die bewondering moeilijk te begrijpen voor een autoritaire man, het nepotisme van zijn omgeving, de minachting voor de rechtsstaat, het onvermogen om economische hervormingen door te voeren (17). Na hem zou het alleen maar erger worden (170), hij is ‘het minste van alle kwaden’ (173).
Met de annexatie van de Krim in 2014 (‘ordinair landjepik’, 195) heeft hij bij veel Russen goed gescoord, maar die populariteit is alweer aan het dalen. ‘Miezerig wraakzuchtig’ (211) noemt de auteur de houding van de president tegenover zijn felste criticus, de in 2015 onder muren van het Kremlin vermoorde Nemtsov. Hij is ook al het gekanker over het misdadige verleden van de Sovjetunie beu en vindt dat je stabiliteit en samenhorigheid niet kunt bouwen op een ‘beerput’ (213). De misdaden van Stalin worden geminimaliseerd, in 2017 vierde hij de honderdste verjaardag van de Geheime Dienst Tsjeka, zonder schaamte gebruikt hij het woord tsjekist (beul van het jonge Sovjetregime) (281) en toont bij veel gelegenheden aan dat zijn kennis van de geschiedenis van de USSR veel leemtes vertoont.
Ook zijn visie op de buurlanden, de vroegere Sovjetrepublieken, is eenzijdig: hij blijft het standpunt huldigen dat de USSR de vazalstaten ‘voornamelijk voorspoed en vooruitgang heeft gebracht’ (216). Excuses jegens Rusland aan Oekraïne, de Baltische landen, Centraal-Azië, Polen, Hongarije, enz. zouden de betrekkingen met de vroegere Oostbloklanden uit het slop kunnen halen, maar een woord van excuus kan er niet af. De Russen blijven zich zien als de ‘Kulturträger’ van het vroegere imperium. Daardoor heeft hij ook de relaties met het buurland Oekraïne hopeloos vergald, nochtans het land dat ‘historisch, mentaal en cultureel het dichtst bij Rusland staat’ (300).
Over alles wordt ruzie gemaakt
De grootste bekommernis van de president is het uitdokteren van een nieuwe consensus (identiteit) voor de Russen. Maar wat kan ze in godsnaam verenigen, samenbrengen, warm maken voor een of ander idee? Over alles wordt ruzie gemaakt: over de betekenis van de laatste tsaar Nicolaas II, over Lenin en Trotski, over de Oktoberrevolutie van 1917 en de daarop volgende burgeroorlog, over de Stalinterreur, over de jaren van stagnatie (onder Brezjnev), over WO II. Alleen over de heroïsche inzet van de Sovjetbevolking in de Grote Vaderlandse Oorlog is men het min of meer eens en dat is de nagel waar Poetin de hele tijd op klopt. Het enige punt dat zo goed als alle Russen samenhoudt.
Maar van Vergangenheitsbewältigung kan geen sprake zijn — ook deze consensus vertoont veel hiaten: waarom gaf Stalin vrij spel aan Hitler door het niet-aanvalspact te tekenen? Wat is de verantwoordelijkheid van de Sovjetleiding voor het abnormaal grote aantal doden tijdens de oorlog? Het is natuurlijk te begrijpen dat veel Russen de onthullingen over ‘de gruwelen van de twintigste eeuw’ niet aankonden en dan maar liever vluchtten (naar het buitenland) of het verleden fanatiek goedpraatten of totaal verdrongen. Dat is eigenlijk wat de Russische regering nu doet: laten we de beerput maar dicht, laten we het alleen nog hebben over de positieve aspecten van het Sovjetbewind. De ervaring van de denazificatie in West-Duitsland (alles behalve volledig) en het verdoezelen van het nazi-verleden in de DDR toont aan dat dit een dwaze, kortzichtige en noodlottige keuze is.
Fatalisme
Boeiend aan dit boek is dat de auteur voortdurend parallellen trekt of vergelijkingen maakt met de Sovjettijd, tenslotte het tijdperk waar alle huidige machthebbers in opgegroeid zijn en waaraan ze hun visie op de wereld en de mensen ontlenen. De balans is niet erg positief. Een collega zei me vorig jaar — ongevraagd — dat het nu slechter is dan onder Brezjnev. Veel Russen zijn fatalistisch: er verandert niets, alles blijft bij het oude, maar het nieuwe kleedje is modern en hip, de talkshows slagen erin de propaganda mooi en blits te verpakken. In Russland nichts Neues unter der Sonne?
Charmant is het hoofdstuk ‘Ode aan de eenling’, een loflied op de vele kleine individuen, fatsoenlijke mensen, soms excentriekelingen die zich in de dictatuur van de Sovjets of onder de ‘geleide democratie’ van Poetin weten te handhaven en met zichzelf en hun geweten in het reine zijn. Voor de auteur de garantie dat de zon ooit nog zal schijnen over het koude Rusland. Het herinnert natuurlijk aan een beroemde uitspraak van Tsjechov. In een van zijn toneelstukken vraagt iemand of het ooit nog goedkomt met Rusland. Zijn gespreksgenoot antwoordt: ‘Jawel, over een jaar of twee- … driehonderd’.
Prof. Emmanuel Waegemans in emeritus hoogleraar aan de KU Leuven. Hij bestudeert o.a. de Russische emigratie, de Russisch-Nederlands-Belgische betrekkingen en de Russische literatuur. Hij is ook voorzitter van het Filip De Pillecyn Comité.
Alec van der Horst schetst in zijn nieuwe boek een fascinerend portret van Parijs in de negentiende eeuw, toen de stad ‘de interessantste plek op aarde’ was.