Vrouwen, maar vooral mannen met een hoek af
Onze beoordeling |
---|
Drie boeiende Nederlandse boeken over spirituele revolutiegangers, vagebonden en rare snijbonen die aan de randen van het filisterdom knaagden.
Valt het u ook op, lezer, dat de mens in het bekende raadsel dat de sfinx aan Oedipus gaf , namelijk dat het menselijk wezen tijdens zijn levensgang — afhankelijk van de leeftijd, op vier, twee of drie benen loopt — tijdens zijn tweebenige leven blijft verwijlen in, of gebonden is aan, het getal twee?
Het is duidelijk: hij/zij/het wordt geboren op vier voeten (het kind dat op handen en voeten kruipt). Later schuifelt hij het grootste deel van zijn leven op twee benen, om ten slotte als ‘kramakkelijke’ bejaarde met een stok, en dus drie benen, te eindigen. De diepere symboliek van vooral het getal ‘twee’ interesseert ons hier, want het verwijst in verschillende filosofische scholen en tradities naar de mens die altijd in tweedelingen en in tegengestelden denkt. En dat zijn wit en zwart, dag en nacht, man en vrouw, Poetin of Oekraïne, Biden of Trump, Beerschot of Antwerp, moslim of ongelovige, these en antithese. (Bij dit laatste was Hegel slim genoeg om dat in een synthese op te lossen.) De eerste drie tegenstellingen zijn a priori gegeven, de andere het voorwerp van veel rumoer en twisten. Het is immers zelden ‘en/en’, meestal of/of. Resultaat: sabelgekletter.
De burger en de tegenburger
Ook de burger heeft twee gedaanten: de burger en de anti-burger (de hippie, de bohémien, de zwerver). De burger zélf wordt nog eens ingedeeld in de kleinburger (de Spiessbürger) en de grootburger. De Engelse sociologie maakt er in de klassenmaatschappij, waarin ze altijd al gefloreerd heeft, zelfs een sport van om binnen deze onderscheidingen nog wat diverse strata onder te brengen.
Als ‘tegenburger’ zou men kunnen gewagen van een tegencultuur van zieners, visionairen, vagebonden, dwepers en dromers. Het zijn vaak eigenheimers, ketters, frondeurs, dwaalgasten en geestelijke iconoclasten, oneigentijdse denkers, heterodoxen en intellectuele drenkelingen, vaak ook filosofen van de koude grond, dwarsliggers — waarvan de volksmond zegt dat daarzonder de treinen niet kunnen rijden. Ik noem ze ‘rare snijbonen’ die aan de randen van het filisterdom knagen.
De romantiek van de antiburger
Drie interessante werken behandelen een aantal van deze rare, vaak romantische types. Was de Verlichting rationalistisch (ik overdrijf een beetje) en achteraf vaak droog-burgerlijk, dan zijn deze types doordrongen van de verbeelding, al dan niet fanatiek. Ze sehnen (smachten) vaak naar wat de negentiende-eeuwse Noorse dramaturg Henrik Ibsen ‘friluftsliv’ noemde: een vrije mentale ruimte, al dan niet ‘en plein air’, want ze vagebonderen vooral in de geest. Deze spirituele francs-tireurs zijn de spookgestalten van de ‘normale’ wereld: het is soms de opstandige mens die het verraad van de intellectueel aanklaagt (la trahison des clercs).
De bestormer van de wereld is dat alles soms in één, maar meestal vertoont hij enkele van bovengenoemde karakteristieken, genoeg om op de zenuwen van de Spiessbürger te werken. Nietzsche merkte eens op dat de hele westerse wereld aan het dolen was geslagen. En iemand anders zei eens dat een mens te veel ruimte in beslag neemt als hij niet aan de rand van de afgrond leeft. U merkt het: het zijn inderdaad rare snijbonen die al naar gelang van tijd en humeur reactionair, conservatief of progressief kunnen zijn, niet voor één gaatje te vangen.
Ze zijn, dat geef ik toe, vaak humorloos. Een aantal onder hen ‘krijgt de geest’, zoals men dat wat plechtig of archaïsch zegt, waardoor hun profetendom een extra laagje krijgt. Hoe dan ook: ze zijn vaak ‘off the grid’, ze zijn van het padje, letterlijk of figuurlijk. Het zijn vaak mensen met een hoek af, zoals men in het Vlaams-Nederlands zegt. Ze koesteren de exclusie (in feite zijn ze dus politiek incorrect). Dat neemt allemaal niet weg dat we een aantal onder hen nog altijd zeer ernstig moeten en kunnen nemen omdat ze tot vandaag hun invloed uitoefenen, of gooien we Spengler of Frederik van Eeden dan maar meteen bij het grofvuil?
Vrouwen in de aanval
Hoeft het gezegd dat vrouwen in dit mentale universum in de minderheid zijn? Zij hebben geen tijd voor visioenen, zij moeten namelijk zorgen en verzorgen en koesteren, een nestje bieden aan de man die weer eens geestelijk uit de bocht wil vliegen. Maar als ze epateren, doen ze het meteen in veel dimensies; pour les besoins de la cause moeten ze zich dan wel bijvoorbeeld als man kleden waardoor ze als deelnemers aan de maatschappelijke exclusie toch weer even inclusief moeten zijn, en wel met het mannelijke geslacht.
Denk aan de Zwitserse avonturierster Isabelle Eberhardt: ze zwierf door de woestijn, bekeerde zich tot de islam (een mode in die tijd), ze stierf in 1904 op 27-jarige leeftijd. Of haal even de Amerikaanse schrijfster Rebecca Solnit (ze leeft nog) voor de geest. Zij orakelt ergens: ‘De toekomst is duister, en dat is, denk ik, het beste wat de toekomst kan zijn.’ Geen simpel meiske, die Solnit. Zélf denk ik aan de Russisch-Amerikaanse filosofe Ayn Rand met haar uitgesponnen egoïsme-theorie, een twintigste-eeuwse reprise van de achttiende-eeuwer Bernard Mandeville voor wie de wereld aan deugd ten onder ging — wat een profeet!
Lou-Andreas Salomé en Hannah Arendt
Er zijn de obligate namen van Lou Salomé en Hannah Arendt. Lou Salomé, een voorlijke femme fatale voor menig Duits filosoof en denker, een vrouw voor wie Nietzsche de quote formuleerde: ‘Vergeet het zweepje niet als je naar de vrouw gaat.’ Deze uitspraak zou vandaag woke-gewijs niet meer kunnen, ook al zijn er nog steeds zweepjes in de aanbieding. Hannah Arendt is een denksysteem op zich: zionist en daarna antizionist, Joods en toch verliefd op de antisemitisch angehauchte Heidegger (to say the least), obsessief bezig met het exhaustief definiëren van het begrip ‘totalitarisme’ en met de herwaardering van het politieke handelen, met referentie aan de oude Grieken.
De vagebond
U bent echter benieuwd naar namen, I suppose. Mannen, dus. Léon Hanssens savante werk Handboek voor de vagebond. In de voetsporen van vrije denkers (2020) is een uitermate literair, stilistisch hoogstaand, eerder filosofisch werk. Het brengt een ode aan de zwerver en de dolende geest, en hanteert als uitgangspunt dat het vagebondisme een systeem is van verzamelen en organiseren van gegevens over de wereld. Het is een systeem dat helemaal geen systeem wil zijn.
Ik moet me beperken, want het boek van Hanssen is een goudmijn. Ik pik er willekeurig uit: de Franse filosoof Georges Bataille, die Nietzsches wil tot macht wilde omzetten in een ‘wil tot kans’. De mens die gereed is om het kansspel als een kind mee te spelen wordt daarmee ‘tot een vanzelf draaiend wiel’ (blz. 192). Er is de Italiaanse cineast en notoire homo Pier Paolo Pasolini (in 1975 wreed vermoord, misschien met politieke motieven) die oordeelde dat het sacrale uit onze door- en doorvulgair-materialistische maatschappij was verbannen. Iets wat we terugvinden bij de contemporaine Italiaanse denker Giorgio Agamben.
Er is natuurlijk de raadselachtige Russische romancier en geniale psycholoog Dostojevski, deze mateloze en reactionaire mens die eigenlijk in geen enkele categorie past. De schrijver over wie men nooit uitgeschreven is en die slechts gespleten zielen de moeite waard vond om in zijn volumineuze caleidoscopische romans zeer plastisch, maar ook humorvol, af te beelden. Dostojevski, wiens romans volgens de Russische filosoof en christen-socialist Berdjajev als gloeiende lava stroomden, is de psycholoog die de menselijke verdorvenheid als geen ander doorgrondde en die lezers die hem om raad vroegen unverfroren meedeelde dat hij de kwellingen van de mensen alleen maar erger maakte. Het is aan deze complexe en vaak ondoorgrondelijke man die God als de geïncarneerde gril zag, dat Léon Hanssen vele lucide en onmisbare bladzijden wijdt.
Nog eentje: de Duitse dichter Hölderlin, die in 1802 ‘plots’ waanzinnig werd en over wiens geestesziekte alle exegeten zich nog steeds het hoofd breken. Hölderlin, de man van de razende hymnen die je doet geloven dat hij, dixit de negentiende-eeuwse schrijfster Bettina von Arnim, ‘op het punt staat het goddelijke geheim van de taal te doorgronden’. Zijn deze dolers hele of halvegaren, of zijn ze als tegenwicht voor de irrationele rationaliteit (of andersom) de voorbode van wat komen moet?
Nederland en zijn rare snijbonen
Het werk Dwepers en dromers. Tegenculturen in Nederland 1890-1940, van de Nederlandse historicus Jan J.B. Kuipers, heeft het over de tegenculturen in Nederland tussen 1890 (de periode waarin Nederland sterk moderniseerde) tot 1940. Mocht u denken dat een calvinistisch land als Nederland geen ‘rare jongens’ heeft voortgebracht, dan moet u beslist dit boek lezen. De auteur signaleert terecht dat links en rechts binnen de vele, al dan niet maffe of dolgedraaide stromingen, door elkaar liepen en dat velen onder deze dwarsdenkers soms een wankel evenwicht betrachtten, maar vaak ook allerhande centrifugale kanten opschoten. Men begon bijvoorbeeld als ruige anarchist en eindigde als ultrarechtse royalist: Alexander Cohen, bijvoorbeeld.
Duizendpoot Frederik van Eeden doorliep als voortrekker van de commune-gedachte — denk aan de door hem gestichte kolonie Walden, waar vele verdoolden en verdwaalden maar al te graag hun zegje wilden doen, terwijl zo goed als niemand de handen echt uit de mouwen wilde steken — alle ideologisch-progressieve straatjes, alvorens te belanden in de schoot van de moederkerk. De fascist Jan Baars — bijnaam ‘linkse fascist’ wegens zijn sociale instelling — stak tijdens de Tweede Wereldoorlog over van het fascisme naar het verzet (al spreken sommige bronnen dat tegen).
En de Friese revolutionaire anarchist Jan Sterringa was ook aanhanger van de theosofie, een levens- en wereldbeschouwing, beïnvloed door bepaalde denkbeelden uit bijvoorbeeld het Tibetaanse boeddhisme. Het is een levensinstelling die door velen onder de dwarse geesten werd aangehangen en die vandaag nog altijd voorleeft. De grondlegger ervan was de fameuze spiritiste, de invloedrijke Madame Blavatsky. Zij werd de voortrekster van een mondiale beweging vol merkwaardige snuiters. Misschien is het wel zo dat deze rare kwasten (die het altijd goed voorhadden met de mensheid) wegens hun verregaande idealisme zelf niet eens zouden kunnen leven in de utopische maatschappij die ze de wereld voorhielden.
Nieuwe fenomenen
De felle beweegredenen van deze Aussenseiter hadden te maken met al dan niet ophefmakende of nieuwe fenomenen. Zo waren er de Körperkultur (vond Hitler later ook een goed idee, maar hij voegde er wel de ‘raszuiverheid’ aan toe), de Wanderlust (de boeken over wandelen zijn ook vandaag, in een tijd van geestelijk dolen, weer niet aan te slepen), de Liefde (1897: Vrede. Orgaan tot bespreking van de praktijk der Liefde — jawel, mét hoofdletter), het anti-materialisme, het naturisme, de natuurvrienden (dat waren tenminste authentieke milieu-ecologisten), dadaïsten, parapsychologen, tolstojanen, christelijk-socialistische anarchisten, coöperatiefreaks, geheelonthouders, pacifisten, de antivivisectiebrigade, natuurgeneeskundigen, parapsychologen, de ‘constructeurs van bruggen tussen culturen en van het oprichten van ’Pantheons der Menschheit’, esperantisten (de Nederlandse eclectische architect Berlage bijvoorbeeld), dierenbeschermers en vegetaristen.
Kortom, het was een hele menagerie van oprechte maar vaak overspannen individuen en halve neurotici met een ontzaglijk grote missie, meestal groter dan zijzelf. Meestal liep het dan ook niet goed af, ook al kunnen deze eerlijke mafkezen tegelijk met een beetje goodwill ook als het zout der aarde worden beschouwd. Zonder hen zou de wereld immers een conformistische arena zijn, zonder maatschappelijke vergezichten, met alleen het tredmolentje van ‘le train-train de la vie’ dat overblijft, met een zekere lafheid als grondtoon. Het waren allen zonder uitzondering ‘beschadigde’ mensen (‘zerstörte Menschen’, zoals men het in het Duits zo mooi uitdrukt) die alleen in een tegencultuur konden gedijen.
De gedeclasseerden
‘Twijfelchaos’ noemde de holistische hyperbegaafde, erg eigenwijze en wereldvreemde filosoof Felix Louis Ortt (+1959) het. In ‘twijfelchaos’ leefden ze. Nagenoeg al deze dissidenten waren vreemde vogels, serieus onaangepast aan de moderniteit van toen. Vandaag is het niet anders, al is de tijdgeest waarin men rondwaart wél grimmiger, maar de oorspronkelijke hippies en provo’s van de jaren zestig waren in essentie nog irenische zielen waarin de wiet walmde.
Was iemand als Frederik van Eeden ook niet een soort hippie, en leefden in de microsamenlevingen vol hoge beginselen die men kolonies noemde geen ‘idealistische jezussen die de weg niet wisten’? Vooral hadden deze déclassés, van wie velen obligaat aan de randen van de maatschappij leefden, zulke grote ego’s dat er — eerder dan socratische gesprekken — twistgesprekken, eeuwigdurende ruzies, scheuringen en afsplitsingen ontstonden, ondanks de christelijke, boeddhistische of taoïstische inslag van hun respectieve leer.
De buitenwereld sprak over al deze rare excentrieke kwasten van ‘naaktlopers’, ‘grasvreters’ en ‘blootvoeters’. In wezen stellen ze de opstandige mens voor zoals die door Houellebecq zoals steeds profetisch beschreven wordt, ditmaal in zijn roman Serotonine. Gelukkig was toen wél het milieu, maar gelukkig het klimaat nog geen issue…. Profeten echter, zoals vandaag, genoeg. Of dacht u dat Frans Timmermans een rationeel denkend mens was, en niet eerder de 21ste-eeuwse versie van negentiende-eeuwse Xhosa-profetes Nongqawuse, over wie Elias Canetti het zo uitvoerig heeft in zijn duizelingwekkende Massa en macht.
Kleine geloven
Het fin de siècle was een broedplaats van ‘kleine geloven’, aldus de oervader van de Nederlandse geschiedschrijving, de marxist Jan Romein. Dwepers en dromers serveert al deze bekende en minder bekende, maar altijd in het leven verdwaalde, vaak erg indrukwekkende snoeshanen op een presenteerblaadje. De indruk die ik al lang had, wordt in dit boek bevestigd: Nederland had heel wat meer spirituele revolutionairen in alle mogelijke vormen en gedaanten dan België, met Ferdinand Domela Nieuwenhuis als absolute uitschieter, al waren in beide landen de lontjes wel even kort.
Europa en zijn visionairen
Het laatste boek over onze spirituele, conservatieve en progressieve revolutiegangers is van de eveneens Nederlandse historicus Guido van Hengel en heet De zieners. Toekomstvisioenen uit een verloren Europa (2018). Na dus de vagebonden, de dwepers en de dromers wordt ons nu het toneel voorgeschoteld van de visionairen. Al zijn de scheidingslijnen tussen de sociologische categorieën altijd zeer dun en komen sommige personages, zoals Frederik van Eeden, in de drie werken voor. Het boek gaat over kleine en grote profeten van Europees onbehagen in de periode dat Spengler hot was (blz. 14).
De zieners is het meest politieke boek van de drie omdat de protagonisten ieder op politiek-mystieke wijze met Europa begaan waren. Het gaat meestal om wat obscure figuren die in hun tijd (grosso modo eind negentiende, begin twintigste eeuw) een vrij grote doch niet altijd makkelijk te traceren invloed uitoefenden op de Europese eenheidsgedachte.
Ondergesneeuwde sporen
We verkennen in dit werk de zijsporen van de moderniteit via vergeten denkers in minder verlichte stegen. Die zijn steevast interessant, hoe weinig er soms ook van hun directe gedachtegoed overblijft. We vermelden hier summier ‘personen’ (de leer van het personalisme is immers nooit veraf) als de in 1922 wreed vermoorde industrieel Walter Rathenau (door historici soms de eerste moord van het Derde Rijk genoemd).
Rathenau, de zelfhatende Jood, de kapitalist met socialistische sympathieën, buitenlandminister in de Weimarrepubliek, de man die paradoxaal genoeg gedurende de Eerste Wereldoorlog de oorlogsmachine mee draaiende hield (en later door extreemrechts ervan beschuldigd werd dat hij als Jood die machine draaiende hield om eraan te verdienen).
Rathenau, de door velen aanbeden schrijver met wiens dood, aldus Harry Graaf Kessler, een nieuw tijdperk in de Duitse geschiedenis begon, en dat was niet vrolijk bedoeld. Naast deze geniale man was er bijvoorbeeld de Joodse mysticus Erich Gutkind, de Bosnisch-Servische goeroe Dimitrije Mitrinović, de Russisch-christelijke filosoof Vladimir Solovjov (de eerste échte Russische filosoof) en vele andere in dit werk omstandig behandelde Europeanen.
Sommigen onder hen drukken tot vandaag zachtjes hun stempel op het westerse denken met betrekking tot Europa (soms ook erbuiten: denk aan Coudenhove-Kalergi). Net zoals de hele Forte Kreis: een groep intellectuelen van allerlei slag die aan het begin van de twintigste eeuw een spiritueel leiderschap en een nieuwe orde wilden vestigen om Europa als het ware te vergeestelijken en de mensheid te verenigen. Protagonisten daarvan waren de onkreukbare Nederlandse schrijver, sinoloog en journalist Henri Borel, de Russische kunstschilder Wassily Kandinsky (‘Iemand zal opstaan die de kracht van het zien in zich bergt’), en de Joodse filosoof Martin Buber. Het boek is dan ook een Fundgrube voor de ontdekking van ‘kleine utopieën’. Men vindt er alle verbindingen en relaties tussen en onder deze idiosyncratische, mystiek angehauchte, vaak profetische Europeanen enerzijds en de politiek anderzijds.
Zeitgeist
Vaak kwam men tijdens het profeteren in verband met Europa uit bij de vervolmaking van de menselijke geschiedenis en bij het Arische ras. Net zoals voor Hegel de geschiedenis begon in het Oosten en vervolmaakt werd in het Westen (allebei nu met hoofdletters!). De zeitgeist van toen drukte een gelijkaardige stempel op al deze rari nantes. Ze oreerden inderdaad vaak in de woestijn, zoals het spreekwoord aangeeft (in gurgite vasto), maar vandaag is hun resonantie soms toch wel weer hoorbaar. Ze hadden een verheven mensbeeld als droom.
Een onzelfzuchtig menselijk bewustzijn verwerven was hun doel: hun uitspraken vol goddelijke en oosterse wijsheid waren dan ook niet van de lucht. De ‘Pan-Mensheid’ moest immers geboren worden, en om dat te bereiken werden allerlei mystieke en andere wijsgerige gedachten voorgetoverd. Die mochten toen gelukkig nog etnocentrisch zijn, ook al vonden velen onder deze denkers dat de leegte van de westerse wereld een synthese moest aangaan met de diepere wijsheid van de oosterse, ook al moest de westerse wereld wel controle houden over de onderbewuste driften van de oosterse wereld. Toen was Japan het schrikbeeld, vandaag is dat China. Het zijn recurrente thema’s.
De Hyperboreeërs
Vagebonden, dwepers, dromers en zieners, we hebben ze nodig, ook al zweven ze vaak op een idealistische wolk met een verwachtingshorizon van hier tot in het universum. Wat opvallend is: het waren vaak van en door hun omgeving geïsoleerde dwarsfiguren (de geniale Felix Ortt noemde zichzelf in goed-Hollands-Franse traditie een ‘isolé’). Idealiter waren het buitenstaanders en vrije geesten, maar al te vaak hadden ze de neiging de mens in hun systeem te willen persen, waardoor het een ‘dwangsysteem’ werd — en dat kon alleen tot wrede ontgoocheling en immense frustratie leiden.
Er was een zekere urgentie gemoeid met hun groots opgezette idealistische systeem, maar het grootste gevaar kwam, en komt nog steeds, vanuit de buitenwereld. Immers, zoals we weten: ‘In de wereld overwint het kwaad.’ Dat schreef begin jaren vijftig van de twintigste eeuw de in exil levende Servische schrijver Miloš Crnjanski (lees zijn roman Bij de Hyperboreeërs, in 2007 in het Nederlands vertaald). Crnjanski was een vriend van de hierboven genoemde ex-goeroe Dimitrije Mitrinović. Beiden speelden begin twintigste eeuw in de maatschappelijk-politieke marges een rol in de nationalistische Servische revolutionaire jongerenbeweging; beiden waren ze, aldus historicus Van Hengel, wonderlijke wandelaars in het verbrokkelende Europa.
En rafelt Europa vandaag ook niet uiteen, vooral door het postmoderne totalitarisme van de EU, dat Rusland mordicus niet tot Europa wil rekenen? En waren deze vreemde zieners niet ook een soort Hyperboreeërs, dat wonderlijk soort mensen die volgens de oude Grieken ergens op een eiland (IJsland?) woonden? Wonderlijk waren ze alleszins…
Sommige namen overleven, andere zijn allang in de nevelen van de geschiedenis verdwenen, al werkt hun gedachtegoed misschien nog altijd ergens na. Maar de ‘Pan-Mensheid’ die velen onder hen beoogden, mogen we wel, vrees ik, voorgoed op onze buik schrijven.
Wim van Rooy (1947) is publicist en essayist. Hij is licentiaat Letteren en Wijsbegeerte afdeling Germaanse Filologie en licentiaat Zweedse Taal- en Letterkunde (RUGent, 1971) - bijkomende specialisatie: godsdienstwetenschap. Hij is auteur van o.a. ‘De malaise van de multiculturaliteit’ en ‘Waarover men niet spreekt. Bezonken gedachten over postmodernisme, Europa, islam’.
Het overlijden van de briljante schrijver Wessel te Gussinklo ging bijna onopgemerkt voorbij. Een in memoriam.