Religieuze symbolen in het openbare leven
De Antwerpse dresscode, de deontologische code te Boom, het hoofddoekenverbod in het gemeenschapsonderwijs en de nakende beslissing van het Gentse bestuur om het hoofddoekenverbod af te schaffen. Het zijn ongetwijfeld zaken die velen beroeren. Meningen verschillen. Maar wat kan er en wat niet? Hoe zit het met de rechtspraak van de hoogste rechtscolleges?
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementDe godsdienstvrijheid wordt gewaarborgd door artikel 9 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 19 van de Grondwet. De Belgische Grondwet stelt uitdrukkelijk dat dit recht ‘de vrije openbare uitoefening’ van de godsdienst waarborgt. Dit omvat het dragen van religieuze symbolen.
Deze vrijheid is echter niet absoluut. In de rechtspraak van het Mensenrechtenhof wordt met regelmaat beklemtoond dat de overheid als neutrale en onpartijdige instantie de uitoefening van diverse religies en levensbeschouwingen moet mogelijk maken. In deze context kan de overheid de vrijheid van religie beperken, bijvoorbeeld wanneer het gebruik dat men van deze vrijheid maakt de rechten en de vrijheden van anderen aantast.
Een beperking van de godsdienstvrijheid moet echter steeds (1) een legitiem doel nastreven en (2) mag niet buitensporig zijn.
De zaak Dahlab tegen Zwitserland: lerares met een hoofddoek
In 2001 valt een eerste beslissing van het Mensenrechtenhof. Mevrouw Dahlab is Zwitserse en bekeert zich tot de islam. Ze is onderwijzeres in het lager onderwijs en draagt na haar bekering een hoofddoek. Er komen geen klachten van ouders. Pas na enkele jaren zal de overheid het dragen van de hoofddoek verbieden, met als argument dat dit in strijd is met de neutraliteit van het openbaar onderwijs.
Het Mensenrechtenhof zal de klacht van Dahlab verwerpen als ‘kennelijk ongegrond’, hetgeen maakt dat de klacht onontvankelijk is. Dit gebeurt na een onderzoek in kort bestek van de klacht. Eigenaardig genoeg acht het Hof in 2001 de problematiek dus niet belangrijk genoeg om de zaak ten gronde te onderzoeken. Het kan verkeren.
Het arrest Leyla Sahin tegen Turkije: hoofddoek aan de universiteit
In 2005 is de problematiek al zo beladen dat de zaak Leyla Sahin wordt behandeld door de grote kamer van het Mensenrechtenhof. Een reglement van de universiteit van Istanbul verbiedt studenten een hoofddoek te dragen. Het Hof stelt vast dat er terzake geen Europees ius commune bestaat. Er is geen eenheid van aanpak. De plaats van religieuze symbolen in een maatschappij hangt af van locale tradities. Turkije is met andere woorden België niet. Ook de staatsrechtelijke context kan verschillen. Sommige landen, waaronder Turkije en Frankrijk, werden ingericht als lekenstaat. De Belgische Grondwet stelt dit principe alvast niet uitdrukkelijk voorop.
De grote kamer beslist dat het verbod geen schending is van de godsdienstvrijheid. Het nastreven van een lekenstaat en het pluralisme is een legitiem doel. Het verbod om religieuze kledij te dragen is een middel om dit doel te bereiken. Bovendien is het verbod, gelet op het beoogde doel, niet buitensporig. De toets van de proportionaliteit is een belangrijk element. Hierbij dient men rekening te houden met de concrete locale maatschappelijke omstandigheden, bijvoorbeeld of er al dan niet radicale religieuze groeperingen actief zijn.
Het arrest Lautsi tegen Italië: kruisbeelden op de lagere school
In de zaak Lautsi beklaagt een moeder zich over het feit dat er in de klas van haar jonge kinderen een kruisbeeld hangt. Bovendien gaat het om onderwijs dat door de Staat wordt georganiseerd. In 2009 heeft een kamer van het Mensenrechtenhof deze situatie in strijd geacht met het verdrag. Het openbaar onderwijs moet neutraal zijn en mag jonge kinderen niet beïnvloeden. De regering Berlusconi sprak van een ware schande. Het Vaticaan noemde het verkeerd het symbool van naastenliefde uit het onderwijs te verwijderen.
De grote kamer zal in 2011 de beslissing volledig omkeren. Het Hof meent dat er onvoldoende elementen zijn om te besluiten dat een kruisbeeld een invloed heeft op de jonge kinderen. Het Hof stelt ook dat de lidstaten over een ruime beleidsmarge beschikken gelet op de soms zeer verschillende tradities. Het verplichten een kruisbeeld op te hangen maakt deel uit van de beleidsruimte die de staten hebben.
Het Burka-arrest van het Grondwettelijk Hof
In een arrest van 6 december 2012 doet het Grondwettelijk Hof uitspraak over het Burka-verbod. Dit is natuurlijk een extreme case. Een burka is nog iets anders dan een hoofddoek, een kruisje of een keppeltje. Het Hof argumenteert dat ‘voorschriften inzake kledij kunnen variëren naar gelang van tijd en plaats. Niettemin kunnen in de openbare ruimten bepaalde grenzen hieraan dwingend worden opgelegd. Niet om het even welke gedraging is geoorloofd, louter en alleen omdat een godsdienstige beweegreden ter verantwoording ervan wordt aangevoerd. De vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van eredienst zijn immers niet absoluut’.
Het Burka-verbod streeft volgens het Hof drie legitieme doelstellingen na: het waarborgen van de openbare veiligheid, de gelijkheid van man en vrouw en het verwezenlijken van een samenlevingsmodel dat integratie mogelijk maakt. Gelet op deze doelstellingen is het verbod niet disproportioneel. Het Hof voegt er wel aan toe dat dit verbod wel disproportioneel zou zijn indien het zo wordt geïnterpreteerd dat het ook het dragen van gezichtsbedekkende religieuze kledij verbiedt op plaatsen bestemd voor de eredienst.
Raad van State en Charleroi: een lerares met een hoofddoek
Op 27 maart 2013 heeft de algemene vergadering van de Raad van State een belangrijk arrest geveld. Charleroi verbiedt het onderwijzend personeel, met uitzondering van de leerkrachten godsdienst of niet-confessionele zedenleer, opvallende religieuze, politieke of levensbeschouwelijke symbolen te dragen. Belangrijk is alvast dat het niet gaat om een verbod dat slaat op één religie of levensbeschouwing.
Volgens de Raad blijkt uit ‘tal van grondwettelijke bepalingen (onder meer het beginsel van gelijkheid en non-discriminatie, de gelijke uitoefening van rechten en vrijheden door vrouwen en mannen, de wederzijdse onafhankelijkheid van de erediensten en van de Staat) dat de grondwetgever van onze Staat een Staat heeft willen maken waarin de overheid neutraal moet zijn, omdat zij de overheid is van en voor alle burgers en omdat zij hen in beginsel gelijk dient te behandelen zonder te discrimineren op grond van hun religie, hun levensbeschouwing of hun voorkeur voor een gemeenschap of partij. Om die reden wordt van de overheidsbeambten verwacht dat zij zich in de uitoefening van hun functie ten aanzien van de burgers strikt houden aan de beginselen van neutraliteit en de benuttingsgelijkheid. Grondrechten strekken er immers op de eerste plaats toe de rechten van de mens te beschermen tegen machtsmisbruik vanwege overheidsinstellingen’.
Specifiek wat het onderwijs betreft verwijst de Raad naar artikel 24 van de Grondwet. Volgens die bepaling houdt neutraliteit onder meer de eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerlingen in.
De Raad acht het verbod symbolen te dragen niet buitensporig, daar de overheid een evenwicht moet zoeken tussen de grondrechten die in het gedrang zijn.
Recente (r)evolutie? Het arrest Eweida tegen Verenigd Koninkrijk
Het Grondwettelijk Hof en de Raad van State volgen vrij getrouw de lijn van het arrest Leyla Sahin. In het arrest Eweida tegen Verenigd Koninkrijk van 15 januari 2013 opteert het Mensenrechtenhof echter voor een enigszins andere aanpak. Mevrouw Eweida en mevrouw Chaplin dragen beiden een kruisje aan een ketting. Eweida werkt voor British Airways, dit is een private luchtvaartmaatschappij. Haar werkgever verbiedt het dragen van een kruisje omdat het niet strook met de huisstijl van de onderneming. Mevrouw Chaplin werkt als geriatrisch verpleegster. Haar werkgever verbiedt het dragen van een kruisje om redenen van veiligheid en volksgezondheid. Een patiënt zou bijvoorbeeld aan de ketting kunnen trekken en zichzelf of de verpleegster verwonden. Een ander argument is dat het bengelende kruisje in contact zou kunnen komen met een open wonde. De werkgever van Chaplin heeft bovendien geen problemen met een kruisje op een broche. Chaplin vindt echter dat een broche onvoldoende uiting geeft aan haar geloof.
Het Mensenrechtenhof oordeelt dat in beide gevallen het nagestreefde doel, namelijk het verzorgen van een huisstijl en de redenen van veiligheid en volksgezondheid, legitiem is. Toch is er in het geval van Eweida sprake van een schending van de godsdienstvrijheid. Het verbod is namelijk buitensporig, daar een discreet kruisje de huisstijl niet in het gedrang brengt. In de zaak Chaplin daarentegen rechtvaardigen de ingeroepen redenen het verbod om een kruisje aan een ketting te dragen. In dit geval is het verbod niet buitensporig. Het Hof lijkt aldus te opteren voor een afweging in concreto van de motieven die het verbod staven en de godsdienstvrijheid.
Enkele vragen
Is het wel een goed idee om dergelijke belangrijke maatschappelijke vraagstukken te laten berechten door rechtscolleges? Ook rechters zijn mensen met waardeoordelen. De ene rechter zal over deze problematiek anders denken dan de andere. Dit valt niet te vermijden.
Misschien is de invloed van het Europees Mensenrechtenhof hier te groot? Is het wel verstandig om dergelijke zaken te laten beoordelen door magistraten die soms mijlenver verblijven van het land in kwestie en de plaatselijke situatie helemaal niet kennen?
Bovendien is deze rechtspraak niet coherent. De zaak Lautsi vertoont gelijkenis met de zaak Dahlab, hoewel de grote kamer van het Mensenrechtenhof dit in alle toonaarden ontkent. In beide gevallen gaat het nochtans om een religieus symbool en in beide gevallen om jonge kinderen. De beoordeling is echter anders. Een lerares met een hoofddoek kan niet, kruisbeelden op de muren wel. Het ene religieus symbool is blijkbaar toch het andere niet.
Is de natuurlijke rechter die dergelijke geschillen moet beslechten niet veeleer een democratisch verkozen wetgever? Hoe men met religieuze symbolen omgaat in een moderne democratie is toch veeleer een politiek probleem, dan wel een strikt juridische vraag?
Niet zo lang geleden op Vlaamse wegen
Overigens, nog niet zo lang geleden kwam men op alle Vlaamse wegen vele gesluierde vrouwen tegen. Ze waren met duizenden, alomtegenwoordig in het onderwijs en de zorgsector. Het waren geen moslima’s, maar zusters of nonnen.
Men stelde er weinig vragen bij. Maar toen leefden we in een monoreligieuze maatschappij waar het katholicisme en de katholieke zuil de maatschappij gijzelden. De Franse filosoof Louis Althusser noemde dit de ideologische staatsapparaten. Die tijd is achter ons.
Onze maatschappij kent meerdere religies en overtuigingen. Is Vlaanderen van iedereen? Natuurlijk is Vlaanderen van iedereen! Maar Vlaanderen zal alleen van iedereen kunnen zijn indien de verschillende groepen elkaar tolereren en de overheden borg staan voor het pluralisme en de democratie. Een makkelijke opdracht zal dit niet zijn.
Categorieën |
---|
Hendrik Vuye is doctor in de rechten, master in de criminologie en master in de filosofie. Hij is gewoon hoogleraar Staatsrecht en Mensenrechten aan Universiteit Namen
Wat wordt er veel gesproken in Vlaanderen over politieke vernieuwing. Alleen blijkt spreken zilver en niets doen goud.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.