Roger Scruton over het romantische landschap en de (on) mogelijkheid om te treuren
Bekentenissen van een reactionair (5). Negen afleveringen uit een interview van Jean-Pierre Rondas met de Engelse filosoof Roger Scruton.
Sir Roger Scruton
foto © Reporters
Roger Scruton: ‘De Engelse romantische dichter William Wordsworth heeft aan dit religieuze instinct op een wonderlijke manier uiting gegeven in zijn lange gedicht The Prelude en in een korter vers waarin hij het heeft over ‘natuurlijke vroomheid’[1]. Hij zag dat het religieuze instinct er altijd zou zijn. Maar hij had zich ermee teruggetrokken in eenzaamheid, omdat hij om …
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementRoger Scruton: ‘De Engelse romantische dichter William Wordsworth heeft aan dit religieuze instinct op een wonderlijke manier uiting gegeven in zijn lange gedicht The Prelude en in een korter vers waarin hij het heeft over ‘natuurlijke vroomheid’[1]. Hij zag dat het religieuze instinct er altijd zou zijn. Maar hij had zich ermee teruggetrokken in eenzaamheid, omdat hij om uiteenlopende redenen reageerde tegen de Verlichting en tegen de Franse Revolutie, die hij aanvankelijk had verwelkomd, maar tenslotte had erkend als de verschrikking die ze was. Hij had zich in eenzaamheid teruggetrokken om als het ware in de natuur dit soort van vroomheid en, zoals hij het noemde, “suggesties van onsterfelijkheid”[2] terug te vinden, suggesties van het bestaan van een transcendente wereld. Hij stelt het op een heel Kantiaanse manier: het is een wereld waarover je weliswaar niets kan zeggen, maar als je ervoor openstaat kan je toch leven in die toestand van natuurlijke vroomheid, die een van de manieren is om de heiligheid van de dingen om je heen te erkennen.
De herontdekking van het landschap behoort evenzeer tot die romantische instelling. De liefde voor het landschap is iets waaraan de Engelse en de Duitse romantici elk op hun manier uiting gaven. De schilder Caspar David Friedrich is het voor de hand liggende voorbeeld, maar ook de filosoof Immanuel Kant plaatst in zijn esthetica het landschap voorop onder de “objecten van een natuurlijke schoonheid” die onder het esthetische oordeel vallen. Deze wending naar het landschap moet in zijn kader geplaatst worden, en tot op zekere hoogte doe ik dat ook in het boek waar ik de romantische beweging bespreek. Wat de romantici in het landschap vonden was namelijk niet zomaar de natuur: het was de imprint van een voorbije mensheid.
Datgene waarvan Wordsworth hield in het landschap van het Merendistrict was natuurlijk de menselijke voetafdruk die je daar overal kan zien, en hij maakt dat zeer duidelijk in zijn gedichten over herders en eenzame maaiers[3] : allemaal pogingen om het landschap te hertoveren door middel van de zielen van de afgestorvenen. In de steden en op het platteland was het landschap onttoverd door de “satanische fabrieken” waarover William Blake het had[4], en de romantici waren de eersten om dit te zien èn om te proberen het opnieuw te betoveren. Je vindt dit ook in de manier waarop Friedrich Schiller en Friedrich Hölderlin Griekse dichters in hun landschap evoceren. Datgene wat betoverend werkt zijn niet de vormen, de kleuren, of het proces waardoor de natuur voortdurend uit zichzelf groeit; wat betovert is het besef van de heengegane zielen. Door die literatuur worden ze opnieuw opgeroepen, en het is dat oproepen van verloren gegane dingen dat tenslotte een leidmotief in de romantische poëzie is geworden.
Günter Grass
Dit besef van verlies staat in schril contrast tot de Unfähigkeit zu trauern waarover Alexander Mitscherlich[5] het had, die met die formule meer specifiek duidde op de toestand waarin de Duitsers zich bevonden door de catastrofe van de nederlaag: de noodzaak om over hun verlies te treuren – iets wat onze hele beschaving hoort te doen – terwijl ze toch in de onmogelijkheid verkeerden om dat te doen. De Duitsers hebben daar diep onder geleden. Onlangs kwam dit trouwens naar boven in Sebalds essay over Luftkrieg und Literatur[6] en in Günter Grass’ roman over de ondergang van de Gustloff[7]. Vooral Grass is interessant omdat zijn hele levenswerk een soort van rouwliteratuur is geweest vanwege de catastrofe van de Duitse nederlaag, voornamelijk dan in het oosten. Wanneer hij daarover reflecteert, is zijn proza op zijn best. Jammer genoeg combineert hij deze eigenschap met zijn kinderachtige politieke pose als een onopgevoede progressief. Juist in deze tegenspraak zie je de pijnlijke situatie waarin de Duitse ziel zich bevindt: ze wil de band met het verlorene weer aanknopen, om ervan te leren en om te kunnen rouwen zoals het hoort, maar tezelfdertijd is het haar verboden om dat te doen. Daarom staat ze nu zo infantiel ter plekke te dansen. Grass is intelligent genoeg om dat te zien. Zoals gezegd, ik verafschuw zijn politieke pose, maar ik beschouw hem als een onderschat en uitzonderlijk interessant intellectueel in de moderne cultuur.’
In de volgende aflevering vernemen we hoe de reactionair Scruton denkt over links en over de beweging van 68.
Deze teksten over en met Roger Scruton verschenen eerder in Jean-Pierre Rondas, Rondas’ Wereldbeeldenboek, Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 2006, op basis van een interview in het programma Rondas op Klara. Aanleiding was het verschijnen van Scrutons boek Moderne cultuur. Een gids voor kritische mensen. Uitgeverij Agora, Kampen, 2003
[1] William Wordsworth, ‘My Heart Leaps up when I Behold a Rainbow in the Sky’ (1807), met de bekende versregels ‘And I could wish my days to be / bound each to each by natural piety’.
[2] William Wordsworth, ‘Ode. Intimations of Immortality from Recollections of Early Childhood’ (1807).
[3] William Wordsworth, ‘The Solitary Reader’, in Memorials of a Tour in Scotland, 1803.
[4] William Blake, in het gedicht ‘Jerusalem’ (1804) waarin hij zich niet kon voorstellen dat het mystieke lam ooit graasde tussen de satanische fabrieken van de beginnende industrialisering: ‘And was Jerusalem builded here / Among these dark Satanic Mills?’
[5] Alexander en Margarete Mitscherlich, Die Unfähigkeit zu trauern. Grundlagen kollektiven Verhaltens, 1967.
[6] W.G.Sebald, De natuurlijke historie van de verwoesting, Amsterdam, 2004.
[7] Günter Grass, Im Krebsgang, vertaald als In krabbengang, beide 2002
Categorieën |
---|
Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006 en 2020). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'. Publiceerde nieuwe geannoteerde edities van Filip De Pillecyns 'Tegen de muur' (2019) en 'Mensen achter de dijk' (2020). Maakte een keuze uit Mark Grammens' 'Journaal'-essays in 'Trouw moet blijken' (2022). Eigen essays verschenen in 'Een kwestie van bestaan. Vlaanderen in de wereld' (2020).
Na een in memoriam voor zijn leerling Luc De Vos, herdenkt J.P. Rondas zijn poësisleraar Paul Heirwegh die dit jaar overleed. Opdat verleden lessen niet verloren zouden gaan.
‘Moslimhater valt kerstmarkt aan’: het leek voor vele media een haast verfrissend discours. Maar heel wat vragen blijven onbeantwoord.