Jean Brusselmans: ‘Nooit een penseeltrek te veel of te weinig’
Expo van Belgische schilder in Haags Gemeentemuseum
foto © Gemeentemuseum
Leven en werk van de onvatbare schilder Jean Brusselmans (1884-1953): tentoonstelling in Gemeentemuseum Den Haag (tot 10 juni).
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementNog tot 10 juni 2018 vindt in het Gemeentemuseum in Den Haag een tentoonstelling plaats met werk van de Belgische schilder Jean Brusselmans (Brussel, 1884 – Dilbeek, 1953). Het gaat om een 40-tal schilderijen, waaronder een aantal onontdekte parels uit privécollecties, met een focus op de jaren 1930 en 1940. In deze periode ontwikkelde de schilder een zeer persoonlijke stijl en vormentaal. Brusselmans maakte geen deel uit van de heersende kunststromingen van zijn tijd, zoals het het Brabants fauvisme en het expressionisme. Alleen al daarom wordt als een ‘painter’s painter’ beschouwd – een schilder die vooral geliefd is bij collega’s. Zijn verkenning van het beeldvlak oefent ook vandaag nog een grote zeggingskracht en inspirerende werking uit op schilders.
Jonge jaren
Jean Brusselmans komt ter wereld op 13 juni 1884 te Brussel in een gezin van bescheiden afkomst, waarin niettemin veel interesse voor cultuur bestaat. Als tweede kind van vier legt hij een bijzondere belangstelling aan de dag voor de Images d’Épinal, de negentiende-eeuwse volkse, populaire prenten die aan de basis liggen van de stripcultuur. Hij begint dit soort werk na te tekenen. In 1898 gaat Jean in de leer bij een Brusselse steendrukkerij. In de avonduren volgt hij tekenlessen aan de Brusselse academie. Zijn leraar is de schilder Jean Delville. Brusselmans borstelt in die tijd zijn eerste landschappen — een thema dat hij tot aan zijn dood zal blijven verkennen.
Oude meesters
Omdat na verloop van tijd blijkt dat steendrukken niet echt zijn ding is, geven zijn ouders hem toestemming om een opleiding schilderkunst te volgen aan de Brusselse academie. Zijn nieuwe leraar is Isidore Verheyden.
In 1904 maakt de jonge Brusselmans kennis met de schilders Rik Wouters en Edgard Tytgat. Tijdens een tentoonstelling van de kunstenaarsgroep La Libre Esthétique in Brussel raakt hij onder de indruk van het werk van onder anderen de Franse schilders Georges Seurat en Paul Cézanne. Vooral die laatste zal van grote betekenis blijken voor zijn latere werk. Nog in 1904 wint Brusselmans met een van zijn landschappen de Prix Donnay voor landschapsschilderkunst. Dit zet hem ertoe aan de academie te verlaten en zich volledig aan de schilderkunst te wijden. Later zal hij over zijn academieperiode zeggen dat hij noch van Delville noch van Verheyden veel advies heeft opgestoken en dat hij vooral de oude meesters in de musea bestudeerde.
Van stad tot kust
In 1907 huurt Brusselmans samen met Rik Wouters een atelier op een zolder in de Twaalf Apostelenstraat te Brussel. De daaropvolgende jaren staan in het teken van een artistieke ontdekkingstocht. Brusselmans ontwikkelt een scherp oog voor ritmische patronen, dessins en geometrische motieven in alledaagse onderwerpen: de jurk van zijn vrouw, een storm op zee, borden in een servieskast, een winterlandschap. Brusselmans schematiseert en abstraheert, maar evolueert nooit volledig naar non-figuratieve kunst. Door zijn ontmoeting met de schilder Auguste Oleffe verblijft hij regelmatig aan de Belgische kust om er te schilderen. De passie die Brusselmans voor de kust ontwikkelt, komt in een groot aantal van zijn werken tot uiting. Zo raakt hij in de periode 1938-1939, wanneer hij veel schildert in Oostduinkerke en Heist, gefascineerd door de regenbuien boven de zee, die grote schaduwen afwerpen.
Georges Giroux
Nog in 1907 leert Brusselmans in de Brusselse Muntschouwburg Marie-Léonie Frisch kennen, met wie hij op 30 september 1911 huwt en die tientallen jaren voor hem zal poseren. Hun enig kind Armand is dan al een jaar oud. Het jonge gezin vestigt zich in Ukkel en Brusselmans verkrijgt via Oleffe toegang tot de kunstkring L’Effort. Daar maakt hij kennis met James Ensor en Léon Spilliaert. Hij ontmoet in die periode ook de uit het Franse Maçon afkomstige Georges Giroux , die werk van hem begint te verzamelen en een jaar later in de Brusselse Koningstraat een bijzonder prestigieuze galerie opent.
In 1912 stelt Brusselmans samen met Constant Permeke, Léon Spilliaert en Edgard Tytgat tentoon in Galerie Georges Giroux. Ondanks de positieve kritieken verloopt de verkoop van zijn werk erg moeizaam. De jonge dichter René Lyr (pseudoniem van René Vanderhaeghe), een Brusselmans-verdediger van het eerste uur, stelt niet zonder ironie vast dat de schilder niet virtuoos wil worden. Hij beschrijft hem als eerlijk en ruw. Nog in 1912 vestigt het gezin Brusselmans zich in de Brusselse gemeente Koekelberg, waar Jean met vrienden de kunstkring Le Clan du Paruck opricht.
Oorlogsjaren
Een jaar later verhuist het gezin Brusselmans opnieuw, ditmaal naar de Soldatenstraat in het Brusselse Sint-Agatha-Berchem. Op uitnodiging van Octave Maus neemt Jean in 1914 deel aan het laatste salon van La Libre Esthétique, samen met onder anderen Rik Wouters en Gustave Van De Woestyne. Hij ontmoet er de kunstcriticus Hippolyte Fierens-Gevaert, de eerste conservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Brussel en een vurig verdediger van Brusselmans’ werk.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog betrekt het gezin Brusselmans tijdelijk de woonst van Jeans zus Jeanne in Oudergem. De Brabantse fauvisten Ferdinand Schirren en Auguste Oleffe komen er geregeld over de vloer. Na de wapenstilstand strijkt Jean met zijn gezin neer in Sint-Jans-Molenbeek. Hij beschildert er reclamepanelen om zich van inkomsten te voorzien. Hij legt in die tijd ook contacten met literaire critici zoals August Vermeylen en Herman Teirlinck.
Dilbeek
In de periode 1922-1923 schildert Brusselmans veel in de omgeving van Dilbeek. Met collega-schilders en verzamelaars maakt hij tussendoor uitstapjes naar de kust. In 1924 koopt het gezin Brusselmans een huis in Dilbeek. Vanaf dan vormt de directe omgeving de belangrijkste inspiratiebron voor de kunstenaar.
Nog in 1924 stelt Brusselmans tentoon in de belangrijke Brusselse galerie Le Centaure. In de periode 1925-1930 verblijft en werkt hij bijna elke zomer aan de Belgische kust. Hij stelt ook tentoon in de Brusselse galerie A la Vierge Poupine van de anarchistische dichter en acteur Geert Van Bruaene en de dichter Paul van Ostaijen.
De kunstcritici zijn hem echter niet altijd gunstig gezind. Steeds opnieuw botsen ze op het probleem dat ze de schilder onmogelijk in een hokje kunnen stoppen. Brusselmans vaart op stilistisch vlak dan ook een volstrekt eigenzinnige koers. Bovendien doet hij weinig moeite om zich tussen de groten van zijn tijd te wurmen.
Dilbeek is zijn vaste stek en het is daar dat hij in die tijd van een grote productie blijk geeft. Het zijn de jaren die als de aanloop naar zijn beste jaren kunnen worden beschouwd: de jaren 30 en 40. Maar voor het zover is, treedt hij toe tot de kunstenaarsvereniging L’Art vivant, waar ook Gustave De Smet, Floris Jespers, Albert Servaes, Edgard Tytgat en Frits Van den Berghe lid van zijn.
Erkenning, ridder, schilder om den brode
In 1931 maakt Brusselmans kennis met de kunstcritici en broers Paul en Luc Haesaerts. Zij steunen hem financieel en zetten een retrospectieve voor hem op in het PSK. Nog in 1931 wordt hij tot Ridder in de Leopoldsorde benoemd, wat voor hem financieel geen enkel verschil maakt. In 1933 ziet hij zich zelfs genoodzaakt een deel van zijn meubilair te verkopen om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen.
In dezelfde periode verliezen de menselijke figuren op Brusselmans’ doeken elke persoonlijkheid en krijgen ze het karakter van volkstypes. Zijn stillevens worden dan weer opsommingen van naast en boven elkaar geplaatste kleur- en beeldvlakken. Het is zijn eigen interpretatie van de werkelijkheid. Tussendoor neemt Brusselmans om den brode opdrachten aan en werkt hij onder meer aan de decors van voorstellingen in het PSK en de Muntschouwburg. In 1934 stelt hij individueel tentoon bij Galerie Manteau in Brussel. In 1937 volgt er een solotentoonstelling in het PSK, waar hij eindelijk wat verkoopt.
Donkere jaren
Dan breekt de Tweede Wereldoorlog uit, tijdens dewelke Brusselmans nauwelijks schildert. Zijn vrouw en hij worden ziek, de onbetaalde rekeningen stapelen zich op en de elektriciteitstoevoer wordt afgesneden. In 1943 sterft zijn vrouw van ontbering. Als Brusselmans in de oorlogsjaren toch voor zijn schildersezel plaatsneemt, borstelt hij vooral winterlandschappen en stillevens.
Een schrale troost in die tijd is dat de jonge deelnemers aan de tentoonstelling ‘Jeune Peinture Belge’ in het PSK in Brusselmans een belangrijke voorloper van hun eigen werk zien. In dezelfde periode verwerft de directeur van de Kortrijkse Katoenspinnerij en kunstverzamelaar Tony Herbert zijn eerste schilderijen van Brusselmans. De industrieel zal gaandeweg uitgroeien tot een van de belangrijkste privéverzamelaars van Brusselmans’ werk.
Volwaardige erkenning
Kort na de oorlog ontmoet Brusselmans de jonge tekenlerares Mariette Richald, die zijn vriendin wordt. De kunstenaar komt er stilaan weer bovenop. In 1947 stelt hij voor het eerst tentoon in het buitenland, in de Galerie de France in Parijs. Ook de Brusselse Galerie Apollo van Robert Léon Delevoy toont regelmatig werk van hem. In 1950 vereert het PSK hem nogmaals met een retrospectieve. Eindelijk volwaardige erkenning. Lang kan Brusselmans er echter niet van genieten, want op 9 januari 1953 overlijdt hij thuis aan een hartaanval.
Naakt realisme
Zoals ik al schreef in de inleiding van deze bijdrage, maakte Jean Brusselmans geen deel uit van de heersende kunststromingen van zijn tijd. Zijn werk is dan ook niet onder één noemer te vatten. Zijn vroege werk (1900 tot 1912) kenmerkt zich door zowel realisme als impressionisme. Onder invloed van zijn vriendschappen met Rik Wouters, Auguste Oleffe en Ferdinand Schirren maakt hij tussen pakweg 1912 en 1920 een Brabants fauvistische periode door. Vanzelfsprekend neemt de kleur in zijn werk daardoor een belangrijker plaats in dan voorheen. Daarna ondergaat hij de invloed van Vincent van Gogh en die van de Latemse expressionisten. Omdat hij niet over de virtuoze hand van Rik Wouters en de vlotte expressie van Constant Permeke beschikt, weet hij zich echter te onttrekken aan het keurslijf van het expressionisme en blijft hij naarstig zoeken naar een eigen beeldtaal: ‘een stuurse, niet-academische, karikaturale beeldtaal. Een naakt realisme, beknopt en ongenadig.’ Aldus Hans Janssen in de catalogus bij de tentoonstelling.
Streng en ascetisch
Wat in Brusselmans’ zoektocht zeker een rol speelt, is zijn verhuis naar Dilbeek in 1924, waar hij tot zijn dood een teruggetrokken bestaan leidt. Hij ontwikkelt er een persoonlijke stijl waarin geometrische en gestileerde composities alsook grote kleurvlakken en constructieve verftoetsen centraal staan. De structuur van zijn werk is gewild streng en zonder reliëf, bijna ascetisch.
Brusselmans wil de afstand bewaren tussen de werkelijkheid en zijn eigen beleving en die gecontroleerd tot ontwikkeling brengen. Daarmee verwijdert hij zich mijlenver van het gevoelsmatig gekleurde en onrustige expressionisme. Zelf wil hij geen emoties weergeven in zijn werk. Hij kiest zijn onderwerpen als aanleiding voor experimenten met lijnen, vlakken, kleuren en patronen. In dit opzicht sluit zijn werk beter aan bij dat van de Franse schilders Henri Matisse en Paul Cézanne dan bij dat van de Belgische expressionisten. Hans Janssen stelt het zelfs nog scherper. ‘Daarbij moet worden aangetekend dat Brusselmans in de manier waarop hij zijn motieven koos en verwerkte, een buurman blijkt te zijn geweest van Fernand Léger (…). Bij (…) Léger speelden het grafische, het loszingen van kleur en vorm, het stuntelige en het karikaturale ook een rol van betekenis.’
Hedendaags
Alle beeldelementen van Brusselmans’ schilderijen — of het nu landschappen of dorpstaferelen, huiselijke taferelen of stillevens betreft — lijken steevast uit bordkarton geknipt, die daarna door hun maker naar hun plaats in de compositie zijn verwezen. In de loop van de jaren 30 worden Brusselmans’ composities steeds eenvoudiger. Hij combineert vlakke kleurvelden met losse toetsen van contrasterende kleuren. Daarmee verwijdert hij zich nog verder van de Vlaamse expressionisten.
Na de Tweede Wereldoorlog zoekt Brusselmans opnieuw naar vernieuwing. Daarbij gaat hij de dialoog aan met de ontwikkelingen in de eigentijdse kunst, waarin het gebaar en de expressieve uitdrukking andermaal tot het uiterste worden gedreven. Brusselmans zoekt het in zowel de schematisering van de voorstelling als in de complicatie van veel gestapelde beeldelementen. Zijn stillevens worden rijk en uitbundig, zijn havengezichten en landschappen krijgen een detaillering die van een enorm vakmanschap getuigt, en de winterlandschappen ogen rijk en ingetogen.
Licht-donkercontrast
Brusselmans’ picturale zoektocht concentreerde zich op een uitgepuurde, authentieke kunst, naar de juiste proporties en naar de perfecte balans tussen het figuratieve en het abstracte. Zijn ultieme doel was om de harmonische orde van de dingen te onthullen in zijn schilderijen. Om dat doel te bereiken, ging hij geduldig en beheerst te werk. ‘Nooit een penseeltrek te veel of te weinig. Men moet het penseel kunnen beheersen zoals een zanger zijn stem.’ Het is een uitspraak van hem die hem ten voeten uit tekent.
In het voorwoord van de catalogus schetst Benno Tempel, de directeur van het Gemeentemuseum in Den Haag, het belang van Brusselmans’ werk: ‘Brusselmans durft het aan om meerdere ontwrichtende perspectieven in een voorstelling te combineren. (…) Wat Brusselmans’ schilderijen echter vooral zo uniek maakt, is het sterke licht-donkercontrast, waardoor de zwaarte, zo kenmerkend voor de andere Belgische schilders uit het interbellum, plaatsmaakt voor de suggestie van licht.’
Expo ‘Jean Brusselmans – Mijn Vlaanderenland’
Van 17 februari tot 10 juni 2018
Gemeentemuseum Den Haag
www.gemeentemuseum.nl
Catalogus:
Hans Janssen (red./ed.), Jean Brusselmans 1884-1953, Gemeentemuseum Den Haag/Uitgeverij Hannibal, Den Haag/Veurne, 2018, 134 p., € 29,50
Met tekstbijdragen van Jan Dibbets, Rudi Fuchs en Hans Janssen.
De teksten in het boek zijn in het Nederlands en Engels.
Tags |
---|
Personen |
---|
Patrick Auwelaert (1965) schrijft recensies, artikels en essays over literatuur, muziek en beeldende kunsten.
In Waasmunster kan je nog tot 17 december kennismaken met een 25-tal vertegenwoordigers van de Dendermondse Schildersschool.
Het belang van de industrie voor de tewerkstelling neemt af. Maar dat betekent niet dat er geen nood is aan een industrieel beleid.