JavaScript is required for this website to work.
Politiek

De plaag van de speciale statuten

Frank Boll17/2/2018Leestijd 9 minuten
Betoging van havenarbeiders tegen de afschaffing van de wet Major.

Betoging van havenarbeiders tegen de afschaffing van de wet Major.

foto © Reporters

Privilegiejagers bewegen de overheid tot het invoeren van speciale statuten. Daardoor wordt de overheid een bron van ongelijkheid, en privilegies ondermijnen de democratie en economie.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Privilegiejagers bewegen de overheid tot het invoeren van speciale statuten. Daardoor wordt de overheid een bron van ongelijkheid, en privilegies ondermijnen de democratie en economie.

Wat hebben volgende toestanden gemeen: de wet Major, het Arcodossier, de speciale statuten voor het overheidspersoneel met vaste benoemingen en genereus pensioensysteem, het brugpensioen alleen voor grote ondernemingen, onbeperkte werkloosheidsuitkeringen in de tijd, de uitbetaling van de werkloosheidsvergoedingen door vakbonden, de goedgekeurde concentraties in sommige bedrijfstakken, zoals de overname van SABMiller door AB InBev, en ook in onder meer de bankwereld? Het zijn allemaal uitzonderingen op de succesvolle politieke en economische ordening in het naoorlogse Westen.

Telkens weer betreft het voordelen voor sommigen, in hun hoedanigheid van tewerkgestelde, producent of investeerder. Dat is ook het geval voor veel subsidies en maatregelen met een arbitrair karakter.

Een jager op privilegiejagers

Drukkingsgroepen die uitzonderingen bedingen op die ordening kunnen de economie en de democratie onderuit halen. Dat argumenteerde de apostel – tegenstander van speciale statuten – de Amerikaan Mancur Olson (1932-1998), in onder meer zijn: The Logic of Collective Action: Public Goods and the Theory of Groups (1965), The Rise and Decline of Nations (1982), A Theory of the Incentives facing Political Organisations. Neo-Corporatism and the Hegemonic State’ in ‘International Political Science’ (1986), en Power and Prosperity: Outgrowing Communist and Capitalist Dictatorships (2000). De titels spreken voor zich. Nobelprijswinnaar Economie 2005, Thomas Schelling (1921-2016) roemde hem.

Belangengroepen parasiteren

Kleine en grote belangengroepen bedingen bij de overheid uitzonderingen, met grote voordelen voor hen maar met kosten die voor de maatschappij groter zijn dan deze voordelen. Die kosten worden weliswaar uitgespreid over een grote massa, waardoor ze onzichtbaar worden. Dat doodt het besef ervan.

Dat proces van privilegiejacht op kosten van de anderen, en dus van de maatschappij, nam over de laatste decennia sterk toe. Die oneindig veel kleine kosten worden dan wel erg groot, en dat laat zich voelen in de economische groei. Alle Westerse landen lijden onder dit euvel,  maar sommige, zoals bijvoorbeeld Griekenland, Italië, Frankrijk of België, meer dan andere. Daarbij valt op dat het allemaal landen betreft met de hoogste overheidsschuld in termen van BNP, als gevolg van budgettaire deficits. Als ongeveer iedereen, zoals Griekenland vóór het uitbreken van de Griekse crisis in 2010, privilegies cumuleert die door de anderen moeten worden betaald maar omwille van geldgebrek door schulden worden gefinancierd, dan kom je tot … Griekse toestanden.

De overheid als belangrijke schepper van ongelijkheid – zo goed als altijd om electorale redenen, en dit in een tijd van verregaande drang naar egalitarisme – begaat daarmee een zonde tegen haar hoofdtaak: zorgen voor het algemeen belang. Of, zoals Alexis de Tocqueville (1805-1859) zei: : ‘Or, je ne sais que deux manières de faire régner l’égalité dans le monde politique: il faut donner des droits à chaque citoyen, ou n’en donner à personne.’

Zo poogde jaren geleden de regering van Mario Monti, om de groei te bevorderen, de markten van producten, diensten en arbeid in Italië te liberaliseren. Een stakende taxibestuurder verklaarde toen op de Italiaanse overheidszender, dat als iedere beroepsgroep even goed beschermd zou worden als zij, Italië beter af zou zijn. Een wijdverbreide illusie, want hoe meer bescherming van beroepsbelangen, hoe inefficiënter het productieproces juist wordt, en hoe kleiner het BNP en de groei. In Italië bleef sinds 2000 het per capita BNP nagenoeg constant.

Feodaliteit versus vrije markt

Het perfecte voorbeeld van volledig afgeschermde markten was het feodale tijdperk. De privilegies van het hof, de adel en de clerus waren onaantastbaar en werden gefinancierd door de boeren. Resultaat was een vastgeroest economisch systeem waar groei vaak gedurende eeuwen onbestaand was. Geen wonder, omdat in dat systeem meer voor de enen, minder betekende voor de anderen. Of economie als een nulsomspel.

Een vrije markt daarentegen houdt mededinging in, met vrije toegang voor veel spelers. Behoeften worden gedekt tegen de laagste prijs, en zo blijft er meer over om weer andere behoeften te dekken. Het is een positieve-som spel. De overheid moet dan wel haar werk doen met haar mededingingsbeleid of anti-kartel politiek. Te oordelen naar de vele voorbeelden van prijszettingsmacht schoot menige overheid tekort in het beknotten van monopolies en oligopolies. Vaak ziet men hierbij over het hoofd dat niet de vrije markt, maar de overheid faalde.

De paradox van de zelfvernietigende aspiraties

Vraagpatronen wijzigen zich over de tijd. Aanbodpatronen moeten dan worden aangepast. Maar ingevoerde beschermingen allerhande maken dat onmogelijk, vertragen het proces of maken het maatschappelijk veel duurder door het legisleren van compenserende bescherming. Een schuldige hier is de huidige welvaartstaat die zijn oorspronkelijk lovenswaardige doeleinden ver voorbij is gelopen. Verzorging moet er zijn voor diegenen die het echt nodig hebben, niet voor de hele maatschappij. Daardoor degenereerde de verzorgingsstaat tot speelbal van het neocorporatisme, zijnde de georganiseerde belangenbehartiging, met verlies aan zelfredzaamheid. Dat we van een verantwoord vangnet naar een mate van hangmat-mentaliteit evolueerden, wordt geïllustreerd door het groeiend aantal mentaal en fysiek gezonde mensen die betaald worden om niet te werken, terwijl een groot aantal vacatures niet kan worden ingevuld.

Een continue uitbreiding van de verzorgingsstaat zal ons verder verarmen. Of, de paradox van de zelfvernietigende aspiraties. Teveel herverdeling maakt de toekomstig te verdelen taart kleiner. Dat kan op zijn beurt nog meer herverdeling uitlokken, waardoor de taart weerom kleiner wordt. Er dient paal en perk te worden gesteld aan de speelruimte voor belangengroepen. Om een kans te maken dat de welvaartsstaat in de toekomst overeind blijft, wanneer hij het hoofd zal moeten bieden aan stijgende pensioen- en medische uitgaven omwille van de veroudering, dient zijn actieterrein te worden beperkt in plaats van uitgebreid. Ook al om de verdere gestage uitholling van de eigen verantwoordelijkheid te ontmoedigen. Of gaat men het bijna meest belaste land ter wereld nog verder met nieuwe belastingen opzadelen en zo alle groeipotentieel wegnemen? En dan houden we niet eens rekening met de migratie, die nu al veel geld kost en in de toekomst zal dat niet minder zijn.

Positieve, negatieve en dubbel-negatieve som

De vrije markt zorgde ervoor dat over de laatste zeventig jaar in het Westen het BNP met een factor vier toenam. Daardoor werden meer mensen uit de armoede getrokken dan ooit tevoren. Ook in de wereld nam de absolute armoede dramatisch af. Cruciaal is dat de vrije markt een positieve-somverhaal is: beide partijen in een contract hebben er voordeel bij, en wat de ene wint gaat niet ten koste van de ander. Dit in tegenstelling tot het verhaal van de Italiaanse taxibestuurder. Te oordelen naar de debatten in de mainstream media lijkt het bewustzijn van de vrije markt als één van de pijlers van onze welvaart, samen met eigendomsrechten, kapitaal en de rechtsstaat, ook bij menige economist ver zoek. Ideologie overheerst, niet de feiten of hun samenhang, noch wat de geschiedenis ons daarover geleerd heeft. Het immer herhalen van onjuiste stellingen verheft ze bij velen tot onbetwiste evidentie. Daarbij ontbreekt ook vaak de meest essentiële kennis van economische wetmatigheden. We zijn niet dom als we bepaalde zaken niet weten, maar we zijn het wel als we iets niet willen weten terwijl we daar wel de kans toe hebben. Het sloganeske en dweperige niveau willen overstijgen vergt helaas een inspanning.

In het naoorlogse Westen slaagden belangengroepen allerhande er immer meer en beter in het staatspaard voor hun kar te spannen. Daardoor werd het marktproces, dat zijn kracht haalt uit gelijke kansen voor iedereen, gaandeweg verzwakt. Die privilegies zijn allemaal van het negatieve-som type: iedereen, behalve de belanghebbenden in kwestie, verliest eraan. En dat collectieve verlies wordt over de tijd alsmaar groter, vaak veel groter dan de winst voor de beschermden. Probleem is dat de kosten van privilegies toegekend door de overheid verborgen blijven. Zo wordt de indruk geschapen dat er geen maatschappelijke kosten aan verbonden zijn, en ziet men niet de kansen die onbenut blijven. Wat men niet onmiddellijk ziet bestaat niet.

Het gaat hier niet enkel om monopolies en oligopolies in de markten van goederen en diensten. Ook een aantal beroepen, beroepsverenigingen, middenstandsorganisaties, en vakbonden, zelfs populaire sporttakken, universiteiten, de overheid zelf, de politiek en de partijen, allemaal zijn ze onderhevig aan dit euvel. Een speciaal statuut voor één groep wordt dan vaak ‘gecompenseerd’ door een wettelijk privilegie voor een andere groep. Bij voorbeeld in coalitieregeringen. Politiek lijkt dat dan in orde, maar economisch betekent dat twee negatieve-som verhalen in plaats van één.

De Belgische overheidspensioenen, een unicum van gecreëerde ongelijkheid

Neem nu het Belgische gemiddelde maand pensioen voor ambtenaren. Met 2480 euro bedraagt dat meer dan het dubbele van dat van werknemers (1180) en bijna het driedubbele van dat van zelfstandigen (820). Dit bovenop de vaste benoeming waarvan overheidspersoneel geniet. Dat was niet altijd zo, integendeel. Het is een voorbeeld van de graduele uitholling van de initiële solidariteitsdoelstelling van het pensioenstelsel. Oorspronkelijk was de filosofie dat er enerzijds een zekere spanning tussen hoog en laag inkomen tijdens de loopbaan nodig is om redenen van motivatie en groei, de zogenaamde loonwaaier, maar dat anderzijds deze hoog/laag spanning om solidariteitsredenen kleiner zou zijn bij de pensioenen. In de naoorlogse periode was dit de grote consensus tussen de drie traditionele partijen, zoals ook in onder meer de ziekteverzekering. Maar electoralisme brak die solidariteit af. De ambtenarenpensioenen werden geregeld opgewaardeerd. Afgewogen tegen hun maandelijkse parafiscale bijdragen, betekende dit een steeds groter wordende last voor het overheidsbudget. Zo werd het verschil tussen bijdragen en pensioenen in de overheidssector altijd maar groter, wat het verschil tussen de drie werknemerscategorieën nog eens extra vergrootte zonder dat vele hanen hierover kraaiden. Ook niet de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 van 2013-2014.

Een kwarteeuw geleden wees Boudewijn Bouckaert erop, in een interview met Frans Crols, dat links het gegeven verwaarloost dat veel ongelijkheid ontstaat door staatstussenkomst. Dit door toe te laten dat grote groepen toegang krijgen tot de vleespotten van de staat (Trends, 23 april 1992).

Uit een OESO rapport van december 2016 blijkt dat België 2,63% van zijn BBP aan ambtenarenpensioenen besteedt, de toppositie onder de 35 OESO-landen. Voor Frankrijk is dat 2.20%, voor Duitsland 1.50% en voor de VS 0.80%. Over de parafiscale bijdragen tot het pensioen van de publieke en de private sector geeft het OESO-rapport geen cijfers. De enige cijfers ons bekend dateren helaas van het begin van de jaren ‘80. Toen werd 80% van het pensioen van de werknemers gefinancierd door werknemers- en werkgeversbijdragen en 50% van het pensioen van zelfstandigen door eigen bijdragen. Voor het overheidspensioen dekte de eigen bijdrage van de ambtenaren ongeveer 20% van de kostprijs van het pensioen (BBL-Berichten, 13 december 1983). Vergelijkbare cijfers voor de bijdragen van de drie categorieën vandaag lijken moeilijk te achterhalen, behalve voor de overheidssector. In 2013 kwam 87% van de totale uitgaven voor ambtenarenpensioenen voor rekening van de staatskas (p. 87 van het rapport van de bovenvermelde Commissie). De bijdragen door de ambtenaren zou dus 13% bedragen.

Privilegiejacht is ‘rent seeking’

Deze processen worden door de Angelsaksen ‘rent-seeking’ genoemd. Volgens de definitie van de Oxford Dictionary of Economics is dat het spenderen van tijd en geld, niet aan de productie van goederen en diensten, maar aan de poging de overheid te overhalen om de wet te wijzigen om zo zijn onderneming, organisatie of persoon winstgevender te maken. Die wetgeving, vaak van fiscale of sociale aard, kan verschillende vormen aannemen, zoals onder meer allerhande subsidies, een wijziging in het wettelijke kader om concurrentie te verminderen, het tolereren of stimuleren van afspraken tussen producenten, het wettelijk verplicht maken van het gebruik van professionele diensten, of het stichten met publiek geld van honderden instituten en agentschappen met vaak overlappende en vage doeleinden. Het aantal hiervan zou menige burger met verstomming slaan.

De schaal waarop deze processen in Westerse democratieën plaatsvinden, met hun meestal verborgen nadelen, blijft onbesproken. Ondertussen maakt wel ieder van ons deel uit van één of meerdere van zulke belangengroepen. Dat doodt het bewustzijn dat het hier om een negatieve-som verhaal gaat. Omdat rent-seeking onder de oppervlakte blijft, wordt de impact ervan verwaarloosd. Maar het ondermijnt de democratie, de vrije markt en de economische vooruitgang, en werkt corruptie in de hand. Kenmerkend daarbij is ook dat, hoe omvangrijker de overheid, hoe meer privilegiejacht en rent-seeking we zien, en hoe meer het maatschappelijk bestel degenereert. De sterkte van een overheid meet je dus niet aan haar omvang. Wel integendeel: hoe groter de overheid hoe meer kans dat men mekaar in de weg loopt door overlapping van bevoegdheden, hoe meer competitie in de profileringsdrang en hoe meer pogingen om electoraal te scoren door alweer privilegies te bedingen voor één of andere belangengroep. Vanaf een kritisch niveau wordt de overheid alsmaar zwakker naarmate ze in omvang toeneemt.

Thomas Jefferson (1743-1826), de voornaamste opsteller van de Amerikaanse ‘Declaration of Independence’ van 1776 en de derde Amerikaanse president, wees er al op dat het een natuurlijke tendens is dat de overheid groeit, en dat daardoor aan vrijheid wordt ingeboet. Deze stelling van Jefferson is een voorloper van wat de eerder genoemde Alexis de Tocqueville vreesde, namelijk dat de democratie zou evolueren naar ‘un despotisme doux’. In zijn werk over de democratie in Amerika staat dit beschreven in het magistrale hoofdstuk VI: ‘Quelle espèce de despotisme les nations démocratiques ont à craindre’, te vinden in deel IV van boek II. Hij voorzag correct wat er zou gebeuren. Zou daardoor een stukje van de weg reeds afgelegd zijn naar George Orwell’s (1903-1950) ‘Nineteen Eighty-Four’ (1949) of naar Aldous Huxley’s (1897-1963) ‘New Brave World’ (1932)?

Het is ironisch dat vaak zij die lippendienst bewijzen aan de markt, grote initiatiefnemers zijn om de wetgever voor hun kar te spannen. Amerikaanse grootbanken zijn de grootste geldschieters van zowel de Democraten als de Republikeinen. Onder de Obama-administratie werd niemand vervolgd en gevangen gezet voor de financiële misdaden gepleegd in de periode die leidde naar de crisis van 2007-2009. Het Department of Justice stond vaak voor de keuze, maar onder druk van binnen en buiten de Administration oordeelde het uiteindelijk dat zoiets niet opportuun was. Zulke precedenten zijn giftig omdat ze onwettelijk gedrag aanmoedigen. Geen wonder dat een Gallup poll in 2015 tot de bevinding kwam dat 75% van de Amerikanen geloven dat de corruptie bij hun overheid aanzienlijk is, een factor die bijdroeg tot de overwinning van Donald Trump.

Privilegiejacht versus een sterke overheid

Privilegiejacht ondermijnt de democratie, de vrije markt en de economie. De beperking of afschaffing van de speciale statuten zou op termijn zorgen voor een aanzienlijke toename van de groei, een toename van de staatsinkomsten, en een daling van de overheidsuitgaven. Privilegiejacht is van alle tijden en alle landen. Maar niet alle landen belijden het geloof in de markt en de democratie. Het Westen wel, maar rent-seeking staat daar haaks op.

Zoals de Franse Nobelprijswinnaar Economie van 2014, Jean Tirole het formuleerde: ‘Wij hebben een magere maar sterke overheid nodig die weerstand biedt aan lobby’s’. Want menige moderne democratie kent meer hovelingen en vleiers dan het hof van Lodewijk XIV. Tirole kreeg die prijs voor zijn analyses van de kracht van de markt en van de regulering. Een en-en-verhaal.

De auteur doceerde economie in de VS, het VK en België en was valuta- en renteconsultant voor ondernemingen, financiële instellingen en institutionele beleggers in Europa en het Midden Oosten.

Commentaren en reacties