JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

Tussen neus en lippen: opvallende citaten van het voorbije trimester

Sprokkels uit de nationale pers

Jan Van Peteghem19/12/2021Leestijd 8 minuten

Sabena

Sabena

foto © Owleye1965, CC BY-SA 4.0

Belangwekkende maar sec gebrachte uitlatingen die, onbedoeld en onverwachts, opduiken in gedegen bijdragen in onze kranten en tijdschriften.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Hier dus weer een bloemlezing van terloopse opmerkingen uit onze nationale pers in de loop van het voorbije trimester die tot monkeling leiden.

De PS in volle vorm

De Standaard van 7 december vond de volgende uitlating van de PS-wonderboy Thomas Dermine. Een jonge politicus die steevast wordt voorgesteld als het toonbeeld van iemand die beseft wat er in een moderne wereld te koop is. ‘De oplossing voor knelpuntberoepen? Hogere lonen’. Daar is natuurlijk iets van waar. Indien je een bordenwasser de verloning kan geven die toekomt aan een algemeen directeur, zullen er allicht genoeg kandidaten gevonden worden om ervoor te zorgen dat de borden in restaurants schoon zijn.

Maar ook een PS-er zou mogen beseffen dat zo’n loonsverhoging eenzijdig opleggen erg marktverstorend werkt. Indien je de verloning voor ongeschoolde arbeid (want daarover gaat het hoofdzakelijk bij dit soort functies) kunstmatig optrekt, krijg je een domino-effect. Dan zullen de lonen voor geschoolde arbeiders, dat wil zeggen die voor het bedrijfsleven productieve arbeid moeten leveren, ook omhoog moeten. Dan prijst ons land zich internationaal uit de markt. (Om maar te zwijgen over de snelle stijging van de kostprijzen van consumptiegoederen voor de burger). Maar aangezien het zuiden des lands nauwelijks meespeelt in onze exportcijfers, is dat voor de Franstalige socialisten geen zorg.

Hogere lonen voor poetspersoneel en horecawerknemers

En er is nog een belangrijker argument om die uitlating van de heer Dermine niet zomaar op een voorpagina te plaatsen zonder kanttekening. Je kan alleen de lonen voor bepaalde beroepsbezigheden optrekken wanneer de overheid daartoe beschikt over de nodige juridische basis. En dat is, alvast in onze hoek van de wereld, niet het geval. Ikzelf ken maar één soort samenleving waar de overheid rechtstreeks pleegt in te grijpen in de loonvorming. Namelijk in landen die zich bekennen tot het marxisme.

Ervaringen uit het verleden met onder meer Sovjet-Rusland, de DDR en het communistische China tonen aan dat welvaart en welzijn in dergelijke landen niet meteen voor het rapen lagen. Allicht niet voor Jan-met-de-Pet, wiens belangen deze landen in de eerste plaats vooral pretenderen te dienen. De onderkant van de werkende klasse in West-Europa heeft het steeds beter gehad dan de modale werkmens (M/V) in zijn/haar socialistische paradijzen. De heer Dermine realiseert zich dat niet. Van dit soort veelbelovende politici de hemel spare ons…

Kortom: meneer Dermine zit er compleet naast. Misschien moet je eerst wat ouder (en wijzer) geworden zijn alvorens je in de pers dergelijke recht-voor-de-vuist gedebiteerde waarheden begint te poneren.

En nu we toch aan het sneren zijn richting PS. In deze periode van lange lijsten met knelpuntberoepen is het nonsens om te blijven pleiten tegen een beperking in de tijd van het recht op werkloosheidsuitkeringen. Mensen die, alvast in Vlaanderen met zijn ruim aanbod van werk, jaren werkloos blijven, wìllen gewoon niet aan de slag. Is het nu zo moeilijk om dat in te zien? En kan je het ze kwalijk nemen in deze huidige context? Waarbij zij alle rechten blijven behouden, zoals een volwaardig pensioen? Uit werken (kunnen) gaan is niet alleen een recht, maar ook een plicht ten aanzien van je naastbestaanden en de brede samenleving. Wanneer krijgen we een Instituut voor de Mensenplichten in plaats van een voor de Mensenrechten?

‘Kernuitstap lijkt dichterbij dan ooit’

Dat was de conclusie van de krant De Morgen nadat de uitbater van onze kerncentrales, het Franse Engie, zelf had aangekondigd dat er geen optie meer over was naast de sluiting van alle kernreactoren in ons land.

Die boodschap sloeg in als een bom. Maar de realiteit hierachter was me als simpele technicus al lang bekend. In de master-na-masteropleiding Safety Engineering van de KU Leuven, waarin ik de eer en het genoegen had om te doceren, waren er de voorbije jaren meerdere studenten werkzaam in onder meer het kerncentralecomplex van Doel. Zij kwamen in hun eindwerk tot de conclusie dat de installaties aldaar tot op de draad versleten waren. Let wel (voor de ondeskundige lezer): de (erg competente) burgerlijk ingenieurs die dit vertelden, lieten in hun teksten uitschijnen dat de betreffende installaties ‘tot op de draad’ versleten waren. Dan hadden ze het niet zozeer over de kernreactor zelf, maar eerder over de hele apparatuur die rechtstreeks instaat voor de elektriciteitsvoorziening zelf. Het gaat daar immers vooral over zware en sneldraaiende onderdelen (meer bepaald turbines en de bijbehorende tandwielkasten). Dat is een beproefd recept voor slijtage. Het nucleaire hart van de reactoren is immers niet zozeer aan degradatie onderhevig. Dat is ook logisch, want het hart van een reactorkern bevat hoofdzakelijk statische onderdelen.

Moraal van het verhaal, in de eerste plaats bestemd voor de groenvoelende lezer die zich liever laat leiden door ideologie dan door feiten: de technische veroudering van onze kerncentrales, waarover de Belgische pers tegenwoordig rijkelijk toetert, is onmiskenbaar. Dat betekent geen goed nieuws voor een gegarandeerde beschikbaarheid van elektrische energie in België. Daarvan zou best iedereen overtuigd zijn. Maar ze houdt geen verhoogd risico op een nucleaire catastrofe in.

Natuurlijk maken we hierbij een uitzondering voor de zgn. scheurtjescentrales. Het is evident dat die dringend moeten gesloten worden. Sterker nog: die hadden nooit mogen opstarten.

‘MR fluit eigen minister Jean-Luc Crucke terug’

We blijven rondwaren in het zuiden des lands. De Standaard van 7 december maakte gewag van de wrijvingen tussen de voorzitter van de Franstalige liberalen Georges-Louis Bouchez en Jean-Luc Crucke. Eerstgenoemde hoeft niet (meer) voorgesteld te worden. Er zijn weinig Franstalige politici die het voorwerp zijn van zoveel perscommentaren. En de meeste hebben een eerder laatdunkende teneur. Dat lijkt op het eerste gezicht trouwens terecht.

Zijn partijgenoot Crucke is, ten onrechte, minder bekend in Vlaanderen. In 1997 werd de heer Crucke ondervoorzitter afdeling van de PRL i (de voorganger van de MR) in het arrondissement Ath. Sinds 2014 is hij nationaal ondervoorzitter van MR. In februari 2004 werd hij lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers ter opvolging van Olivier Chastel. Die werd toen benoemd tot minister in de Franstalige Gemeenschapsregering. Hij bleef dit tot in juni 2004. Daarna werd hij lid van het Waals Parlement en van het Parlement van de Franse Gemeenschap.

Vervolgens was hij van 2007 tot 2009 opnieuw lid van de Kamer. Van 2009 tot 2017 was hij opnieuw Waals Parlementslid en volksvertegenwoordiger van de Franse Gemeenschap. In het Waals Parlement was hij lid van de commissies Energie, Huisvesting, Openbaar Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek. Van juli 2017 tot september 2019 was Jean-Luc Crucke minister van Begroting, Financiën, Klimaat, Energie en Luchthavens in de Waalse Regering. Toen ging de MR als gevolg van een coalitiewissel deel uitmaken van deze regering. Bij de regionale verkiezingen van 2019 werd hij opnieuw verkozen als Waals Parlementslid. Na de Waalse regeringsonderhandelingen werd hij in september 2019 minister van Financiën, Begroting, Luchthavens en Sportinfrastructuur in de Regering-Di Rupo III. Thans is hij Waals minister van Financiën en Begroting. In die hoedanigheid diende hij een ontwerp van decreet in voor een fiscale hervorming. Maar de MR-fractie trekt nu zelf aan de noodrem tegen hun eigen minister. Dat hebben we in onze vigerende politieke cultuur nog niet vaak gezien…

Jean-Luc Crucke is dus onmiskenbaar een MR-coryfee (in mijn ogen één van de weinige ministrabelen van die partij). Hij heeft als verstandig man steeds enig begrip getoond voor het Vlaamse streven naar onafhankelijkheid. Hij beseft tenminste hoe problematisch de miljardentransfers van noord naar zuid zijn voor het behoud van ons land. Maar naar aanleiding van zijn conflict met zijn eigen fractie liet hij weten, dixit De Standaard: ‘Ik zal hier op het gepaste moment mijn conclusies uit trekken’.

Tja, dat zou jammer zijn. Je kan hieruit niets anders concluderen dat — hoezeer de PS en de MR mekaar naar het leven staan in hun strijd voor het politieke marktleiderschap — ze elkaar wel weten te vinden om de miljardenstroom naar Wallonië en Brussel in stand te houden. Dan zijn rationele figuren als Jean-Luc Crucke onwenselijke sujetten. Ook de gewezen PS-voorzitter Philippe Busquin had dat door. En dus moest de PS van die lastpak af. Hij werd prompt naar Europa weggepromoveerd.

Sabena: een gewezen Franstalig bastion, en dat had zo zijn gevolgen

De reeks uitzendingen over het teloorgaan van onze vroegere luchtvaarttrots Sabena op VRT-televisie heeft nogal wat commotie verwekt. Zeker na de recente uitzending van 9 december ll. Terecht: een betere illustratie voor het principe dat de overheid zijn greep best lost op activiteiten die eerder thuishoren op de vrije markt, is moeilijk denkbaar. De onschuldige burger die dergelijke verhalen over wansmakelijk wanbeleid allemaal heeft moeten aanhoren, zal zich allicht afvragen: ‘hoe komt het dat wij in zo’n apenland leven?’ Want gelijkaardige buitenlandse organisaties als KLM en SAS zijn ongehinderd blijven floreren. Ze doen dat trouwens nog steeds, tot op de dag van vandaag. Dus het exploiteren van een nationale luchtvaartmaatschappij in overheidshanden kàn maar al te goed. Dat hebben sommige buurlanden (bij uitstek van noordelijke kunne) gedemonstreerd.

Hoe komt het dan dat het met Sabena zo deerlijk is mislopen? Een gesprekspartner die als bevoorrechte getuigen herinneringen ophaalde in de aflevering van 9 december, liet tussen neus en lippen weten: ‘Sabena is altijd een erg Franstalige bedoening geweest. Niet dat er geen Vlamingen aanwezig waren, maar daarvoor moest je dan afdalen in de hiërarchie.’ Hij deed de struise uitspraak die neerkwam op het volgende: ‘Hoe dieper je zakte in de rangorde, hoe meer Vlamingen er aan het werk waren’.

Dat hele verhaal doet me denken aan de Nationale Bank, waar ik ooit een tijdje op de loonlijst heb gestaan. Ondergetekende heeft inderdaad in een ver verleden een tijd op de loonlijst gestaan van de Nationale Bank (ik durf nooit zeggen dat ik er gewerkt heb, want in de Nationale Bank werd toen niet gewerkt — het zou me overigens verwonderen mocht dit intussen veranderd zijn). Na veel vijven en zessen werd in die organisatie — net als Sabena lang een Belgicistisch bastion — een akkoord bereikt over een broodnodig taalevenwicht: het aantal Nederlandstaligen moest worden opgetrokken. Wat ook gebeurde: er kwamen massaal Vlamingen in dienst, maar in de praktijk gebeurde dat vooral voor de laagste regionen van de hiërarchie. Die praktijken heb ik al eens eerder beschreven ten behoeve van deze illustere website. De eerste Nederlandstalige gouverneur van de Nationale Bank was Robert Vandeputte. En dan spreken we over de zeventiger jaren van vorige eeuw. Alle CEO’s van de Nationale Bank ervoor waren Franstalig.

Alleen hun chef was Franstalig

De enigen in de toenmalige Nationale Bank die met hun handen werkten, namelijk de ongeschoolde arbeiders die met allerlei meubels moesten sleuren, ingezet werden als toezichters-deurwachters. De laagste technische functies vervulden waren bijna uitsluitend Nederlandstaligen. De top bleef door-en-door Franstalig. Met alle consequenties van dien (weelderig tierende politieke benoemingen, top-down-communicatie, een verouderde en erg formele bedrijfscultuur waarin de syndicale organisaties heer en meester waren).

Ik herinner me dat ik een opleiding ‘rugsparend tillen van lasten’ organiseerde voor een ploeg boutefeux [1] (zo werden die personen, die helemaal aan de onderkant van de indrukwekkende hiërarchie stonden, toen genoemd). Het ging zonder enige uitzondering om Vlamingen. Alleen hun chef (een zekere meneer met de achternaam Namurois) was Franstalig. Die was trouwens een erg bona fide kerel die behoorlijk Nederlands sprak, en dat ook deed (in tegenstelling tot vele hogere leidinggevenden die dat duidelijk beneden hun waardigheid vonden). Het bleek niet nodig om over het rugsparend tillen ook een opleiding in de andere landstaal in te richten. Er waren onvoldoende Franstaligen die dat sleurwerk op zich wilden (of moesten) nemen.

Nu even generaliserend, en ik kies ervoor om dit duidelijk, maar ook nogal kort door de bocht te doen. Als ze moesten presteren, gaven in het begin van mijn beroepsloopbaan Franstaligen niet thuis. In mijn jonge jaren stonden bepaalde sectoren bekend om het feit dat het geld gemakkelijk verdienen was zonder dat de verantwoordelijken zich al te druk moesten maken. We spreken dan over de afgeschermde, hogelijk staatsgereguleerde activiteitsectoren als verzekeringen, de banken, de energieproductie… — en in mijn eigen vakgebied de arbeidsgeneeskunde en de externe diensten voor technische controle. Stuk voor stuk werden deze sectoren volledig gedomineerd door Franstaligen (ik spreek over de zeventiger/tachtiger jaren van vorige eeuw). Maar ineens moesten ook in deze beschermde habitats de prestaties opgeschroefd worden. De concurrentie begon zich immers op het internationale vlak af te spelen.

Het heeft me altijd verbluft in welk tempo de vernederlandsing daarna toesloeg. De Generale Bank en zijn evenknie, de Bank Brussel-Lambert, AIB en Vinçotte, de verzekering La Royale Belge, de Belgische Vereniging van interbedrijfsgeneeskundige diensten Vagedi… transformeerden van door-en-door Franstalige organisaties gekenmerkt door een veelvuldigheid aan hiërarchische niveaus en een laag werktempo tot bedrijven die plots de Angelsaksische/noordelijke manier van managen overnamen. De professionele belasting ging steil omhoog. Daarvoor moesten er blijkbaar Vlamingen aangezocht worden om het roer over te nemen.

Dat roer overnemen is in Sabena nooit gebeurd. De zegsman die op 9 december aan bod kwam, verklaarde dit door de toentertijdse collusie tussen Sabena en de haute finance (die zoals zijn naam het aangeeft in hoofdzaak Franstalig was, en ook nog is: zo zal je in onze Brusselse beurs nauwelijks Nederlands horen spreken).

[1] Een Boutefeu was (en is) de Franstalige term voor militair personeel van een lage rang (het waren meer bepaald de personen die het harde en gevaarlijke labeur op zich moesten nemen alvorens kanonnen konden worden afgevuurd).

Jan Van Peteghem is ingenieur en emeritus-gasthoogleraar verbonden aan de Faculteit Ingenieurswetenschappen van de KU Leuven. Zijn beroepservaring en wetenschappelijk werk draaien grotendeels om de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden, meer in het bijzonder de veiligheid en de gezondheid op het werk.

Commentaren en reacties