JavaScript is required for this website to work.
BINNENLAND

Forum

Vlaanderen heeft Brussel nodig, en omgekeerd

Benjamin Dalle (CD&V) analyseert de tekortkomingen van Sven Gatz (Open Vld), Pascal Smet (Vooruit) en de Brusselse N-VA.

Benjamin Dalle is Vlaams minister van Brussel, Jeugd, Media en Armoedebestrijding. Op 9 juni trekt hij de CD&V-lijst voor het Brussels Parlement.

21/5/2024Leestijd 5 minuten

foto © Belga Image

Benjamin Dalle (CD&V) analyseert de tekortkomingen van Sven Gatz (Open Vld), Pascal Smet (Vooruit) en de Brusselse N-VA.

Politieke journalisten categoriseren mij weleens als ‘Vlaamsgezinde CD&V’er’, voornamelijk vanwege mijn achtergrond als grondwetspecialist en mijn rol achter de schermen bij de zesde staatshervorming. Grotendeels klopt dat ook: ik geloof in een doorgedreven federalisme dat het zwaartepunt van de bevoegdheden bij de deelstaten legt. Er is nood aan een oplossing voor de huidige versnippering van bevoegdheden, want die leidt tot wederzijdse afhankelijkheid tussen de federale overheid en de deelstaten en uiteindelijk al te vaak tot een blokkering. Daarom zouden de gemeenschappen bevoegd moeten zijn voor bijvoorbeeld het gezondheids- en welzijnsbeleid.

De symboolstrijd van de Vlaamse beweging is niet aan mij besteed. Ik voel niet de behoefte om op 11 juli de Vlaamse vlag buiten te hangen en krijg niet meteen de tranen in de ogen als ik de Vlaamse Leeuw aanhoor. Met onafhankelijkheid of confederalisme zoals het door andere partijen wordt voorgesteld, heb ik weinig. De idee dat natie en staat per definitie altijd moeten samenvallen is voor mij als Brusselaar moeilijk te vatten. Ubi bene, ibi patria. ‘Waar men het goed heeft, daar is het vaderland’, wist Cicero al. In dat opzicht mag ik mij rijk rekenen met Brussel, Vlaanderen en België.

Hij kan het niet

Maar waar men het goed heeft, kan het ook altijd beter. En dat geldt zeker voor Brussel. Brussel verdient beter. Net daarom is het zo belangrijk dat Vlaanderen en Brussel elkaar niet loslaten. Anders dan voor vele politici in Brussel is ‘Vlaanderen’ voor mij geen scheldwoord. Als Vlaams minister van Brussel pleit ik al lang om de band tussen Vlaanderen en Brussel te koesteren en te versterken. Vlaanderen heeft Brussel nodig, en omgekeerd. Brussel is geen eiland, anders dan vele andere Nederlandstalige Brusselse politici lijken te beweren. Zij lijden aan de ziekte om elke kritiek vanuit de rest van het land af te doen als ‘Brussel-bashing’, en daarmee is de kous af. Quod non.

Dat is het beeld dat van Rudi Vervoort zal blijven hangen: een keizer zonder kleren. Hij kan het niet, hé

Brussel echt graag zien is ook voluit durven gaan voor een beter Brussel. We moeten meer ambitie aan de dag leggen. Weg van het beeld van de Brusselse politici die bij andere overheden gaan bedelen als de kassa leeg is. Van Brussel houden is zélf orde op zaken stellen. De grote crisissen in het Brussels Gewest efficiënt en kordaat aanpakken. Bewijzen dat we het zélf kunnen in plaats van altijd maar de paraplu’s open te trekken en te wijzen naar andere bevoegde regeringen. Dat is allemaal niet gebeurd. Na elf jaar minister-presidentschap laat Rudi Vervoort Brussel in een puinhoop achter: een onveilig en vuil Brussel, met dramatische werkloosheidscijfers en een begroting die stilaan lijkt op die van een derdewereldland. Dat is het beeld dat van Rudi Vervoort zal blijven hangen: een keizer zonder kleren. Hij kan het niet, hé. Rudi Vervoort en zijn équipe hebben, in Brussel en erbuiten, het imago van een tandeloze regering zonder visie.

Nederlandstaligen medeverantwoordelijk

De Nederlandstalige meerderheidspartijen zijn medeverantwoordelijk voor deze janboel. In de debatten naar aanloop van 9 juni zien we vaak dezelfde ideeën terugkomen, zoals de fusie van de politiezones en een betere bevoegdheidsverdeling tussen gemeenten en gewest. We draaien in rondjes: zo trok Vooruit in 2019 al onder de naam one.brussels naar de kiezer, om vervolgens vijf jaar niets te doen met die belofte en nu doodleuk hetzelfde idee opnieuw te lanceren.

Over veel noodzakelijke hervormingen zijn de Nederlandstalige partijen het eens, zoals de fusie van de politiezones. Er ook effectief partners voor vinden aan Franstalige kant, blijkt heel wat moeilijker. Al te vaak laten de Vlaams-Brusselse politici zich de wet dicteren door hun Franstalige tegenhangers.

Ter illustratie: na de verkiezingen van 2014 assisteerde ik Brigitte Grouwels, toen uittredend Brussels minister voor cd&v, met de regeringsonderhandelingen. Laurette Onkelinx leidde de onderhandelingen voor de PS, ook Guy Vanhengel (Open Vld) en Pascal Smet (Vooruit) zaten mee aan tafel. Op een bepaald moment stelde Grouwels voor om taalvoorwaarden te koppelen aan de erkenningsvoorwaarden voor ziekenhuizen – dat is overigens ook nu een belangrijk programmapunt van CD&V. Mijn vrees was dat Onkelinx die vraag meteen van tafel zou vegen, maar tot mijn verbazing waren het juist de twee andere Nederlandstalige onderhandelaars die het voorstel torpedeerden. ‘Niet meer van deze tijd’, vonden ze.

Vlaanderen in Brussel

Ik vond dat choquerend, maar het is geen toeval. Wie anno 2024 klaagt over een gebrekkige Nederlandstalige dienstverlening, wordt door Sven Gatz (Open Vld) – nota bene minister van Meertaligheid – schouderophalend beantwoord: ‘A Bruxelles, c’est comme ça’, hoor je dan. De Brusselse vicegouverneur schorst aan de lopende band aanwervingen van Brusselse lokale besturen, omdat ze in strijd zijn met de taalwetgeving. De Brusselse regering klasseert die schorsingen met de glimlach. Elke Van den Brandt (Groen) heeft binnen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie het zorgbeleid nagenoeg integraal overgelaten aan haar Ecolo-collega Alain Maron. Het gevolg: een verfransing van de woonzorgcentra en ziekenhuizen.

Pascal Smet (Vooruit) vindt dat je aan een overheidsloket net zo goed Bulgaars als Nederlands zou moeten kunnen spreken. En als het gaat over hoe we meer Brusselaars aan de slag kunnen krijgen in de Vlaamse rand, is zijn oplossing niet ‘leer de Brusselaars Nederlands’, maar wel dat de Vlaamse werkgevers dan maar wat minder strenge taaleisen moeten opleggen. Met zo’n Vlaams-Brusselse politici heeft het voormalige FDF eindelijk een waardige opvolger.

Er is hard gestreden voor de rechten van Nederlandstaligen in deze stad. De huidige generatie Vlaams-Brusselse politici is bereid om die erfenis zomaar in de vuilnisbak te gooien, vanuit een soort anti-Vlaams sentiment. Alles wat naar Vlaanderen ruikt, is immers anti-Brussel. En wie is daar de dupe van? De Brusselaar. Want het is net het Vlaamse aanbod in Brussel dat mee de rijkdom van de stad maakt. Denk maar aan het succes van het Nederlandstalig onderwijs of het enorme aanbod van de Vlaams-Brusselse cultuurinstellingen. In hun drang om te vereenvoudigen, willen de paarsgroene partijen maar wat graag alle instellingen inkantelen in de Brusselse instellingen. CD&V blijft voluit kiezen voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie als inrichtende macht en lokaal bestuur van Vlaanderen in Brussel. We schaffen niet af wat goed werkt. Wie alles wil verbrusselen, zal in de praktijk vooral verfransen. Dat laten we niet gebeuren.

N-VA-discours

Tegelijkertijd is ook het N-VA-discours niet het antwoord. Een stem voor een partij zonder partners aan Franstalige zijde, is een verloren stem. Je ziet dat de Franstaligen nu al de rangen sluiten. PS en Ecolo zouden nog liever regeren met een Vlaamse minderheid dan N-VA mee in het bad te trekken. Bovendien blijft de Brusselse fractie toch vooral een vazal van de partij die vanuit Antwerpen gedicteerd wordt. Een mooie illustratie daarvan: de grote Bart De Wever die naar Brussel afzakte om de persconferentie over het hervormingsplan van zijn Brusselse afdeling toch wat extra ampleur te geven. Heeft de Brusselse N-VA dan echt de komst van de keizer van het Schoon Verdiep naar Brussel nodig om te bewijzen dat het menens is?

Het irrealistische confederale model van N-VA heeft na meer dan tien jaar nog altijd geen overtuigend antwoord op de Brusselse kwestie. Brusselaars zouden volgens N-VA moeten kiezen bij welke club ze willen horen, via de zogenaamde Brusselkeuze. Een mooi woord voor het invoeren van een subnationaliteit. Zo’n denkballon gaat compleet voorbij aan de Brusselse realiteit en miskent de identiteit van de Brusselaars.

Anders dan N-VA gelóven wij in Brussel, op eigen kracht maar in samenwerking met de Vlamingen. Daarmee bekleedt CD&V een unieke positie in het Brusselse partijlandschap. We willen de Brusselse identiteit niet aan banden leggen. Het is niet omdat de gemeenschappen er een belangrijke rol in spelen, dat Brussel geen aparte deelstaat zou mogen zijn. In ons model bestaat België uit 4 deelstaten, waaronder Brussel – inclusief een sterke band met de gemeenschappen. Vlaanderen behoudt en versterkt zijn bevoegdheden in Brussel, de Brusselse deelstaat krijgt alle bevoegdheden van het Brussels Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Brussel moet ook kunnen beslissen over vele gemeentelijke bevoegdheden die de gemeentegrenzen overstijgen. De bestaande beschermingsmechanismen voor Nederlandstaligen blijven uiteraard behouden.

9 juni

De belangrijkste inzet van de verkiezingen voor Brussel is niet institutioneel van aard. Op 9 juni gaan wij resoluut voor een Brussel dat het heft in eigen handen neemt. De Brusselaar verdient bestuurders op het niveau van het gewest en zijn uitdagingen. De volgende regering zal onmiddellijk aan de slag moeten: een snelle aanpak van de vier grote crisissen – op vlak van begroting, veiligheid, tewerkstelling en betaalbaar wonen – is een conditio sine qua non. Geen prestigeprojecten of paradepaardjes, maar een resolute focus op de kerntaken. Om de pijnpunten die we allemaal kennen eindelijk en kordaat aan te pakken.

Brussel heeft geen overheid nodig die de stad maakt. Hun stad, die maken de Brusselaars wel zelf. Een goede overheid zorgt ervoor dat de basis om stad te maken er is.

Benjamin Dalle is Vlaams minister van Brussel, Jeugd, Media en Armoedebestrijding. Op 9 juni trekt hij de CD&V-lijst voor het Brussels Parlement.

Commentaren en reacties