JavaScript is required for this website to work.
post

Waar is de Vlaamse kinder- en jeugdfilm?

Van een degelijk beleid is lang geen sprake

Freddy Sartor12/3/2021Leestijd 4 minuten
Prins Laurent op het Jeugdfilmfestival in Antwerpen

Prins Laurent op het Jeugdfilmfestival in Antwerpen

foto © Belga

Ondanks allerlei stimuli en enkele sporadische initiatieven is van een kundig kinder- en jeugdfilmbeleid in Vlaanderen nog lang geen sprake.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In tegenstelling tot Nederland en de Scandinavische landen heeft Vlaanderen geen traditie op het vlak van de betere kinder- en jeugdfilm, ondanks een toch wel rijke jeugdliteratuur. En dat terwijl organisaties zoals Jefi, Jekino en nu J.E.F. al jarenlang moeizaam aan de weg timmer(d)en.

Dorpsbioscopen

Alsof met het verdwijnen van de dorpsbioscopen – ja er was een tijd dat elk dorp nog een of meer bioscopen rijk was – ook de kinder- en jeugdfilm uit het filmlandschap is verdwenen, samen met de Jefi-filmclubs en de betere jeugdfilms gepromoot door de Bond voor grote en jonge gezinnen. Uit die tijd dateren klassiekers uit Zweden zoals Hugo och Josefin (1967) van Kjell Grede, De gebroeders Leeuwenhart (1977) van Olle Hellbom, en Wachten op regen en Ik spring weer over de plassen van de Tsjechoslovaak Karel Kachyna. Films die de leefwereld van kinderen en jongeren ter sprake brachten en die de zin voor avontuur en de fantasie prikkelden.

In de plaats van de dorpsbioscoop doken toen in en aan de rand van steden multipleksen op waar in geen tijd de commerciële film, die in de eerste plaats mikte op een jongerenpubliek, heer en meester werd.

De Witte

Nochtans was de geschiedenis van de Vlaamse film in 1934 begonnen met een film voor kinderen, De Witte van Jan Vanderheyden, naar het razend populaire boek van Ernest Claes, waarin de volksschrijver de fratsen had gebundeld van de wittekop – Claes zelf? – in het pittoreske Zichem van begin de 20ste eeuw. Deze onvervalste jeugdfilm was zo populair dat hij tot lang na WO II elk jaar opnieuw in elke dorpsbioscoop werd hernomen. Tot de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel het medium televisie aan zijn definitieve doorbraak zou helpen.

De Vlaamse televisie bouwde al snel een reputatie op van legendarische jeugdfeuilletons zoals Kapitein Zeppos, Johan en de Alverman etc. En even later ook van spraakmakende tv-films voor de jeugd in een regie van Jan Keymeulen. Raar maar waar. Deze insteek, deze onmiskenbare knowhow zou nooit de doorsteek maken naar de bioscoopfilm. De sociaal-realistische remake van De Witte van Robbe de Hert anno 1980, die meer verwees naar zijn eigen vrij harde jeugd dan naar het boek van Ernest Claes, was weliswaar een succes bij het publiek, maar niet echt een jeugdfilm, laat staan een kinderfilm.

Jo Daems

Nadien bleef het lang stil of al te vaak bij one shots zoals  De magische steen (1987) van Dirk  Geens, De bal (1999) van Danny Deprez, Vallen (2001) van Hans Herbots, naar het boek van Anne Provoost en De man van staal van Vincent Bal. Geen onverdienstelijke films, maar geen enkele film wist ondanks alle inspanningen zijn jeugdig publiek echt te vinden. Laatstgenoemde films kwamen er na een warme oproep Jo Daems, de toenmalige voorzitter van de audiovisuele filmcommissie, die de minister van Cultuur adviseerde.

En na het succes begin de jaren 90, ook in Vlaanderen, van de Nederlandse kinderfilm Het zakmes (1992) en De jongen die niet meer praatte (1996) van Ben Sombogaart èn het later uitgebrachte My Life as a Dog (1985) van Lasse Hallström. Het klimaat leek gunstig. Maar een adaptatie van een roman van Bart Moeyaert zou  – helaas – nooit van de grond komen… En toen was er niets meer!

Jekino

‘Een goede kinderfilm doet kinderen en jongeren nadenken over hun dagelijkse leven, snijdt onderwerpen en situaties aan die ze kunnen meemaken en waarbij vragen worden gesteld over hun identiteit, hun leefwereld enz.’ Een definitie in het filmtijdschrift Filmmagie destijds verwoord door Felix Vanginderhuyzen, die jarenlang via zijn geesteskind Jekino de betere jeugdfilm distribueerde en kansen gaf, soms zelfs hielp mee financieren en ook aan de basis lag van het Europese Jeugdfilmfestival in Antwerpen – later ook in Brugge – dat intussen J.E.F. is gaan heten.

Maar het bleef vooral vechten tegen de bierkaai. Het aanbod in de bioscopen ging – naast de gesmaakte animatiefilms van Disney (en Pixar) – gaandeweg nog duidelijker mikken op een jonger publiek, tot en met de overdaad aan superheldenfilms vandaag.

F.C. De Kampioenen

Jekino dacht even met de verfilming van enkele blinkers en van De zusjes Kriegel, naar de jeugdromans van Vlaanderens meest populaire jeugdauteur Marc De Bel blijvend te scoren. Of tenminste in een alternatief  aanbod te voorzien. Maar na drie (te) middelmatige films bleek de koe leeggemolken.

Intussen had de commerciële tv zijn intrede gemaakt, had de VRT met Ketnet een eigen jeugdkanaal gelanceerd waardoor kinderen en jongeren de reflex werd aangeleerd om voortaan naar soaps of sitcoms à la F.C. De Kampioenen te kijken – om hen zo aan hun tv-zender te binden. En – toegegeven – met commerciële flair en een uitgekiende strategie dropte Studio 100 met de regelmaat van een klok zeer handig ook films naar (en met) hun producten (K3, Kabouter Plop, Maya de bij enz.) in de bioscoop…

Familiefilm

Na de komst van het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) begin deze eeuw zou de kinder- en jeugdfilm – zeg voortaan a. u b. familiefilm – een nieuw elan krijgen. Zo werd althans gedacht. Lang bleef het evenwel stil, muisstil! Uiteindelijk zag het VAF dat er in Vlaanderen nauwelijks animo was voor het maken van kinder- en jeugdfilms. En dat het genre best wat stimuli kon gebruiken. De animatiefilms in 3D van Ben Stassen, van Fly Me to the Moon (2008) tot Bigfoot Family (2020) hielden wereldwijd de Belgische eer nog wel in stand, maar met de fictiefilms – het was wel erg lang wachten – zou het eens te meer bij sporadische oneshots blijven.

Graag gezien nochtans: Waar de sterre bleef stille staan (2010) van Gust Van den Berghe (een lucky shot, want de film was zijn eindwerk aan het Rits), Booster (2014) van Daniel Lamboo, Labyrinthus (2014) van Douglas Boswell, Violet (2014) van Bas Devos, Rosie & Moussa (2018) van Dorothee van den Berghe en Binti (2019) van Frederike Migom. Daarin werden telkens zeer actuele thema’s aangereikt, van hoe kinderen de scheiding van hun ouders verwerken tot en met zinloos geweld enz. Films die ondanks de tal van prijzen die ze mochten ontvangen allesbehalve sant in eigen land bleken. Jammer toch wel!

J.E.F.

De internationale jury van het 33ste Europees Jeugdfilmfestival J.E.F. bekroonde als beste film Hitler heeft mijn roze konijn gestolen van Caroline Link, naar het tijdens de oorlogsjaren gesitueerde pakkende levensverhaal van de Joodse Judith Kerr. Beste korte film, ook goed voor de Publieksprijs was het uitstekende  Howling waarin Laura Van Haecke Bo een meisje van negen jaar portretteert dat tevergeefs wacht op de komst van haar vader en dan maar leert voor zichzelf te zorgen. De jury prees ‘de prachtige poëzie en het intelligente gebruik van het magisch realisme’. De beste korte documentaire was voor Meisjesjongensmix van Lara Aerts.

De Kinderjury van haar kant koos voor de Poolse film Triple Trouble van Marta Krawowska, Het sledekoor van Torfin Iversen (beste korte film) en als beste korte documentaire Yaren en de zon van Renate Raman & Joren Slaets over een kamp met vijf kinderen die onlangs iemand belangrijk in hun leven hadden verloren.

Talent is er wel en onderwerpen liggen overal zomaar voor het grijpen, maar van een kundig kinder- en jeugdfilmbeleid in Vlaanderen is nog geen sprake. Tot spijt van wie het benijdt.

Freddy Sartor (1952) is beroepsjournalist, oud-hoofdredacteur van de filmtijdschriften Cinemagie (ex-MediaFilm) en het maandblad Filmmagie, tot 2006 bekend als Film & Televisie. Hij heeft een hart voor de Europese film en wereldcinema.

Commentaren en reacties