JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

Waar ons Heer toch zijn goei eten in steekt!

Over de oudoom van Sophie barones De Schaepdrijver

Karl Drabbe20/7/2016Leestijd 5 minuten

Zou haar fanatiek nationalistische oudoom Karel De Schaepdrijver zich niet omdraaien in zijn graf, nu Sophie zich barones mag noemen?

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Twee jaar geleden kreeg ze de ‘erepenning’ van het Vlaams Parlement. Vanaf vandaag mag ze zich ‘barones’ noemen. De Vlaamse historica Sophie De Schaepdrijver werkt en woont al decennia in de Verenigde Staten en publiceerde twintig jaar terug een toen zeer populaire synthese over België in de Eerste Wereldoorlog. Maar wat zou haar oudoom, Karel De Schaepdrijver denken van die klein-Vlaamse en belgicistische prijzen, die haar nu te beurt vallen? Een portret van een fanatiekeling.

We schrijven 1918. Het laatste jaar van de Groote Oorlog, zoals de Wereldoorlog toen genoemd werd. Dat het het laatste jaar zou zijn, had niemand durven denken. De Frontbeweging – de Vlaamse intellegentsia in het Belgisch leger die steeds luider op hun Vlaamsgezinde strepen stonden in een leger en een staat waar ze werden achtergesteld – stelde een daad waarvan de redenen en het doel altijd met mysteries omkleed zijn gebleven.

Karel De Schaepdrijver (Temse, 1892), korporaal in het Belgische leger, en zijn collega’s ‘Sublieme deserteurs’ werden al een paar dagen na hun overlopen naar bezet gebied in de nacht van 30 april op 1 mei 1918 ingeschakeld in de Duitse en radicaal-activistische propaganda. Ze werden omarmd door de Raad van Vlaanderen, De Schaepdrijver wierp zich op als leider van de deserteurs. Zelfs Robert Oszwald, de inspirator van de Flamenpolitik, chef van de Duitse inlichtingendienst Wilhelm Staehle, en Zivilverwaltungschef Alexander Schaible ontboden hen. Nadien schreven ze nog pamfletten en brochures over het front en spraken menigten toe op activistische meetings. Eén brochure, Vlaanderens weezang aan den Ijzer, werd al snel ‘het rode boekje’ gedoopt om zijn klanrolde kaft. Het boekje werd op grote oplage verspreid in het bezette land en het front, en bevatte o.m. een rechtvaardiging van de activistische politiek (dus door een gewezen frontsoldaat die tegen de Duitse bezetter vocht, die het activisme in de hand werkte, faciliteerde en financierde). De ‘sublieme deserteurs’ probeerden met dat soort vlugschriften de Vlaamse soldaten tot massale desertie aan te zetten, maar slaagden daar niet in. 

Voor hij de frontlinie overstak, was hij al bijzonder actief in de top van de Frontbeweging. Hij zou – samen met Joris Van Severen – de Open Brief aan den koning der Belgen, Albert I – geredigeerd hebben. Die brief vonden op 11 juli 1917 ‘talrijke soldaten bij hun ontwaken op hun bed of aan de ingang van het “kantonnement”.’ De brief was – aldus Lode Wils – opgesteld door ‘de Vlaamse ontwikkelden’.

De Schaepdrijver en co beweerden dat ze er door de leiding van de Frontbeweging op uit waren gestuurd om de Raad van Vlaanderen en de leiders van de Vlaamse Beweging in bezet gebied in te lichten over de Frontbeweging. Het was dus een officiële zending, al zijn de omstandigheden en concrete doelstellingen tot op vandaag niet helemaal blootgelegd. Was het op aansturen van de felle Cyriel Verschaeve, op eigen initiatief, op bevel van de leiding van de Frontbeweging? Dat laatste wordt weleens beweerd, maar de Frontleiding zou het hem uitdrukkelijk verboden hebben. Achternicht Sophie De Schaepdrijver heeft het over ‘nog steeds onopgehelderde omstandigheden’ en ‘een “mandaat” waarvan de precieze draagwijdt wellicht voor altijd duister zal blijven.’

Na de oorlog ontvluchtte de door het Belgisch gerecht bij verstek ter dood veroordeelde De Schaepdrijver België en kwam – via Den Haag en Scheveningen – in Eindhoven terecht. Hij zou snel les geven in een middelbare school in Waalre en doctoreerde met een thesis op de Franse geschiedfilosoof Hippolite Taine. De Vlaamse Beweging gaf hij daarbij niet op en hij liet zich door enkele Nederlanders en andere politieke vluchtelingen uit Vlaanderen omringen in een Groot-Nederlands genootschap met o.m. dokter Reimond Speleers en literatuurhistoricus Gerard Knuvelder. 

Verbitterd

Hij was vooral verbitterd over de manier waarop de eerste Vlaams-nationale partij, de Frontpartij, met de activistische vluchtelingen omging – namelijk niet. In een brief aan het latere VNV-parlementslid en Algemeene SS-Vlaanderen-propagandist Ward Hermans schreef hij in 1919 al: ‘De eigenlijke Vlaamse Beweging, zegge de nationalistische, die voor de oorlog al eens niet bestond, heeft binst haar kinderjaren met een vreselijk zware crisis te worstelen. Het te ontkennen ware misdadig en onverantwoordelijk. Ons beste mensen ginds (in Vlaanderen – red.)  hebben gebrek aan klaar, bezonken inzicht. De toekomst van het Vl. Radicalisme ligt in zijn radicalisme, in de onverminkte, fanatische handhaving ervan.’

Joris Van Severen, die ook uit de Frontbeweging stamde, correspondeerde na de Groote Oorlog veelvuldig met De Schaepdrijver, die hij een ‘eenzame en fanatieke dromer’ noemde. De politieke vluchteling noemt zich in die briefwisseling zelf ook ‘fanatiek’. Hij voelde zich ‘even eenzaam, even vreemd tegenover zijn omgeving, vol afkeer voor een banaal en burgerlijk leven.’ Hij drukte in een brief ook zijn matige bewondering uit voor Pallieter  van Felix Timmermans: ‘Het wortelt in de Vlaamse moederaarde en brengt ons tot een klaar en vreugdevol besef van onze eigen, onvervalste rasaard.’ 

Naarmate de jaren vorderden, werd De Schaepdrijver bitterder en negatiever, over de Vlaamse Beweging in het bijzonder en België in het algemeen. Zo schreef hij naar zijn goede pennenvriend Joris Van Severen: ‘Laatst reisde ik met 2 Belgiekers vlak voor me. Ik reis nog liever in een apenwagen! Ik geloof, waarachtig, dat, moest ik terugkeren en er buiten actie leven, ik op tijd van 2 jaar kapot was. Brr wat een mesthoop, wat een barbarisme! Waar ons Heer toch zijn goei eten in steekt!’

In een langere brief van 27 mei 1921 geeft De Schaepdrijver een inkijk in zijn ideologische ontwikkeling. Daarin noemt hij Frankrijk zijn ‘doodsvijand’, zijn Vlaams-nationalisme steunt op zijn Germaans-zijn. Historicus Daniel Vanacker vat samen: ‘Hij stond vol bewondering voor Nederland en daarom vond hij dat de Vlamingen zich op Nederland moesten richten. Maar o maan de Franse invloed te ontkomen was het echter even noodzakelijk steun te zoeken in de Duitse cultuur.’ De Schaepdrijver: ‘zonder ons aangetrokken te voelen tot Germaanse grootheid, zullen wij, en meteen ons volk, nooit bij machte zijn om weerstand te bieden aan die kadaverzucht vanuit ’t zuiden die ons telkens, hoeveel eeuwen nu al, heeft neergeveld en zieke hersens geschonken.’

Principieel

De Schaepdrijver verweet zijn goede vriend Van Severen, met wie hij trouwens in de redactie van diens tijdschrift Ter Waarheid zetelde dat Joris zich niet kon loskomen ‘aan de invloed van uw Belgiekse midden. De Schaepdrijver verbrak kort nadien zijn vriendschap met Van Severen. Die zou dan weer op zijn beurt in vol lof spreken over de ‘sublieme deserteurs’ in zijn beruchte anti-Belgische toespraak tijdens het amnestiedebat in de Kamer (29 november 1928). Het was de eerste officiële huldeblijk vanwege een kopstuk van de Frontbeweging.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog besliste een zogenaamde Herstelcommissie (voluit: ‘Commissie tot Uitvoering van de Herstelverordening van 6-9-40’) in de schoot van het door het VNV geleide landsbestuur om na de Eerste Wereldoorlog geviseerde Vlaams-nationalisten een schuldvereffening (vaak inclusief pensioen) uit te keren. August Borms kreeg zo iets meer dan één miljoen frank uitgekeerd én een pensioen van 281.124 fr. Karel De Schaepdrijver kreeg de som van 250.000 frank toebedeeld. Van het vijftiental gesubsidieerden (door het ministerie van Financiën) waren er twee die de som terugstortten, de principiële De Schaepdrijver was één van hen.

De Schaepdrijver hield zich voor zover bekend ver van actieve collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Nu hij België terug in mocht, bezocht hij zijn zus in Temse wel eens. Hij bleef Franse les geven in het augustijnercollege in Eindhoven tot zijn 73. Vijf jaar later overleed hij.

Zoals wel vaker gebeurt, heeft Sophie De Schaepdrijver nooit te koop gelopen met de geschiedenis van haar oudoom. Zoals Open Vld-senator Lode Vereeck ‘ruwaard’ en Frontleider Adiel De Beuckelaer in zijn familie heeft. Of ULB-historicus Pieter Lagrou een kleinzoon is van René Lagrou, de stichter van de Algemeene SS Vlaanderen. Guilty by association? Reductio ad hitlerum? Al helemaal niet. Die link werd immers in het Paleis ook niet gelegd toen men besliste professor De Schaepdrijver barones te benoemen …

  

Bronnen

Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt: Lannoo, 1998.

Joris Dedeurwaerder, Professor Speleers. Een biografie, Gent: Academia Press en Antwerpen: Perspectief Uitgaven, 2002.

Sophie Deschaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam-Antwerpen: Atlas, 1998 (3).

Daniël Vanacker, ‘De waarheid van Karel de Schaepdrijver’, in: Joris Van Severen, Jaarboek 13, Ieper: Studiecentrum Joris van Severen, 2009.

Daniël Vanacker, De Frontbeweging, Koksijde: De Klaproos, 2000.

Lode Wils, Onverfranst, onverduitst? Flamenpolitik, Activisme, Frontbeweging, Kalmthout: Pelckmans, 2014.

Karl Drabbe is uitgever van ERTSBERG. Hij is historicus en wereldreiziger en werkt al sinds 1993 mee aan Doorbraak.

Commentaren en reacties