Waarom mei ’68 een ramp was
Originele affiche uit Parijs, mei 1968.
foto © Reporters
Hoe een geavanceerde samenleving van binnenuit instortte. Met dank aan het kapitalisme van mei ’68.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementEen revolutie heeft het Westen overspoeld, een morele, culturele en sociale revolutie die alle zekerheden van weleer op hun kop zette. De verhouding tussen man en vrouw, oud en jong, kind en ouder verloren hun oude elegantie en werden gebruuskeerd in naam van de gelijkheid. In de kunst werden de laatste bastions van de aloude realistische traditie die vakmanschap en kundigheid vereist definiet vervangen door de postmoderne aberraties die ook in onze tijd de plak zwaaien onder een nieuwe bourgeoisie die zich revolutionair waant. De leegloop van de kerk, die reeds mondjesmaat was begonnen door de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog, schakelde een paar versnellingen hoger, zodat er vandaag vrijwel niets meer overblijft van haar rijke morele en spirituele erfgoed. Non aux ghettos sexuels!Les frontiers on s’en fout! Il est interdit d’interdire! Aldus weerklonken de kreten die het einde van de westerse beschaving inhuldigden, in mei van het jaar van Onze Heer 1968.
Revolutie
Het begon allemaal in 1914, toen de war to end all wars het Avondland opslorpte. Socialisten en marxisten, die sinds de 19de eeuw militeerden voor een klassenstrijd, verheugden zich: de arbeidersklasse zou zich vast niet zomaar door de bourgeoisie laten slepen naar het slachthuis van de loopgraven! Een Europese revolutie zou niet lang meer op zich laten wachten, vanwaar ze zich zou verspreiden over de hele wereld! Proletarier aller länder, vereinigt euch! Werpen we een blik op de ondergrondse netwerken van deze periode, dan lijkt deze hoop te berusten op een mate van waarheid: het onderbrak daar niet aan de meest uiteenlopende revolutionaire splintergroepen en communistische obediënties. Deze zouden hun stempel drukken in 1917 in Rusland, en in 1918 in Duitsland. Voor de eerste jaren van de oorlog was hier echter niets van te merken. De volkeren van Europa kwamen niet in opstand, maar waren juist helemaal in de ban het oorlogsenthousiasme. De instituties van kerk, gezin en natie hadden hun kracht getoond: na afloop van de Groote Oorlog gold alleen de Sovjet-Unie als een overwinning voor het bolsjewisme.
In de jaren die daarop volgden trachtten heel wat ontgoochelde marxisten een analyse te formuleren van wat er was misgelopen. Velen kwamen tot dezelfde conclusie, die met de Italiaanse filosoof Antonio Gramsci geassocieerd is geraakt: de culturele hegemonie van ideeën als God en natie was een zet van de bourgeoisie om de macht te behouden. Vooraleer de arbeidersklasse de wenselijkheid van het communisme zou inzien, was het nodig om hen te ontdoen van het juk van de traditionele cultuur. Marxisten moesten eine lange Marsch durch die Institutionen ondernemen (een uitdrukking uitgevonden door de Duitse studentenleider Rudi Dutschke, die zich inspireerde op Gramsci) om media, onderwijs en andere instellingen te veroveren die bepalend zijn voor de vorming van het collectieve bewustzijn. De studenten die hadden deelgenomen aan les événements de mai namen deze boodschap ter harte, en deze generatie begon niet lang daarna haar ouders te vervangen. Aldus was het cultuurmarxisme geboren. De boodschap van Gramsci werd overgenomen door de Frankfurter Schule (waarvan Marcuse onder de studenten het populairste lid was) en de nieuwe Franse postmoderne ‘filosofen’ (Lyotard, Derrida, Foucault), die met hun pedante Kritische Theorie het zich aanmatigden de maatschappij te ‘deconstrueren’. Overal dachten ze onrecht te ontwaren, en zij zouden als ridders van het woord met hun rode pen door de geschiedenis reizen om elke historische uiting van seksisme, racisme, klassisme en elk ander soort isme te ontmaskeren.
Cultuurmarxisme
En daar schuilt mijn eerste probleem met mei ’68: de onverzadigbare gelijkheidsdrang. Zij die beweerden te pleiten voor diversiteit en tegen discriminatie, waren in feite degenen die de hoogste mate van uniformiteit eisten. Nergens waar het toe deed zouden verschillen getolereerd worden. De elegante en beleefde omgangsvormen tussen mannen en vrouwen, met al hun onderliggende complexiteiten en nuances, werden vervangen door onverfijnde botheid en onversneden uitingen van seksuele lust. Het verschil tussen hoog-en laagcultuur moest worden afgeschaft: dit betrof namelijk geen uitdrukking van een esthetische zin die eigen was aan de mens, maar een illusie die werd opgeworpen door de bourgeoisie. Het ging om een sociale constructie, een concept dat razend populair werd bij de kinderen van de revolutie wanneer ze begonnen te begrijpen dat de biologie in tegenspraak was met hun hyperegalitaristische denkbeelden. Ziehier het prille begin van de identiteitspolitiek, een ander uitvloeisel van de verabsolutering van het tweede principe — gelijkheid — van de Franse Revolutie.
Het cultuurmarxisme is er in onze tijd onafscheidbaar van geworden: ze heeft het marxistische concept van klassenstrijd naar elk domein van identiteit en cultuur uitgebreid – ras, geloof, gender, seksualiteit, enz. – en duidde daarin telkens een onderdrukker en onderdrukte aan. Dit mondde uit in het mythische monster van de blanke, heteroseksuele, cis-gender man, het middelpunt van al het kwaad, die door middel van intersectionaliteit (de samenwerking van de onderdrukten) verslagen moest worden. Dit verwerpelijke denkbeeld maatschappelijke cohesie en sociale vrede tegen door één (relatief grote) groep te stigmatiseren en minderheden een agressieve, confrontationele attitude in te prenten. Bovendien ondergraaft ze de basisprincipes van de moraal door discriminatie niet de schuld van individuen, maar van een of andere inherente maatschappelijke realiteit te maken.
Revolutie (nog maar eens)
De marxistische wortels van de revolutionaire, cultuurmarxistische ideologie liggen ook aan de basis van de meeste van mijn overige klachten over de maatschappij. De dood van God in het Westen, wat het einde van de traditionele moraal en zingeving betekende, maakte de weg vrij voor de heerschappij van seks, drugs en rock ’n roll. Bevrijd van elke morele en sociale beperkingen wierpen leerlingen zich massaal op de dierlijke geneugten in een beangstigend zinloos vertoon. Kan men het met recht vrijheid noemen beheerst te worden door verlangens en lusten waarvoor men nooit gekozen heeft? Is het de mens, een wezen waarin de rede en het intellect hun hoogste bloei hebben gekend, waardig om vervulling te trachten te vinden in een kortstondig genot, waarnaar hij geleid werd door krachten die hij niet onder zijn controle heeft? En wat voor feminisme is het dat mannen bevrijdt van de traditionele plichten waaraan ze onderhevig waren onder het huwelijksbestel door seksuele interactie te ontkoppelen van levenslange monogamie en de zorg voor kinderen?
De zogenaamde seksuele revolutie die veroorzaakt werd door de pil en het instorten van de traditionele moraal was vooral een triomf voor de man. Want welke vent zou ooit vrijwillig ingaan tegen de voortdurend pompende biologische drang om zijn genetisch materiaal zoveel mogelijk te verspreiden, als het traditionele huwelijk niet de enige manier was waarop hij bevrediging van de geslachtsdrift kon verwezenlijken? Waarom zou hij zich ooit voor de rest van zijn leven willen binden aan één vrouw die na enkele jaren haar charmes begint te verliezen? De revolutie maakte voor het eerst van seks een handelswaar in het dagelijkse leven. Feministen die onze tijd klagen over rijke mannen die op middelbare leeftijd hertrouwen met jongere vrouwen zijn hypocriet, want er is daar sprake van niets meer dan een volkomen autonome, vrijwillige transactie. Hetzelfde geldt voor zogenaamde ‘onrealistische schoonheidsidealen’ en het overgeseksualiseerde Hollywood-klimaat: dat hebben ze aan zichzelf te danken. De kerk zou zoiets alleszins niet geduld hebben.
Er openbaart zich hier een andere onverwachte link aan ons, namelijk die tussen het kapitalisme en de revolutie. Mei ’68 zou zich in de populaire verbeelding verzet hebben tegen de consumptiemaatschappij en de vernietiging van de aarde door vervuiling en industriële uitstoot. Dit verzet was echter grotendeels ideologisch, en afgezien van een paar glanspunten heeft ze weinig fundamentele maatschappelijke hervormingen kunnen bereiken. Wat echter wel van zeer groot belang was, was de toegenomen consumptie die er kwam nadat men zich bevrijdde van de kerkelijke autoriteit die matiging voorstond. De fabrieksbazen konden zich niet gelukkiger prijzen: hier was een reusachtige sector van de bevolking met een niet onaanzienlijke hoeveelheid kapitaal die een onafgebroken vraag naar condooms, pillen, elpees, alcohol, kledij en vermaak vroeg. De religie, die Marx voor een vijand hield, bleek in realiteit altijd de vriend van het antikapitalisme te zijn geweest.
Er zijn nog veel dingen te bespreken over mei ’68. Maar laat me voorlopig de volgende conclusie formuleren. Mei ’68 was een ramp voor liefhebbers van de traditionele westerse beschaving, die er zijn requiem beleefde. Ze vormde helemaal geen dapper verzet tegen de krachten van het kapitalisme en de bourgeoisie, maar speelde ze juist in de kaart. Het was voornamelijk een aangelegenheid voor rijkelooszoons en -dochters die de seksuele moraal niet leuk vonden en zich verveelden. Ze wilden graag revolutionairtje spelen, zoals de ambtenaars van de Renaultfabriek vaststelden voor ze hen de deur wezen. ‘La France s’ennuie’, kopte Le Monde een paar maanden voor het uitbreken van mei ’68. Het spijt me dat die verveling ons zoveel heeft gekost.
Othman El Hammouchi is een jonge, conservatieve opiniemaker.
Door de coronacrisis lijken alle remmen op het Belgische etatisme te zijn weggevallen. De lockdown lijkt een vrijgeleide naar totalitarisme.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.