JavaScript is required for this website to work.
post

‘Wie in angst leeft, sterft elke dag. Wie zonder angst leeft, sterft slechts een keer.’

Toen de maffia Italië de oorlog verklaarde

Philip Roose19/7/2019Leestijd 9 minuten
Anti-maffiarechters Falcone (l.) en Borsellino

Anti-maffiarechters Falcone (l.) en Borsellino

foto © Reporters / Photoshot

Vandaag 27 jaar geleden vermoordde de maffia onderzoeksrechter Paolo Borsellino en zijn politie-escorte. De oorlog tussen maffia en staat

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In het begin van de jaren tachtig woedde in Palermo de tweede maffia-oorlog tussen enerzijds de Corleonesi, onder leiding van Totò Riina en Bernardo Provenzano, en anderzijds de Palermitani onder leiding van Stefano Bontate, Gaetano Badalamenti en Tommaso Buscetta. Beide groeperingen streden om de heerschappij over het Siciliaanse grondgebied, wat resulteerde in ongeveer 600 moorden tussen 1981 en 1983, en de nederlaag van de tweede factie.

Ook tal van politici, magistraten en politie-agenten, die tevergeefs hadden geprobeerd om de maffia te bestrijden door middel van nieuwe wetten, gerechterlijke onderzoeken en politie-acties, vonden in de jaren tachtig de dood. Zo was er de moord op generaal Carlo Alberto Della Chiesa, op de christendemocraat Michele Reina, op de commissaris Boris Giuliano, op de rechter Cesare Terranova, op de Siciliaanse minister-president Piersanti Mattarella (broer van de huide Italiaanse president Sergio Mattarella), op de advocaat Gaetano Costa, op de voorzitter van de Siciliaanse afdeling van de Partito Communista Italiano (PCI) Pio La Torre, en op nog vele anderen.

Anti-maffia-cel

Om deze dramatische situatie het hoofd te bieden, besliste de Italiaanse overheid om in Palermo een speciaal team van onderzoeksrechters samen te stellen onder leiding van Rocco Chinici, die zich louter en alleen zou bezig houden met de strijd tegen de georganiseerde misdaad. Rocco Chinnici werd echter in 1983 door Cosa Nostra vermoord, waarna Antonino Caponnetto hem verving. Caponnetto reorganiseerde het team tot een echte anti-maffia-cel en inspireerde zich op de succesvolle methodes die men een decennia eerder in Noord-Italië had gebruikt in de strijd tegen de Brigate Rosse.

Door in groep te werken, kregen de onderzoekrechters een duidelijker en vollediger beeld van het fenomeen maffia in het gebied rond Palermo, en bijgevolg ook de mogelijkheid om het effectiever en succesvoller te bestrijden. Caponnetto koos ook alleen onderzoeksrechters uit die hij volledig vertrouwde, zoals Giovanni Falcone en Paolo Borsellino. De doorbraak kwam er in oktober 1983, toen in Brazilië de maffioso Tommaso Buscetta werd opgepakt. Zeven maanden later leverde de Braziliaanse regering hem uit aan Italië, en besloot Buscetta de eerste pentito  of spijtoptant te worden. Dankzij zijn medewerking en enorme kennis van Cosa Nostra boekte de anti-maffia-cel steeds meer succes in haar strijd tegen deze maatschappelijke kanker. Dit leidde uiteindelijk tot een maxi-proces waarbij honderden uomini d’onori  terecht stonden.

Maxi-proces

Uiteindelijk werden op 16 december 1987 zo’n 346 maffiosi veroordeeld, waarvan 19 tot levenslange gevangenisstraffen en de rest tot gevangenisstraffen voor een totaal van 2665 jaar. Het vonnis wordt vandaag nog steeds unaniem beschouwd als een van de zwaarste nederlagen voor Cosa Nostra, en ontving toendertijd heel wat positieve reacties van over de hele wereld. Echter, geconfronteerd met de successen van het gerecht, besloot de maffia tot een frontale confrontatie met de  Italiaanse staat om die zo op de knieën te dwingen.

De bedoeling van Totò Riina en zijn medestanders was om via een golf van terreur en aanslagen de overheid terug tot een vreedzame coëxistentie te overtuigen. Na verschillende vergaderingen van de cupola, het hoogste beslissingsorgaan van de maffia, werden diverse doelwitten geïdentificeerd, waaronder politici, journalisten en politieagenten. Toen op 30 januari 1992 het Italiaanse Hof van Cassatie tegen de verwachting van Cosa Nostra alle veroordelingen van het Maxi-proces bekrachtigde, was dit het startsignaal voor een tweejarige oorlog tussen de maffia en de Italiaanse staat.

Lima

UNIVERSAL IMAGES GROUP/REPORTERS

Salvo Lima (l.) en Giulio Andreotti (m.) in 1983

Het eerste slachtoffer viel op de ochtend van 12 maart 1992 toen Salvo Lima, voormalig burgemeester van Palermo en de belangerijkste exponent van de Democrazia Cristiana (DC) op Sicilië, in de hoofdstraat van Mondello koelbloedig werd vermoord.  De Europarlementair was op weg naar een conferentie van de DC waar ook zijn politieke bondgenoot en toenmalig premier Giulio Andreotti aanwezig zou zijn. Lima onderhield, zoals veel Siciliaanse politici van de DC in die tijd, decennialang nauwe banden met de maffia, waarbij Cosa Nostra de stemmen leverde en de partij hen in ruil de politieke handen boven het hoofd hield.

Volgens de spijtoptant Tommaso Buscetta was Lima’s vader zelfs een uomo d’onore  en behoorde hij tot  de clan of mandamento  onder leiding van Angelo La Barbera, in het centrum van Palermo. De moord op Lima was een duidelijke waarschuwing naar de Democrazia Cristiana: het electorale huwelijk tussen de DC en Cosa Nostra was voorbij, aangezien de christendemocraten hun ‘deel’ van de afspraak, namelijk de vernietiging van de veroordeling ten tijde van het Maxi-proces, niet waren nagekomen.

Guazzelli

Op 4 april 1992 reed de carabiniere Giuliano Guazzelli met zijn Fiat Ritmo op de weg van Agrigento naar Porto Empedocle, toen een Fiat Fiorino hem voorbijstak op de viaduct niet ver van de Vallei der Tempels. Er volgde een kogelregen vanuit machinegeweren en tweelopen die de auto helemaal doorzeefde. Ook deze moord was een waarschuwing aan het adres van de Democrazia Cristiana, en vooral aan de toemalige mnister van Zuid-Italiaanse aangelenheden Calogero Mannino. Deze uit Agrigento afkomstige politicus kreeg niet veel later een dodenkrans opgestuurd naar zijn ministerie. Een duidelijkere doodsdreiging van Cosa Nostra was nauwelijks denkbaar.

Falcone

maffiaAngeli / Reporters

Ravage na de moordaanslag op Giovanni Falcone

De blinde woede van Totò Riina en zijn kompanen richtte zich echter niet alleen tegen de politieke ‘verraders’. Op 23 mei 1992 blies een commando van de maffia met vierhonderd kilo TNT een deel van de autostrade  A29 op ter hoogte van Capaci,  net toen drie gepantserde Fiat Croma’s er overheen reden. Naast onderzoeksrechter Giovanni Falcone, boegbeeld van de strijd tegen de georganiseerde misdaad en het Maxi-proces, stierven ook zijn vrouw en tevens magistraat, Francesca Morvillo, en drie agenten van de politie-escorte. De ontploffing was zo groot dat een van de geblindeerde wagens werd teruggevonden op tientallen meters van de autostrade in een olijfboomgaard. Tussen de 23 gewonden bevonden zich toen ook twee Oostenrijkse toeristen op reis in Sicilië

Enkele minuten na de aanslag onderbrak de RAI de normale programmatie voor een speciale nieuwsuitzending, waarin een zichtbaar geëmotioneerde nieuwslezeres het tragische bericht afkondigde. Terwijl de maffiosi in de Ucciardone-gevangenis in Palermo feest vierden, veroorzaakten de beelden van de aanslag een golf van verontwaardiging doorheen de Italiaanse samenleving. Volgens bekentenissen van spijtoptanten in daaropvolgende jaren, was de timing van de aanslag op Falcone niet toevallig. In dezelfde periode kwam namelijk het Italiaans parlement in gemeenschappelijke zitting bijeen om de nieuwe Italiaans president te  verkiezen. Door zijn te nauwe relaties met Siciliaanse DC-politici, die verdacht werden van banden met de maffia, verloor Giulio Andreotti uiteindelijk twee dagen na het bloedbad in Capaci nipt de stemming tegen Oscar Luigi Scalfaro. De politieke carrière van een van de machtigste figuren in de Italiaanse politiek was daarna de facto voorbij, mede door het uitbreken van het corruptieschandaal Tangentopoli datzelfde jaar en de daaropvolgende ineenstorting van de Democrazia Cristiana.  

41bis

Om tegemoet te komen aan de Italiaanse volkswoede, keurde de ministerraad 8 juni 1992 het Scotti-Martelli-decreet goed (ook wel het ‘Falcone-decreet’ genoemd). Dit beruchte artikel 41bis voorzag een zeer streng gevangenisregime voor gedetineerden die waren veroordeeld voor betrokkenheid bij de maffia. Dit regeringsbesluit vergrootte de woede van Cosa Nostra nog meer. Tegelijkertijd begon de toenmalige kolonel van de Raggruppamento operativo speciale  of ROS (de onderzoekscel van de carabinieri gespecialiseerd in terrorisme en georganiseerde misdaad) Mario Mori de eerste voorzichtige contacten te leggen met Totò Riina langsheen de voor maffia veroordeelde oudburgemeester van Palermo Vito Ciancimino. De bedoeling was om tot een overeenkomst te komen tussen beide partijen en het maffiageweld te doen stoppen.

Deze onderhandelingen, beter bekend onder de naam ‘trattativa Stato-mafia’, kwamen echter ter ore van onderzoeksrechter Paolo Borsellino. Deze collega en boezemvriend van Giovanni Falcone werkte intussen aan een groot corruptieonderzoek rond openbare aanbestedingen in Palermo, waarbij naast diverse maffiosi ook politici van de Democrazia Cristiana betrokken waren, waaronder Vito Ciancimino. Reeds op 15 juli vertrouwde Borsellino aan zijn vrouw Agnese toe dat er contacten waren tussen Cosa Nostra en een deel van het Italiaanse staatsapparaat, en sprak hij de profetische woorden uit: ‘Wanneer ze mij zullen vermoorden, zal het de maffia zijn die mij vermoordt, maar niet de maffia die mijn dood wilde.’

Toen Borsellino via een informant had vernomen dat er grote hoeveelheden TNT in Palermo waren aangekomen, verklaarde hij gelaten tegen een collega: ‘Nu is het mijn beurt.’  In de wetenschap dat zijn dagen geteld waren, begon hij een race tegen de klok om erachter te komen wie Giovanni Falcone had gedood. Onvermoeibaar werkte en schreef hij, bijna obsessief, in zijn beroemde rode agenda. 

Borsellino

maffiaReporters / Photoshot

Borsellino (met zonnebril) en Falcone

Zevenvijftig dagen na de moord op Falcone, op 19 juli 1992, begroette Borsellino na het middageten zijn vrouw en kinderen en vertrok vergezeld door zijn politie-escorte naar het huis van zijn moeder in Via D’Amelio. Om 16u58 ontplofte daar een geparkeerde Fiat 126 gevuld met 90kg TNT op het moment dat de onderzoeksrechter uit de wagen stapte. Zowel Borsellino als de vijf  agenten van de escorte waren op slag dood. Italië was op dat moment nog steeds in shock van de brutale aanslag op Giovanni Falcone, en de beelden van de opgengereten snelweg waren tot dan het symbool geweest van de onmacht van de Italiaanse overheid ten opzichte van Cosa Nostra.

In de extra nieuwsuitzending  zagen miljoenen Italianen ongefilterde  beelden van de slachting in Via D’Amelia: overal was rook, op de grond lag verwrongen metaal en verscheurde lichamen, aan beide stonden verwoeste gevels met kapotte vensters, een tiental uitgebrande wagens smeulden nog na, tientallen nerveuze politieagenten en carabinieri liepen door elkaar te schreeuwen, brandweermannen blusten hier en daar wat vuurhaarden, buren met vragende en wanhopige blikken snelden toe en konden niet geloven dat ook de tweede held in de strijd tegen de maffia brutaal was vermoord.

Volkswoede

Het ongeloof veranderde al snel in een volkswoede toen een paar dagen later de vijf agenten van de escorte werden begraven in de kathedraal van Palermo. Toen de vertegenwoordigers van de Italiaanse staat arriveerden, waaronder de pas verkozen president Oscar Luigi Scalfaro, brak een razende menigte door het veiligheidscordon van 4.000 verbouwereerde agenten en stormden ze het kerkgebouw binnen. Met veel moeite konden maar net de Italiaanse president en andere hoogwaardigheidsbekleders ontzet worden, waarna de massa ‘Weg met de maffia uit de staat’ (‘Fuori la mafia dallo Stato‘) begon te scanderen.

Voor het eerst in de naoorlogse geschiedenis schreeuwden Siciliaanse burgers en masse en zonder angst hun afkeer uit voor Cosa Nostra. Op 24 juli woonden meer dan tienduizend Palermitani  de privébegrafenis van Paolo Borsellino bij. Uit protest tegen de Italiaanse overheid  die haar man niet had weten (of willen?) beschermen, weigerde zijn vrouw Agnese een staatsbegrafenis. Volgens een verklaring van de openbare aanklager Antonino di Matteo tijdens het proces over de onderhandelingen tussen delen van het Italiaanse overheidsapparaat en de maffia in 2012 werd de moord op Borsellino uitgevoerd om de onderhandeling tussen de staat en de maffia te beschermen tegen een eventuele de onthulling ervan. 

Arrestatie Riina

De rode agenda van Borsellino, waarin de onderzoeksrechter al de feiten en zijn inzichten noteerde, verdween een paar minuten na de aanslag en werd nooit meer teruggevonden. Na de aanslag op Borsellino gingen de geheime onderhandelingen tussen kolonel Mori en de cupola  verder. Totò Riina liet het beruchte papello  opstellen, een papiertje waarop Totò Riina een waslijst van onmogelijke eisen had geschreven  inruil voor een staakt-het-vuren. Echter, de capi dei capi  werd op zijn beurt verraden als een soort zoenoffer  door Bernardo Provenzano, die besefte dat er met zijn dorpsgenoot  geen land meer te bezeilen viel.  

Reporters / Photoshot

Salvatore (Totò) Riina op zijn proces in 1993

Uiteindelijk werd, dankzij de onthullingen van Riina’s chauffeur en pentito, Baldassare Di Maggio, op 15 januari 1993 in het centrum van Palermo Totò Riina gearresteerd, na meer dan twintig jaar voorvluchtig te zijn geweest. De schuilplaats van de maffiabaas werd echter niet onmiddellijk na de arrestatie onderzocht, maar slechts twee weken later. Toen de forensische diensten op 1 februari uiteindelijk de woning betraden, bleek die volledig te zijn leeggemaakt en opgekuist.

De arrestatie van Riina was een voorwaarde voor het openen van de derde onderhandelingsfase, waarbij voortaan Bernardo Provenzano de belangrijkste gesprekspartner werd, en Marcello Dell’Utri de bemiddelaar tussen de maffia en de ROS. Vito Ciancimino was ondertussen gearresteerd en had door de ineenstorting van de Democrazia Cristiano geen enkele politieke macht meer. De Palermitaan Dell’Utri was als sinds 1974 een vertrouweling van de toenmalige rijzende ster in het Italiaanse politiek, Silvio Berlusconi, en richtte in 1993 de nieuwe politieke formatie Forza Italia op.

Eindstrijd

De voornaamste eis van de maffia in de onderhandelingen was het afschaffen van het strenge gevangenisregime voor maffiosi, het artikel 41bis. Dat leek echter op veel weerstand te stuiten van de Italiaanse regering en vooral van de Italiaanse president Scalfaro. Om hun eis kracht bij te zetten, koos Cosa Nostra opnieuw de weg van het brute geweld. Op 27 mei 1993 in Via dei Georgofili te Firenze vielen er bij een aanslag vijf slachtoffers en veertig gewonden. Een maand later, in de nacht tussen 27 en 28 juli 1993, richtte een autobom een bloedbad aan in Via Palestro te Milaan, met vijf doden en dertien gewonden als gevolg. Een paar minuten later explodeerden twee autobommen voor de kerken van San Giovanni in Laterano en San Giorgio al Velabro in Rome, zonder slachtoffers maken.

Op 23 januari 1994 mislukte een bomaanslag aan het voetbalstadion Olimpico, gericht tegen tientallen carabinieri die de orde moesten handhaven tijdens de match Roma-Udinese. Als gevolg van een technische storing werkte de afstandbediening van de autobom niet, waardoor een bloedbad maar juist werd vermeden. Vier dagen later werden de gebroeders Graviano, de uitvoerders van de meeste maffia-aanslagen, gearresteerd in Milaan. Gezien toen reeds de meeste maffiosi niet meer onder het strenge gevangenisregime vielen, door het gelobby van de poltieke vrienden, besliste Bernardo Provenzano dat het tijd was om te stoppen met de oorlogsstrategie van Cosa Nostra. Bovendien had de cupola  in Forza Italia een nieuwe betrouwbare vervanger van de Democrazia Cristiana gevonden. Maar dat is een ander verhaal.

Helden

Naar de helden van de strijd tegen de maffia zijn honderden straten, pleintjes, gebouwen en zalen vernoemd, niet alleen in Sicilië. Niettegenstaande zij wisten een groot gevaar te lopen, zowel door interne als externe vijanden, deden zij hun werk zonder aarzelen en met een groot plichtsbesef. Hun moedige daden inspireren vandaag nog steeds miljoenen Italianen in de strijd voor een betere en eerlijke samenleving, waar het goede zegeviert over het kwade. Zoals Paolo Borsellino zelf ooit verklaarde: ‘Wie in angst leeft, sterft elke dag. Wie zonder angst leeft, sterft slechts een keer.’*


* ‘Chi ha paura muore ogni giorno, chi non ha paura muore una volta sola’

Philip Roose (1979) studeerde geschiedenis in Leuven en Granada en marketing en management in Parma. Hij woont in Catania (Sicilië) en exporteert Italiaanse wijnen. Samen met Joost Houtman schreef hij het boek 'Bella Figura: Waarom de Italianen zo Italiaans zijn?' (Uitgeverij Vrijdag; verschijnt 31 mei 2018).

Meer van Philip Roose

Woorden scheppen de realiteit, of toch de perceptie ervan. Philip Roose over de instrumentalisering van taal.

Commentaren en reacties